De beoordeling
1. De vertegenwoordiger van de betrokkene voert aan geen oproep voor de zitting van de kantonrechter te hebben ontvangen. Zowel niet op het oude adres als het nieuwe adres en het zakelijke adres.
2. In het dossier bevindt zich een oproep voor de zitting van de kantonrechter van 30 september 2021. De brief is geadresseerd aan het adres dat door de vertegenwoordiger in het beroepschrift is opgegeven. Hoewel het op de weg van (de vertegenwoordiger van) een betrokkene ligt om gedurende een procedure bij verhuizing een nieuw adres door te geven, stelt de vertegenwoordiger dat ook op het oude adres geen oproep is ontvangen. Nu de brief niet aangetekend is verzonden en bij gebrek aan een deugdelijke verzendadministratie, kan niet worden vastgesteld dat de oproep daadwerkelijk is verzonden. De vertegenwoordiger van de betrokkene is dus niet behoorlijk opgeroepen voor de zitting van de kantonrechter. Daardoor is gehandeld in strijd met artikel 12, eerste lid, van de Wahv.
3. Gelet op het voorgaande zal het hof de beslissing van de kantonrechter vernietigen en het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie beoordelen. Het hof merkt hierbij op dat de zaak niet naar de rechtbank wordt teruggewezen, omdat de Wahv in deze situatie daarin niet voorziet.
De officier van justitie heeft het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard.
4. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een sanctie opgelegd van € 95,- voor: “parkeren voor een in- en/of uitrit”. Deze gedraging zou zijn verricht op
23 oktober 2019 om 11.03 uur op de Groenlandse kade in Vinkeveen met een aanhangwagen met het kenteken [kenteken] .
5. De vertegenwoordiger van de betrokkene voert aan dat de parkeerstrook en de voormalige aansluiting op het fietspad eigendom zijn van [de betrokkene] en niet openbaar geworden zijn. [de betrokkene] is gerechtigd om deze grond af te schermen en gebruiken zoals zij dat wenst. In dit geval voor het parkeren van voertuigen. De bestuursrechter heeft in een andere zaak over dezelfde grond geoordeeld dat dit gedeelte niet openbaar geworden is en [de betrokkene] gerechtigd is dit gedeelte af te zetten. De uitspraak is als bijlage bijgevoegd. Ter plaatse is geen sprake van een uitrit, nu er met de rechthebbende van de grond geen overeenstemming is bereikt over het gebruik van de grond. De uitrittoestemming van de gemeente is ook nog niet onherroepelijk geworden.
6. De betreffende gedraging is een overtreding van het bepaalde in artikel 24, eerste lid en onder b, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV 1990). De bepalingen in het RVV 1990 berusten op de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994).
7. Ingevolge het bepaalde in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de WVW 1994 moet onder 'wegen' in deze wet en de daarop berustende bepalingen worden verstaan 'alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten'. De bepalingen bij en krachtens de WVW 1994 strekken tot de in artikel 2 van de WVW 1994 genoemde doeleinden.
8. De beslissing van de bestuursrechter, waar de vertegenwoordiger naar verwijst, is gebaseerd op openbaarheid in de zin van de Wegenwet. Blijkens die beslissing is door de gemeente onvoldoende aangetoond dat de weg openbaar geworden is. De Wegenwet ziet echter op het publiekrechtelijke recht op het gebruik van de wegen door een ieder en de verplichting tot onderhoud van die weg. Dit verschil in strekking brengt mee dat de uitleg van het begrip openbare weg in de Wegenwet niet bepalend is voor de uitleg van het begrip weg in de WVW 1994 en de op die wet berustende bepalingen. Daarom is niet van belang of het weggedeelte in de zin van de Wegenwet al dan niet openbaar is geworden.
9. Het hof dient te beoordelen of de plek waar de aanhanger stond een voor het openbaar verkeer openstaande weg in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, WVW 1994 betreft. Daarvoor is niet bepalend dat dit een eigen terrein betreft. Uit vaste rechtspraak volgt dat het betreffende stukje grond tot die openbare weg behoort zolang dit voor een ieder toegankelijk is en de toegang niet feitelijk en op kenbare wijze is belemmerd. Dat kan bijvoorbeeld door een hek of een slagboom, al dan niet in samenhang met de plaatsing van borden "verboden toegang" (bijvoorbeeld de arresten van de Hoge Raad van 16 januari 2001, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:HR:2001:AA9494 en van 8 april 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0686). 10. De gegevens waarop de ambtenaar zich bij de oplegging van de sanctie heeft gebaseerd, zijn opgenomen in het zaakoverzicht. Dit zaakoverzicht bevat de informatie die in de inleidende beschikking is vermeld en daarnaast onder meer de volgende gegevens:
“Ik zag dat het voertuig stond geparkeerd voor een inrit en/of uitrit. Het betrof een in en/of uitrit naar een parkeerplaats. De doorgang naar de inrit en/of uitrit werd hierdoor gehinderd/geblokkeerd. Deze hinder/blokkade bleek uit: de in/uitrit is geheel geblokkeerd.”
11. Verder bevat het dossier een aanvullend proces-verbaal, waarin de ambtenaar onder meer verklaart dat de aanhanger geparkeerd stond voor de uitrit van het parkeerterrein dat is aangekocht door Jachthaven Vinkeveen. De uitrit bevindt zich tegenover de uitrit van jachthaven De Wilgenhoek. Bezoekers konden voorheen beperkt langs de weg parkeren, maar De Wilgenhoek beschikt ook over een groot parkeerterrein. Toen de huidige situatie werd gerealiseerd zijn de parkeerplaatsen omgezet naar een in/uitrit. De eigenaar van De Wilgenhoek blokkeerde de toegang tot het parkeerterrein van Jachthaven Vinkeveen. Eerst met biggenruggen en later met de aanhanger waar deze sanctie betrekking op heeft. De aanhanger heeft er meer dan twee weken gestaan. Er is geen enkele vorm van afsluiting, dus het betreft hier een openbare weg, aldus de ambtenaar.
12. Verder bevat het dossier een foto van de gedraging. Hierop is te zien dat een aanhanger op een geasfalteerd weggedeelte staat. Achter de aanhanger loopt een geasfalteerd pad een grasveld in. Te zien is dat er aan het begin van het pad een soort hekwerk staat. Dit hek staat open. In de berm is een bordje te zien waarop onder meer staat ‘eigen terrein’ en een symbool van een wegsleepregeling.
13. De betrokkene heeft een kopie van kadastergegevens, een getekende plattegrond en een foto van de situatie ter plaatse overgelegd. Hierop is te zien dat de Groenlandse kade over het terrein van [de betrokkene] loopt. Dit terrein loopt door tot aan de sloot die zich naast het asfalt bevindt. Er loopt een strook asfalt naast de rijbaan, die door middel van een witte lijn is afgescheiden van de rijbaan. Dit is de strook waar een aanhanger te zien is. De aanhanger staat voor een pad, dat zich ongeveer tegenover de ingang van jachthaven De Wilgenhoek bevindt. Enige meters naast het pad is in het gras een bordje te zien, waar lijkt te zijn aangegeven dat parkeren verboden is en dat een wegsleepregeling van kracht is.
14. Niet wordt betwist dat de rijbaan is aan te merken als een voor het openbaar verkeer openstaande weg, ondanks dat deze ook over het terrein loopt dat in eigendom is van de betrokkene. De betreffende strook naast deze rijbaan waar de aanhanger stond geparkeerd is naar het oordeel van het hof ook aan te merken als een voor het openbaar verkeer openstaande weg in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, WVW 1994. Daarvoor is van belang dat het weggedeelte op geen enkele manier feitelijk van de rijbaan is afgescheiden. Elke weggebruiker heeft over de gehele lengte van de rijbaan vrije toegang tot het stukje grond. Het betreft in feite één strook met asfalt, met in het midden een witte lijn, waardoor aan de ene kant de rijbaan aangeduid wordt en aan de andere kant een parkeerstrook. Er staan weliswaar ook bordjes waarop staat dat er een wegsleepregeling van kracht is en dat het eigen terrein betreft, maar deze staan laag bij de grond, parallel aan de rijbaan in het gras naast het asfalt. Alles in samenhang bezien is het stuk grond voor een ieder toegankelijk en is de toegang niet feitelijk en op kenbare wijze belemmerd.
15. Voor zover de vertegenwoordiger stelt dat geen sprake is van een uitrit omdat geen overeenstemming is met de rechthebbende van de grond en nog geen uitrittoestemming is gegeven door de gemeente, overweegt het hof als volgt. De begrippen in- en uitrit zijn in de regelgeving die hier van toepassing is niet gedefinieerd, omdat de veelheid van feitelijke situaties zich lastig in een definitie laat vangen. Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een in- of uitrit, is daarom van belang of van iedere verkeersdeelnemer ter plaatse mag worden verwacht dat hij een uitmonding op duidelijk herkenbare wijze als in- of uitrit kan herkennen. Daarbij speelt de bestemming van de uitmonding (bijvoorbeeld de toegang tot een erf van een woning of bedrijfsunit) en de constructie van de uitmondingsituatie een belangrijke rol.
16. In dit geval is sprake van een in- en uitrit, aangezien dit een geasfalteerd pad betreft dat leidt naar het terrein aan de andere kant van de sloot. Het asfalt sluit aan op het asfalt van de parkeerstrook/rijbaan van de Groenlandse kade. Aan beide zijden van het pad staan paaltjes en er is een hek waarmee de inrit kan worden afgesloten. Op dit hek staat ‘Jachthaven Vinkeveen’. Van iedere verkeersdeelnemer mag worden verwacht dat hij deze uitmonding op duidelijke wijze herkent als de in- en uitrit van het terrein van Jachthaven Vinkeveen.
17. Gelet op het voorgaande stelt het hof vast dat de gedraging is verricht. Het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie zal daarom ongegrond worden verklaard.