ECLI:NL:GHARL:2023:9384

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 oktober 2023
Publicatiedatum
7 november 2023
Zaaknummer
200.331.755
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vermeerdering en wijziging van verzoek in hoger beroep door Kerkgenootschap der Zevende-dags Adventisten

In deze tussenbeschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gedateerd 30 oktober 2023, wordt het bezwaar van de werkneemster tegen de vermeerdering en wijziging van het verzoek door het Kerkgenootschap der Zevende-dags Adventisten behandeld. Het Kerkgenootschap heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, die op 30 mei 2023 uitspraak deed in een arbeidsconflict tussen partijen. De werkneemster, die jarenlang in dienst was van het Kerkgenootschap, werd op non-actief gesteld na een incident in de Efteling. Het Kerkgenootschap verzocht de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst te ontbinden en stelde dat zij geen transitievergoeding verschuldigd was. De kantonrechter oordeelde dat er sprake was van een ernstig verstoorde verhouding en kende de werkneemster een transitievergoeding toe, evenals een billijke vergoeding.

In hoger beroep heeft het Kerkgenootschap 23 bezwaren ingediend tegen de beschikking van de kantonrechter en heeft het verzoek vermeerderd en gewijzigd. De werkneemster heeft bezwaar gemaakt tegen deze wijziging, stellende dat dit in strijd is met de goede procesorde. Het hof oordeelt dat de vermeerdering en wijziging van het verzoek toelaatbaar zijn en dat er geen strijd is met de eisen van een goede procesorde. Het hof stelt vast dat de wijziging van het verzoek niet leidt tot onredelijke bemoeilijking van de verdediging van de werkneemster en dat zij voldoende gelegenheid krijgt om hierop te reageren. Het hof verklaart het bezwaar van de werkneemster ongegrond en stelt haar in de gelegenheid om een verweerschrift in te dienen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.331.755
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht: 10400841
beschikking van 30 oktober 2023
in de zaak van
het kerkgenootschap
Kerkgenootschap der Zevende-dags Adventisten
die is gevestigd in Huis ter Heide (gemeente Zeist)
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als verzoekster en als verweerster in het tegenverzoek
hierna: het Kerkgenootschap
advocaat: mr. B.J.L. Baas
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats1]
en bij de kantonrechter optrad als verweerster en als verzoekster in het tegenverzoek
hierna: [de werkneemster]
advocaat: mr. H.G. van Andel.

1.Het verloop van de procedure

Het Kerkgenootschap heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, op 30 mei 2023 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • het beroepschrift van het Kerkgenootschap;
  • de akte bezwaar van [de werkneemster] tegen vermeerdering/verandering van het verzoek;
  • de antwoordakte van het Kerkgenootschap.

2.De kern van de zaak

2.1.
Deze tussenbeschikking gaat over de vraag of het bezwaar van [de werkneemster] tegen de wijziging van het verzoek van het Kerkgenootschap in dit hoger beroep wordt toegestaan of niet. Het hof gaat eerst kort in op de feiten.
2.2.
[de werkneemster] heeft gedurende meerdere jaren werkzaamheden verricht in dienst van het Kerkgenootschap. Eerst als
Associate voor kinder-, tiener-, vrouwen- en gezinspastoraat, later als
Departementshoofd Jongeren & Gezinnen(hierna: Departementshoofd). Op 12 juni 2022 heeft een incident plaatsgevonden in de Efteling waarbij [de werkneemster] , als eindverantwoordelijke van de tienerleiding, aanwezig was. Kort gezegd zijn zes tieners in de Efteling achtergebleven (hierna: het Eftelingincident). Naar aanleiding van dit incident heeft het Kerkgenootschap [de werkneemster] op 4 juli 2022 op non-actief gesteld, waarna het Landelijk Bestuur van het Kerkgenootschap op 14 juli 2022 heeft besloten het vertrouwen in [de werkneemster] als Departementshoofd op te zeggen.
2.3.
Het Kerkgenootschap heeft de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht verzocht om de arbeidsovereenkomst met [de werkneemster] te ontbinden en voor recht te verklaren dat zij geen transitievergoeding aan [de werkneemster] verschuldigd zal zijn, met veroordeling van [de werkneemster] in de proceskosten. [de werkneemster] heeft diverse tegenverzoeken ingesteld, waaronder enkele voorwaardelijke tegenverzoeken. Het hof constateert dat de tegenverzoeken van [de werkneemster] voor de beoordeling nu niet van belang zijn en gaat daar dus in deze tussenbeschikking niet op in.
2.4.
De kantonrechter heeft bij beschikking van 30 mei 2023 geoordeeld dat voldoende is gebleken dat sprake is van een zodanig ernstig en duurzaam verstoorde verhouding dat daarin een redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst is gelegen en heeft het einde van de arbeidsovereenkomst bepaald op 1 september 2023. De kantonrechter heeft overwogen dat de arbeidsovereenkomst op verzoek van het Kerkgenootschap is ontbonden en geen sprake is van (ernstig) verwijtbaar handelen of nalaten van [de werkneemster] , zodat zij recht heeft op een transitievergoeding ter hoogte van € 21.186,89, verhoogd met wettelijke rente. Verder heeft de kantonrechter het Kerkgenootschap veroordeeld tot het betalen van een billijke vergoeding ter hoogte van € 60.600.96, vermeerderd met wettelijke rente.
2.5.
Het Kerkgenootschap heeft 23 bezwaren (grieven) tegen de beschikking van de kantonrechter aangevoerd. Ook heeft zij haar verzoek vermeerderd c.q. gewijzigd. [de werkneemster] heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Zij heeft het hof gevraagd bij tussenbeschikking op de vermeerdering c.q. wijziging van het verzoek te beslissen alvorens zij verweer zal voeren in de procedure.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
Het hof zal het bezwaar van [de werkneemster] tegen de vermeerdering c.q. wijziging van het verzoek door het Kerkgenootschap ongegrond verklaren en zal in hoger beroep (dus) recht doen op het vermeerderde c.q. gewijzigde verzoek. Het hof licht hierna toe hoe het tot dit oordeel komt.
De vermeerdering c.q. wijziging van het verzoek in hoger beroep is toelaatbaar
3.2.
Op grond van artikel 130 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in samenhang met de artikelen 283 en 362 Rv komt aan de verzoeker in (principaal of incidenteel) hoger beroep de bevoegdheid toe zijn verzoek of de gronden daarvan schriftelijk te veranderen of te vermeerderen. De verweerder in (principaal of incidenteel) hoger beroep is bevoegd daartegen bezwaar te maken op de grond dat de verandering of vermeerdering in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Van strijd met de goede procesorde is sprake indien de vermeerdering of wijziging van het verzoek leidt tot onredelijke bemoeilijking van de verdediging dan wel onredelijke vertraging van het geding.
3.3.
Het hof stelt vast dat het verzoek van het Kerkgenootschap in hoger beroep in meerdere opzichten is veranderd ten opzichte van het verzoek bij de rechtbank. Het Kerkgenootschap heeft in hoger beroep - anders dan bij de rechtbank - primair verzocht (1) voor recht te verklaren dat het kerkelijk recht in de zin van artikel 2:2 BW van toepassing is, en daarmee samenhangend, (2) dat de burgerlijk rechter zich (daarom) onbevoegd zal verklaren het geschil te beslechten. Subsidiair heeft zij verzocht - anders dan in eerste aanleg - te bepalen dat (3) de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig door het Kerkgenootschap is opgezegd op 7 november 2022.
3.4.
[de werkneemster] stelt dat de eisvermeerdering in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Volgens haar is met de door het Kerkgenootschap beoogde vermeerdering c.q. wijziging van het verzoek in hoger beroep sprake van een ontoelaatbare uitbreiding van het partijdebat en sprake van een ingrijpende koerswijziging. [de werkneemster] stelt dat zij daardoor onredelijk wordt geschaad in haar verdediging. Volgens [de werkneemster] was het Kerkgenootschap bovendien al veel eerder in de gelegenheid om haar koers te wijzigen en is het te laat om dat in dit stadium van de procedure (hoger beroep) nog te doen. Ook stelt zij dat het Kerkgenootschap het recht heeft verloren om de veranderde verzoeken in te dienen vanwege haar processuele gedrag. Het Kerkgenootschap heeft namelijk zelf een ontbindingsprocedure aanhangig gemaakt bij de civiele rechter en zelf hoger beroep ingesteld bij de civiele rechter. Daarmee heeft het Kerkgenootschap de bevoegdheid van de burgerlijk rechter uitdrukkelijk erkend en zich aan die bevoegdheid onderworpen. Volgens [de werkneemster] is daarmee sprake van gerechtelijke erkentenis (artikel 154 Rv).
3.5.
Naar het oordeel van het hof is de vermeerdering c.q. wijziging van het verzoek van het Kerkgenootschap niet in strijd met de eisen van een goede procesorde. Anders dan [de werkneemster] stelt, bestaat een duidelijke samenhang tussen enerzijds het debat bij de rechtbank en anderzijds het verzoek in hoger beroep met betrekking tot het voor recht verklaren dat de rechtsverhouding tussen het Kerkgenootschap en [de werkneemster] wordt beheerst door kerkelijk recht in de zin van artikel 2:2 BW en het (in samenhang daarmee) voor recht verklaren dat de burgerlijk rechter onbevoegd is het geschil te beslechten. Deze twee verzoeken maakten weliswaar geen onderdeel uit van het petitum bij de rechtbank, maar de kantonrechter is in de beschikking van 30 mei 2023, ambtshalve naar aanleiding van het standpunt van het Kerkgenootschap op dit punt, uitgebreid ingegaan op de vraag of de rechtsverhouding tussen partijen wordt beheerst door kerkelijk recht of regulier arbeidsrecht en op de vraag of hij bevoegd is het geschil te beslechten. Het Kerkgenootschap heeft in hoger beroep meerdere bezwaren geuit tegen het oordeel van de kantonrechter daaromtrent. Daarmee maken de kwesties van (1) toepasselijk recht en (2) bevoegdheid van de burgerlijk rechter al onderdeel uit van de rechtsstrijd in hoger beroep ongeacht de wijziging van eis. Ook de derde (3) wijziging van het verzoek is niet in strijd met de eisen van een goede procesorde. Gelet op de herkansingsfunctie van het hoger beroep is het in beginsel toegestaan om in hoger beroep aanvullende of afwijkende stellingen in te nemen. Dat op het vermeerderde c.q. gewijzigde verzoek slechts in één feitelijke instantie recht wordt gedaan, is inherent aan het wettelijke stelsel waarin een eiswijziging ook in hoger beroep is toegestaan. Het gemis van een feitelijke instantie is op zichzelf dan ook niet doorslaggevend. Het hof stelt bovendien vast dat het vermeerderde c.q. gewijzigde verzoek niet tot vertraging of ander nadeel van [de werkneemster] leidt, omdat de vermeerdering c.q. wijziging van het verzoek al bij beroepschrift is ingediend en [de werkneemster] in haar verweerschrift voldoende gelegenheid krijgt om hierop te reageren. Ook overigens ziet het hof geen aanleiding om de vermeerdering c.q. wijziging van het verzoek te weigeren.
3.6.
Gelet op het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat door de vermeerdering c.q. wijziging van het verzoek het geding in hoger beroep niet onredelijk zal worden vertraagd en [de werkneemster] niet onredelijk in haar verdediging zal worden bemoeilijkt. Bij die stand van zaken is geen sprake van strijd met de eisen van een goede procesorde.
Verweerschrift: verzoek om uitstel
3.7.
[de werkneemster] heeft het hof gevraagd eerst op de vermeerdering c.q. wijziging van het verzoek te beslissen voordat zij haar verweerschrift zal indienen. Het verzoek van [de werkneemster] tot het verlenen van uitstel voor het indienen van haar verweerschrift wordt om die reden ingewilligd op de wijze als in het dictum bepaald.
3.8.
Anders dan het Kerkgenootschap stelt, heeft [de werkneemster] met het maken van bezwaar tegen de vermeerdering c.q. wijziging van het verzoek niet al een (verkapte) memorie van antwoord genomen en zal de twee-conclusieregel niet worden doorbroken door [de werkneemster] toe te staan een verweerschrift in te dienen. [de werkneemster] heeft weliswaar (ook) kort inhoudelijk gereageerd op (een aantal) grieven van het Kerkgenootschap, maar dit was ter staving van haar bezwaren tegen de vermeerdering c.q. wijziging van het verzoek.

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
verklaart het bezwaar van [de werkneemster] tegen de vermeerdering c.q. wijziging van het verzoek van het Kerkgenootschap ongegrond;
4.2.
stelt [de werkneemster] in de gelegenheid een verweerschrift in te dienen. Het verweerschrift moet uiterlijk op
11 december 2023in
drievoud, door het hof ontvangen zijn;
4.3.
houdt verder iedere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door R. Prakke-Nieuwenhuizen, S.C.P. Giesen en A.J.J. van Rijen en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2023.