ECLI:NL:GHARL:2023:9223

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 oktober 2023
Publicatiedatum
31 oktober 2023
Zaaknummer
200.326.597
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in kort geding over toegang tot pachtpercelen en mestkelder

In deze zaak gaat het om een kort geding dat is aangespannen door een pachter tegen drie verpachters over de toegang tot pachtpercelen en een mestkelder. De pachter heeft de vordering ingesteld omdat de mestkelder volgestort is en hij regelmatig geen toegang heeft tot het land. De pachtkamer in Leeuwarden heeft de vordering van de pachter toegewezen, wat door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in hoger beroep is bekrachtigd. Het hof heeft vastgesteld dat de pachter recht heeft op onbeperkte en ongehinderde toegang tot de pachtpercelen en de mestkelder. De verpachters hebben in hoger beroep betoogd dat de toegang niet geblokkeerd was, maar het hof heeft dit argument verworpen. Het hof heeft ook geoordeeld dat de verpachters verplicht zijn om de mestkelder ter beschikking te stellen, aangezien deze niet uit de pachtovereenkomst is gehaald. De verpachters zijn veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de pachter. Het hof heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de veroordelingen onmiddellijk kunnen worden uitgevoerd, ook als een van de partijen in cassatie gaat.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof: 200.326.597
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden: 10366957)
arrest van de pachtkamer in kort geding van 31 oktober 2023
in de zaak van

1.[verpachtster 1] B.V.

die is gevestigd in [vestigingsplaats]

2. [verpachter 2]

die woont in [woonplaats]

3. [verpachter 3]

die woont in [woonplaats]
die hoger beroep hebben ingesteld
en bij de pachtkamer in Leeuwarden optraden als gedaagden
hierna ieder afzonderlijk: [verpachtster 1] , [verpachter 2] en [verpachter 3]
advocaat: mr. A.A. Westers
tegen
[pachter]
die woont in [woonplaats]
en bij de pachtkamer in Leeuwarden optrad als eiser
hierna: [pachter]
advocaat: mr. E. Zonderland-Knijn

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 1 augustus 2023 heeft op 27 september 2023 een descente en mondelinge behandeling op locatie plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.Kern van de zaak en de beslissing

2.1
[pachter] pacht van [verpachtster 1] , [verpachter 2] en [verpachter 3] pachtpercelen en een mestkelder. De mestkelder is volgestort en [pachter] kan regelmatig het land niet op. [pachter] heeft in kort geding onder meer de onbeperkte en ongehinderde toegang gevorderd tot het land en de mestkelder. Die vordering heeft de pachtkamer in Leeuwarden bij vonnis van 31 maart 2023 toegewezen. Het hof is het eens met dit vonnis en bekrachtigt het.
2.2
Hierna legt het hof zijn oordeel uit.

3.Het oordeel van het hof

Inleiding

3.1
Na een eerdere vastleggingsprocedure staat vast dat [verpachter 3] vanaf 2006 en aanvullend in 2013 aan [pachter] ongeveer 7,5 hectare landbouwgrond en een mestkelder regulier heeft verpacht. [verpachter 3] heeft het meeste van de landbouwgrond en mestkelder in verpachte staat verkocht aan [verpachtster 1] . [directeur] is directeur-grootaandeelhouder van [verpachtster 1] en exploiteert daarnaast nog een loonwerk/aannemingsbedrijf. [verpachtster 1] heeft een gedeelte van de grond inclusief boerderij en mestkelder doorverkocht aan [verpachter 2] , de zoon van [directeur] .
3.2
In het verleden is de toegang tot de mestkelder en de achtergelegen percelen voor [pachter] versperd door een groot betonblok en een hek. Op een nieuw aangelegde toegangsweg is de toegang geblokkeerd geweest door een auto. [pachter] heeft hierover een procedure gevoerd tegen [directeur] . Die procedure heeft in juni 2022 geleid tot een vonnis van de pachtkamer in Leeuwarden.
3.3
Daarna heeft [pachter] op onder meer 19 december 2022 en 8 februari 2023 [verpachtster 1] en [verpachter 2] opnieuw gesommeerd een blokkade op te heffen. Op 10 februari 2023 heeft [verpachter 2] de mestkelder volgestort met puin omdat zwaar materieel door de afdekking zou zijn gezakt.
Spoedeisend belang
3.4
Uit de aard van de vordering is het spoedeisend belang gegeven. Daarbij komt dat het hof ter plaatse de materialen heeft aangetroffen waarmee in het verleden de toegang is geblokkeerd. Het hof heeft op locatie ook geconstateerd dat de gepachte percelen grasland al ruim een jaar niet zijn gemaaid. De kwaliteit van het gras en de grote plekken onkruid wijzen daarop. Aannemelijk is dat [pachter] al lange tijd niet op de grond kan of durft. De houding van de huidige eigenaren ten opzichte van [pachter] brengt mee dat gevreesd moet worden voor nieuwe belemmeringen.
3.5
Verder ziet het hof niet in dat een beslissing in kort geding over het wel of niet toegang verlenen te complex is voor een kort geding. De omstandigheid dat bestuursrechtelijk geen toestemming zou zijn voor het handhaven van de mestkelder, is niet van belang voor de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit de pachtovereenkomst zoals die tussen partijen is vastgelegd. Waarom het feit dat de grondkamer op 10 maart 2023 de pachtovereenkomst voor bepaalde duur van zes jaar heeft goedgekeurd in de weg staat aan de behandeling in kort geding, is niet toegelicht. Uit de wet vloeit overigens voort dat de pachtovereenkomst telkens van rechtswege met zes jaar wordt verlengd. [1]
Vordering tegen [verpachtster 1]
3.6
[verpachtster 1] is eigenaar van de verpachte percelen [kadastrale aanduiding/perceel 1] , [kadastrale aanduiding/perceel 2] en [kadastrale aanduiding/perceel 3] , de landbouwpercelen die achter de bebouwing liggen. Zij is ook eigenaar van perceel [kadastrale aanduiding/perceel 4] waarop zij een toegangsweg heeft aangelegd vanaf de openbare weg naar de verpachte percelen. Volgens [verpachtster 1] moet [pachter] dat pad gebruiken. Net als de pachtkamer in Leeuwarden, vindt het hof dat [pachter] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat die toegangsweg is geblokkeerd door een geparkeerde auto. Op locatie heeft [directeur] toegelicht dat het de auto van een Poolse medewerker is. Het argument in hoger beroep dat de auto niets te maken heeft met [verpachtster 1] , althans met de bouwonderneming van [directeur] , strandt daarop. Tijdens de bezichtiging op locatie stond diezelfde auto geparkeerd bij de boerderij van [verpachter 2] , die verbouwd wordt. Een aannemelijke reden voor het parkeren op het toegangspad, waarmee de toegang voor [pachter] is geblokkeerd, heeft [directeur] niet gegeven. Het hof heeft ter plekke ook geen aanleiding gezien waarom die auto op de toegangsweg zou moeten staan. De vordering tegen [verpachtster 1] heeft de pachtkamer in Leeuwarden dus terecht toegewezen. Daarbij laat het hof onbesproken of, en zo ja, in welke mate de zoon van [pachter] ook nog actief is bedreigd/tegengewerkt door [directeur] op het moment dat hij ter plaatse was. [2]
De vordering tegen [verpachter 2]
3.7
Een wijziging in een bestemmingsplan maakt geen einde aan een pachtovereenkomst zoals [verpachter 2] ten onrechte betoogt. Beëindiging van de pachtovereenkomst door bestemmingswijziging kan alleen door een vordering bij de pachtrechter en die is niet ingesteld.
3.8
Over het perceel dat nu van [verpachter 2] is, bestaat naar het voorlopige oordeel van het hof een recht van toegang voor [pachter] om naar de mestkelder en vanaf de mestkelder naar de achtergelegen percelen die [verpachtster 1] verpacht te komen en vice versa. De voorheen bestaande erfdienstbaarheid is door vermenging/opheffing teniet gegaan, maar bestaat nog voor de gebruiker [pachter] . [3] Die toegang vanaf de openbare weg is in het verleden geblokkeerd geweest door een groot betonblok/wegafzetting en een hek. Het hek en het betonblok waren nog ter plaatse aanwezig maar niet meer belemmerend. Op dit moment wordt de toegang belet door een grote vuilcontainer op het achtererf. De vordering om [pachter] toegang te verlenen is dus terecht toegewezen en ook nu nog actueel.
3.9
Verder is de mestkelder onbruikbaar gemaakt. Na de toewijzing van de vordering in kort geding om de mestkelder weer bruikbaar te maken, heeft [verpachter 2] dat niet gedaan. Tijdens de bezichtiging op locatie is gebleken dat de mestkelder volledig is volgestort en één is geworden met het achtererf van de boerderij. Omdat de mestkelder niet uit de pachtovereenkomst is gehaald met een pachtwijzingsovereenkomst, is [verpachter 2] nog steeds verplicht [pachter] de mestkelder ter beschikking te stellen. Ter plaatse is geconstateerd dat het alternatief, twee goten in de voormalige grupstal zonder afvoer en een kleine mestkelder in de voormalige jongveestal, geen (redelijk) alternatief vormen. De pachtkamer in Leeuwarden heeft [verpachter 2] dus terecht veroordeeld.
De vordering tegen [verpachter 3]
3.1
heeft zijn landbouwpercelen en de boerderij verkocht aan [verpachtster 1] en een deel ervan behouden, nu perceel [kadastrale aanduiding/perceel 5] . De vastgelegde pachtovereenkomst ziet, anders dan [verpachter 3] in hoger beroep betoogt, ook op dat perceel. Het verpachte deel ligt aan zijn achtertuin. [verpachter 3] heeft het verpachte deel, waarvan de omvang tussen partijen niet vaststaat, bij zijn tuin getrokken. [verpachter 3] is verplicht om dat deel aan [pachter] ter beschikking te stellen. Op dit moment doet hij dat nog steeds niet, zodat de vordering in kort geding terecht is toegewezen.
Afmelden bij RVO
3.11
Inmiddels heeft [verpachtster 1] de gepachte percelen afgemeld bij RVO zodat bij bespreking van de grief daarover geen belang meer bestaat.
De conclusie
3.12
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat [verpachtster 1] , [verpachter 2] en [verpachter 3] in het ongelijk zullen worden gesteld, zal het hof hen tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. [4]
3.13
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de pachtkamer te Leeuwarden van 31 maart 2023;
veroordeelt [verpachtster 1] , [verpachter 2] en [verpachter 3] tot betaling van de volgende proceskosten van [pachter] :
€ 343,- aan griffierecht
€ 2.366,- aan salaris van de advocaat van [pachter] (2 procespunten x appeltarief II);
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. Th.C.M. Willemse, R.W.E. van Leuken en M.S.A. van Dam en de deskundige leden ing. C.R.M. Francissen en ir. J.H. Jurrius, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2023.

Voetnoten

1.Artikel 7:325 lid 5 BW.
2.Vgl. e-mail mr. Zonderland 11 april 2023.
3.Artikel 5:83 BW.
4.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.