ECLI:NL:GHARL:2023:9067

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 oktober 2023
Publicatiedatum
26 oktober 2023
Zaaknummer
21-003670-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Noord-Nederland inzake wapenhandel en amfetaminebezit

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1983 en woonachtig in [woonplaats], was eerder veroordeeld voor wapenhandel en het voorhanden hebben van amfetamine. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden voor de wapenhandel, maar heeft hem vrijgesproken van deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot 42 maanden gevangenisstraf, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en een lagere straf opgelegd. De zaak betreft een uitgebreid onderzoek, genaamd 'onderzoek Ultegra', dat zich richtte op wapenhandel en andere strafbare feiten. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de verkoop van een vuurwapen en het voorhanden hebben van amfetamine, maar heeft geen bewijs gevonden voor zijn deelname aan een criminele organisatie. De verdachte heeft in het verleden al een strafblad en de reclassering heeft gerapporteerd over zijn problematische verleden, maar ook over zijn recente positieve ontwikkeling. Het hof heeft de gevangenisstraf als passend en noodzakelijk beoordeeld, gezien de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003670-21
Uitspraak d.d.: 30 oktober 2023
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 29 juli 2021 met parketnummer 18-750023-20 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
wonende te [woonplaats]
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 23 juni 2022, 21 juli 2022, 15 mei 2023, 22 mei 2023, 14 juni 2023, 15 juni 2023, 20 juni 2023, 22 juni 2023, 30 oktober 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaten-generaal strekkende tot
veroordeling van verdachte ter zake het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 38 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering (meldplicht reclassering, ambulante behandeling, drugsverbod, dagbesteding, schuldhulpverlening en meewerken aan middelencontrole). De rechtbank heeft met betrekking tot de inbeslaggenomen voorwerpen de teruggave gelast van het telefoontoestel en heeft de overige inbeslaggenomen voorwerpen onttrokken aan het verkeer. De advocaten-generaal hebben gevorderd deze beslissingen van de rechtbank met betrekking tot de inbeslaggenomen voorwerpen te volgen. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. A. van der Poel, naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte is door rechtbank Noord-Nederland vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft verdachte veroordeeld ter zake het onder 1, 3, 4 en 5 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank heeft met betrekking tot de inbeslaggenomen voorwerpen de teruggave gelast van het telefoontoestel en de overige inbeslaggenomen voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover in hoger beroep aan de orde - tenlastegelegd dat:
1.
hij (op een of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 november 2019 tot en met 27 februari 2020 te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of [plaats 3] , althans (elders) in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten medeverdachte(n) [Medeverdachte H.H.] en/of [Medeverdachte J.J.] en/of [Medeverdachte M.K.] en/of [Medeverdachte H.P.] en/of [Medeverdachte L.Z.] en/of [Medeverdachte M.M.] en/of [Medeverdachte vdZ] en/of [Medeverdachte R.H.] en/of [Medeverdachte R.G.] en/of [Medeverdachte M.H.] en/of [Medeverdachte G.S.] en/of [Medeverdachte M.V.] en/of een of meer andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk telkens het plegen van
  • internationale wapenhandel, als bedoeld in artikel 14, lid 1 van de Wet wapens en munitie, namelijk het zonder consent doen binnenkomen of doen uitgaan van diverse wapens en/of munitie van categorie II en/of III van en/of naar het buitenland, en/of
  • wapenhandel, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, en/of artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, waarbij de wapenhandel onder andere bestond uit het zonder erkenning vervaardigen en/of transformeren en/of in de uitoefening van een bedrijf uitwisselen en/of verhuren en/of (anderszins) ter beschikking stellen en/of herstellen en/of beproeven en/of verhandelen en/of overdragen van diverse wapens en/of munitie van categorie II en/of categorie III, en/of
  • wapenbezit, als bedoeld in artikel 13, eerste lid, en/of artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, namelijk het voorhanden hebben van wapens en/of munitie van categorie I en/of categorie II en/of categorie III, en/of
  • fraude, als bedoeld in artikel 225 en/of artikel 321 en/of artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht, namelijk valsheid in geschrifte en/of verduistering en/of oplichting, en/of
  • geweldsdelicten, als bedoeld in artikel 285 en/of artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht, namelijk bedreiging met (dodelijk) geweld en/of mishandeling(en), en/of
  • mensenhandel, als bedoeld in artikel 273f van Wetboek van Strafrecht, namelijk (arbeids)uitbuiting;
3.
hij (op een of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 november 2019 tot en met 27 februari 2020 te [plaats 1] en/of [plaats 2] , althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, een of meer wapen(s) van categorie II en/of categorie III en/of munitie van categorie II en/of III, te weten (onder meer)
  • op of omstreeks 20 januari 2020 een (vuur)wapen van categorie III, namelijk een lange afstand precisiewapen/vuurwapen/geweer, van het merk Steyr-Mannlicher, Elite, kaliber .308 win (inclusief bijbehorend patroonmagazijn en zijnde een wapen dat Schengen gesignaleerd is als gestolen), en/of munitie van categorie III, namelijk 44 patronen behorend bij voornoemd wapen van het merk Sellier & Bellot en/of FMJ, kaliber .308 win (pseudokoop 20 januari 2020, AH-126-01)), en/of
  • op of omstreeks 27 februari 2020 een (automatisch) (vuur)wapen van categorie II, namelijk een randvuur machinepistool Gorenje, MGV-176 (met bijbehorende en werkende geluiddemper en/of een 161-schots patroonmagazijn (trommelmagazijn)), kaliber .22 LR, en/of een (vuur)wapen van categorie II, namelijk een aanvalsgeweer Norinco, 56-1, kaliber 7, 62x39, dat geschikt is om automatisch te vuren (en/of voorzien van een 30-schots patroonmagazijn van hetzelfde merk), en/of munitie van categorie III, namelijk een knalpatroon van het merk Geco, kaliber 9mm PA Blanc en/of een huls van het merk Igman, kaliber 9x19 mm (pseudokoop 27 februari 2020),
heeft/hebben overgedragen, van welk feit verdachte (al dan niet) een beroep of gewoonte heeft gemaakt;
4.
hij op of omstreeks 27 februari 2020 te [plaats 1] en/of [plaats 2] , althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, een of meer wapen(s) van categorie II en/of categorie III en/of munitie van categorie II en/of III, te weten (onder meer)
(Opel combo)
  • een vuurwapen (pistool) van categorie III, merk onbekend, kaliber 7,62x55 tokarev (met bijbehorend/bijpassend patroonmagazijn), en/of
  • een vuurwapen (pistool) van categorie III, merk Zoraki, 917-T, kaliber .380 acp (met bijbehorend/bijpassend patroonmagazijn), en/of
  • twee, althans een, vuurwapen(s) (aanvalsgewe(e)r(en)) van categorie II, merk Zastava, M70 AB2, kaliber 7,62x39 mm (met een (1) bijbehorend patroonmagazijn, 30 schots), en/of
  • een vuurwapen(onderdeel) patroonmagazijn van categorie III, geschikt voor alle aanvalsgeweren van het merk Zastava, en/of
  • vier, althans een of meer, centraalvuur kogelpatronen van categorie III, en/of
(pseudokoop 27 februari 2020)
  • een (automatisch) (vuur)wapen van categorie II, namelijk een randvuur machinepistool Gorenje, MGV-176 (met bijbehorende en werkende geluiddemper en/of een 161-schots patroonmagazijn (trommelmagazijn)), kaliber .22 LR, en/of
  • een (vuur)wapen van categorie II, namelijk een aanvalsgeweer Norinco, 56-1, kaliber 7, 62x39, dat geschikt is om automatisch te vuren (en/of voorzien van een 30-schots patroonmagazijn van hetzelfde merk), en/of
  • munitie van categorie III, namelijk een knalpatroon van het merk Geco, kaliber 9mm PA Blanc en/of een huls van het merk Igman, kaliber 9x19 mm (pseudokoop 27 februari 2020), en/of voorhanden heeft/hebben gehad;
5.
hij op of omstreeks 27 februari 2020 te [plaats 1] en/of [plaats 3] , althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer
  • 2888,66 gram amfetamine (Opel Combo bij [winkel] ), en/of
  • 363,85 en/of 150,75 gram amfetamine (woning [adres 1] [plaats 3] ),
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Algemene inleiding
De politie Noord-Nederland heeft in verband met verdenkingen van wapenhandel een groot en langdurig onderzoek (onderzoek Ultegra) verricht in de periode september 2018 tot en met februari 2020. Tijdens dit onderzoek is de politie ook gestuit op verdenkingen van andere strafbare feiten. Verdachte is één van de personen die is aangehouden naar aanleiding van het onderzoek Ultegra. Verdachte wordt onder meer verweten deel te hebben uitgemaakt van een crimineel samenwerkingsverband (CSV) dat het oogmerk had het plegen van (internationale) wapenhandel, wapenbezit, fraude, geweldsdelicten en mensenhandel.
Onderdelen waarvan verdachte door de rechtbank is vrijgesproken
Met instemming van de advocaten-generaal en de verdediging zijn in hoger beroep de onderdelen van een tenlastegelegd feit waarvan verdachte door de rechtbank is vrijgesproken en die als afzonderlijk feit ten laste gelegd hadden kunnen worden, onbesproken gebleven. Dit betreft de onderdelen ‘pseudokoop 27 februari 2020’ (pseudokoop 2) in feit 3 en ‘Opel Combo’ in feit 5. Op deze onderdelen wordt bij de genoemde feiten daarom in dit arrest ook niet verder ingegaan. Het hof zal verdachte in zoverre – de rechtbank volgend - vrijspreken.
Vormverzuim
Standpunt van de verdediging
Door de raadsvrouw is ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat bij de pseudokoop van 20 januari 2020 (Pseudokoop 1) er niet is voldaan aan de wettelijke voorschriften voor pseudokopen ex artikel 126i lid 2 Sv. Het bevel tot pseudokoop dient schriftelijk te zijn. Alleen bij een dringende noodzaak is een mondeling bevel tot pseudokoop toegestaan. In casu heeft de pseudokoop plaatsgevonden op basis van een mondeling bevel en is achteraf een schriftelijk bevel opgemaakt, terwijl er geen dringende noodzaak was om dit bevel mondeling te geven. Bovendien is de informatie in de machtiging onjuist, want er staat in dat op 19 januari 2020 duidelijk werd dat er een wapen te koop werd aangeboden terwijl dat op 17 januari 2020 al duidelijk was blijkens de verklaring van pseudokoper S141.
Dit is een onherstelbaar vormverzuim. Het geleden nadeel is gelegen in het feit dat het recht op eerbiediging van het privéleven van verdachte is geschonden. Daarbij dient te worden meegenomen dat dit blijkens de officier van justitie (in repliek in eerste aanleg) kennelijk een standaard werkwijze is bij de politie (eerst een mondelinge machtiging afgeven) en dit vormverzuim dus structureel is. Om te voorkomen dat vergelijkbare vormverzuimen in de toekomst zullen plaatsvinden dient er een daadwerkelijk gevolg te worden verbonden aan dit vormverzuim. De raadsvrouw heeft bewijsuitsluiting verzocht van het bewijs dat uit de eerste pseudokoop is voortgevloeid.
Standpunt van de advocaten-generaal
Er is sprake van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a Sv omdat niet is gemotiveerd waarom een dringende noodzaak bestond dat het mondelinge bevel tot pseudokoop van 20 januari 2020 rechtvaardigt.
Er kan worden volstaan met de enkele constatering van het verzuim nu de verdediging door het verzuim niet in enig rechtens te respecteren belang is geschaad. Binnen drie dagen na het mondelinge bevel is het schriftelijke bevel gegeven en is aan het vereiste van controleerbaarheid voldaan.
Overwegingen en het oordeel van het hof
Met betrekking tot het verweer over het vormverzuim overweegt het hof als volgt.
Juridisch kader
De Hoge Raad heeft in zijn arresten uiteengezet wanneer sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv en aan welke (wettelijke) voorwaarden moet worden voldaan, voordat toepassing kan worden gegeven aan één van de in artikel 359a Sv genoemde rechtsgevolgen.
Artikel 359a Sv luidt:
1. De rechtbank kan, indien blijkt dat bij het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld en de rechtsgevolgen hiervan niet uit de wet blijken, bepalen dat:a. de hoogte van de straf in verhouding tot de ernst van het verzuim, zal worden verlaagd, indien het door het verzuim veroorzaakte nadeel langs deze weg kan worden gecompenseerd;b. de resultaten van het onderzoek die door het verzuim zijn verkregen, niet mogen bijdragen aan het bewijs van het telastegelegde feit;c. het openbaar ministerie niet ontvankelijk is, indien door het verzuim geen sprake kan zijn van een behandeling van de zaak die aan de beginselen van een behoorlijke procesorde voldoet.2. Bij de toepassing van het eerste lid, houdt de rechtbank rekening met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.3. Het vonnis bevat de beslissingen vermeld in het eerste lid. Deze zijn met redenen omkleed.
Artikel 359a Sv formuleert een bevoegdheid en niet een plicht om rechtsgevolgen te verbinden aan vormverzuimen bij het voorbereidend onderzoek, en biedt de mogelijkheid te volstaan met de constatering dat een vormverzuim is begaan. Uitgangspunt is dat het rechtsgevolg in verhouding moet staan tot de aard en de ernst van het vormverzuim en het door de verdachte als gevolg van het vormverzuim geleden nadeel. Dat betekent ook dat, waar mogelijk, wordt volstaan met het – vanuit het perspectief van de met vervolging en berechting van strafbare feiten gemoeide belangen bezien – minst verstrekkende rechtsgevolg.
Strafvermindering, in die zin dat de hoogte van de op te leggen straf in verhouding tot de ernst van het verzuim wordt verlaagd, komt slechts in aanmerking, indien aannemelijk is dat a) de verdachte daadwerkelijk nadeel heeft ondervonden,
b) dit nadeel is veroorzaakt door het verzuim,
c) het nadeel geschikt is voor compensatie door middel van strafvermindering, en
d) strafvermindering ook in het licht van het belang van het geschonden voorschrift en de ernst van het verzuim gerechtvaardigd is.
Door het verbinden van strafvermindering als rechtsgevolg aan een vormverzuim, wordt tot uitdrukking gebracht dat het vormverzuim zodanig ernstig is dat niet kan worden volstaan met de enkele constatering van dat vormverzuim.
Gelet op het uitgangspunt van subsidiariteit is het aangewezen dat indien grond bestaat voor het verbinden van een rechtsgevolg aan het vormverzuim en het door het vormverzuim veroorzaakte nadeel zich laat compenseren door strafvermindering, daarmee wordt volstaan.
De Hoge Raad onderscheidt categorieën van gevallen waarin bewijsuitsluiting als rechtsgevolg kan worden verbonden aan een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. Allereerst gaat het om gevallen waarin het uitsluiten van bepaalde resultaten van het opsporingsonderzoek van het gebruik voor het bewijs, noodzakelijk is om een schending van artikel 6 EVRM te voorkomen.
Ten tweede betreft het gevallen waarin sprake is van een vormverzuim inhoudende een ernstige schending van een strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel. In dergelijke gevallen kan onder omstandigheden toepassing van bewijsuitsluiting noodzakelijk worden geacht als rechtsstatelijke waarborg en als middel om met de opsporing en vervolging belaste ambtenaren te weerhouden van onrechtmatig optreden en daarmee als middel om te voorkomen dat vergelijkbare vormverzuimen in de toekomst zullen plaatsvinden.
Voor het bepalen van de ernst van het vormverzuim kan mede betekenis toekomen aan het verwijt dat aan politie en justitie kan worden gemaakt en aan de omstandigheid dat een vormverzuim zich bij herhaling blijkt voor te doen, maar ook aan de omstandigheid dat door politie en justitie al maatregelen zijn getroffen om (verdere) herhaling tegen te gaan.
Hoewel hierom door de verdediging niet is verzocht, merkt het hof nog op dat wanneer een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak is gemaakt dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM, niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie aan de orde is. Het moet dan gaan om een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Daarbij moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat – in de bewoordingen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens – “the proceedings as a whole were not fair”.
Het hof overweegt, toegepast op de onderhavige zaak, het volgende.
Beoordeling vormverzuim met betrekking tot Pseudokoop 1
Ingevolge artikel 126i jo artikel 126g, zesde lid, Sv dient een bevel tot pseudokoop schriftelijk te worden gegeven door de officier van justitie en kan bij dringende noodzaak het bevel mondeling worden gegeven. De officier van justitie stelt in dat geval het bevel binnen drie dagen op schrift.
De eerste pseudokoop (op 20 januari 2020) is voorafgegaan door een mondeling bevel van de officier van justitie. Op 17 januari 2020 is met de pseudokopers via Telegram een koopovereenkomst gesloten, waarbij is afgesproken dat op 20 januari 2020 de wapens zouden worden geleverd. Vervolgens is op 21 januari 2020 – na levering van de wapens – een schriftelijk bevel opgemaakt door de officier van justitie. Van een dringende noodzaak om het bevel eerst mondeling te geven is niet gebleken.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat dit een vormverzuim is in het voorbereidend onderzoek.
Dat dit een vormverzuim is dat zich structureel voor zou doen (zoals gesteld door de raadsvrouw) is het hof niet gebleken. De raadsvrouw stelt dat de officier van justitie in eerste aanleg in repliek zou hebben meegedeeld dat het standaard is dat er eerst een mondeling bevel wordt afgegeven. Dit heeft de officier van justitie echter blijkens het proces-verbaal niet gezegd; ook niet in de zaken van de medeverdachten. De officier van justitie heeft slechts gezegd dat er in de alledaagse opsporingspraktijk flexibiliteit nodig is en dat daarom in de onderhavige zaak eerst een mondeling bevel is afgegeven. Hiermee zegt de officier van justitie niet dat het standaard en structureel is dat eerst een mondeling bevel wordt afgegeven.
Het hof stelt vast dat het belang dat met het geschonden voorschrift wordt gediend, ziet op de controleerbaarheid en transparantie van het gegeven bevel tot pseudokoop. Het bevel is achteraf meteen op schrift gesteld en daarmee is de transparantie en controleerbaarheid van het bevel gegeven. Het feit dat in de schriftelijke machtiging is vermeld dat op 19 januari 2020 duidelijk werd dat er een wapen te koop werd aangeboden terwijl dat op 17 januari 2020 al duidelijk was, ziet het hof als een kennelijke verschrijving. Overigens is er door de verdediging geen concreet nadeel opgevoerd dat het gevolg zou zijn van het verzuim. Het vormverzuim is van geringe ernst. Het hof concludeert daarom dat er geen noodzaak tot uitsluiting van bewijs of strafvermindering is en dat kan worden volstaan met de constatering van het vormverzuim.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs [1]

Algemeen

Telefoongebruik
Door enkele verdachten in het onderzoek Ultegra is verklaard dat zij en hun medeverdachten hun telefoons regelmatig uitleenden dan wel uitwisselden en dat de daarmee gevoerde gesprekken en/of uitgewisselde informatie daarom niet van de bezitter/eigenaar van de telefoon/het telefoonnummer afkomstig behoeven te zijn.
Het hof acht dit niet aannemelijk geworden. In het dossier is een enorme hoeveelheid telefoongesprekken en met telefoons verstuurde en ontvangen berichten weergegeven. In die gesprekken wordt niet gevraagd met welke persoon men nu in gesprek is. Kennelijk weten de onderscheiden gebruikers meteen met wie men aan het communiceren is en dus wie bij welk telefoonnummer/welke telefoon hoort. Daar bestaat geen enkele onduidelijkheid over. Daarom gaat het hof er vanuit dat de bezitter/eigenaar van een telefoon ook de gebruiker ervan is, tenzij het tegendeel blijkt.
Gebruiker van de telefoon BQ Aquarius X2
Door de politie wordt waargenomen dat medeverdachte [Medeverdachte M.K.] op 27 februari 2020 als bestuurder in een VW-T-ROC in [plaats 2] rijdt. Het is zijn auto en hij zit er alleen in. Hij wordt aangehouden en in deze auto wordt een ontgrendelde PGP-telefoon (BQ Aquarius X2) aangetroffen. [2] [Medeverdachte M.K.] heeft geen verklaring willen afleggen over het gebruik van deze PGP-telefoon (BQ Aquarius X2).
Gelet op het feit dat deze telefoon in ontgrendelde toestand bij [Medeverdachte M.K.] in het bezit is in zijn auto waar alleen hij op dat moment in aanwezig was, gaat het hof er vanuit dat het zijn telefoon is. Er zijn geen aanwijzingen dat de telefoon van iemand anders zou zijn. Het hof stelt derhalve vast dat de inhoud van deze telefoon aan [Medeverdachte M.K.] is toe te schrijven.
Gebruiker van het Telegram-account [accountnaam] (NHT)
Door verbalisanten is gezien dat medeverdachte [Medeverdachte H.H.] bij zijn aanhouding op 27 februari 2020 voor zijn woning iets van zich afgooit, naar later blijkt een iPhone X. [3]
Deze iPhone is onderzocht door de politie. Uit het onderzoek blijkt dat [Medeverdachte H.H.] deze iPhone heeft gebruikt vanaf 10 oktober 2017 tot aan zijn aanhouding. De geregistreerde eigenaar van de iPhone is: [afkorting tatoeage tekst] . [Medeverdachte H.H.] heeft [tatoeage tekst] op zijn arm getatoeëerd. De eerste letters van deze tekst vormen het woord [afkorting tatoeage tekst] . Een foto van [Medeverdachte H.H.] met deze tatoeage op zijn arm wordt ook in de iPhone aangetroffen.
De Apple ID in de iPhone is [e-mailadres] ; dit is het e-mailadres van het bedrijf van [Medeverdachte H.H.] .
In de iPhone zit een simkaart met telefoonnummer [telefoonnummer 1] . In de periode 10 oktober 2018 tot en met 27 maart 2020 is dit nummer getapt. Hieruit blijkt dat [Medeverdachte H.H.] alleengebruiker is van dit nummer. Op het imei-nummer van de iPhone liep ook een tap. Hieruit blijkt dat de iPhone enkel in gebruik is in combinatie met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] . [4] Op het Whatsapp-profiel van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] wordt bij de info de tekst [afkorting tatoeage tekst] vermeld en de naam: ‘ [Medeverdachte H.H.] ’ met een profielfoto van [Medeverdachte H.H.] met een wapen in zijn hand.
Verder wordt er op de iPhone onder andere het Telegram-account ' [accountnaam] ' (NHT) aangetroffen. NHT chat veelvuldig over wapens. Het Telegram-account NHT heeft dezelfde profielfoto als het Whatsapp-account, maar bij het Telegram-account zijn de tatoeages en het gezicht weggekrast. [5]
Gelet op het voorgaande stelt het hof vast dat [Medeverdachte H.H.] de gebruiker is van het Telegram-account NHT.

Feit 3 – wapenoverdracht in Nederland

Onderdeel Pseudokoop 1
Door de raadsvrouw is de vrijspraak bepleit van dit feit, omdat verdachte heeft ontkend hierbij betrokken te zijn en de voor het bewijs gebruikte herkenning van verdachte door de verbalisanten zeer onduidelijk is en onzorgvuldig tot stand is gekomen en niet bruikbaar is. Er is onvoldoende bewijs dat verdachte erbij betrokken is, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt hierover het volgende.
Pseudokoper S141 is via de zoekfunctie in de applicatie Telegram uitgekomen bij de chatgroep “ [chatgroep naam] . Op 17 januari 2020 ziet S141 dat gebruiker NHT ( [Medeverdachte H.H.] ) op 16 januari 2020 omstreeks 19.11 uur een video heeft gepost van een lange-afstandswapen, met de tekst: “Laatste zonder kijker 4200”. [6] Desgevraagd geeft NHT op 17 januari 2020 rond 10.37 uur aan dat hij er nog één heeft liggen met patronen. In het chatgesprek geeft NHT aan dat na de eerste koop ook andere wapens geleverd kunnen worden. Hij stuurt een foto van raketwerpers, AK47’s en handgranaten. [7] Als wapens kapot zijn, kunnen zij die repareren. Er volgt een koopovereenkomst voor dit wapen (Steyr .308) met munitie voor € 3.900,00. [8] De levering zal plaatsvinden op 20 januari 2020 rond 20.30 uur bij [hotel] aan [adres 2] in [plaats 2] . [9]
Blijkens camerabeelden komen op 20 januari 2020 om 18.53 uur twee personen, lijkend op [verdachte] en een vrouw, aanrijden bij de [winkel] in de VW T-ROC ( [kenteken 1] ). Omstreeks 19.05 uur lopen zij de [winkel] in. Vervolgens bekijken [Medeverdachte J.J.] en [verdachte] de Opel Combo ( [kenteken 2] ) met een zaklamp. [verdachte] rijdt de Opel Combo om 19.41 uur dichterbij de [winkel] en gaat de winkel weer in. [10]
Blijkens camerabeelden verlaten [Medeverdachte J.J.] en een ander (lijkend op [verdachte] ) om 19.53 uur de [winkel] . Door hen wordt een langwerpig voorwerp van ongeveer 1,5 meter lengte op de achterbank van de VW T-ROC gelegd. [Medeverdachte J.J.] neemt plaats als bestuurder en de ander als bijrijder. [11]
Het telefoonnummer [telefoonnummer 2] in gebruik bij [verdachte] straalt om 20.16 uur aan in [plaats 2] . Het telefoonnummer [telefoonnummer 3] in gebruik bij [Medeverdachte J.J.] straalt om 20.22 en 20.39 uur aan in [plaats 2] . [12]
Omstreeks 20.25 uur op 20 januari 2020 meldt NHT dat hij ter plaatse is en geeft door: “Grijze vw e Tron”. Rond 20.34 uur geven pseudokopers S141 en S142 door aan NHT dat zij ook ter plekke zijn. Daarop vraagt NHT hen om een foto te sturen van de locatie. Pseudokoper S141 maakt twee foto’s en stuurt die via Telegram aan NHT. [Medeverdachte H.H.] stuurt deze twee foto’s om 20.37 uur via WhatsApp door aan [verdachte] . [13]
Na enkele minuten parkeert een grijze VW T-ROC naast de auto van de pseudokopers. De bestuurder, achteraf door de pseudokopers en het observatieteam herkend als [Medeverdachte J.J.] , maakt contact. De bijrijder wordt achteraf door de pseudokopers en het observatieteam herkend als [verdachte] . [14] De pseudokopers zien dat [Medeverdachte J.J.] op zijn mobiele telefoon een foto van de locatie heeft die S141 eerder had verstuurd aan NHT. [Medeverdachte J.J.] geeft de telefoon aan [verdachte] . Op hun vraag wijst [Medeverdachte J.J.] naar de achterbank, waar een lang voorwerp onder een deken ligt. Pseudokoper S142 ziet een voorwerp, gelijkend op een lange-afstandswapen. [Medeverdachte J.J.] geeft aan dat hij een demper en scope kan regelen, maar ook ‘appels’. [verdachte] overhandigt het wapen aan pseudokoper S141 [15] en [Medeverdachte J.J.] telt het door S141 betaalde geld. [16] Tijdens het tellen verschijnt op het display een inkomende oproep met de naam “ [naam 4] ”. [verdachte] pakt zijn telefoon, reageert met “ja” en hangt weer op. [Medeverdachte J.J.] vertelt dat het contact via Telegram niet via hem, maar via zijn broer verloopt. [17]
Om 20.57 uur stuurt [Medeverdachte H.H.] via WhatsApp aan [verdachte] : “App me als je op terugweg bent”. [verdachte] reageert om 20.58 uur met: “Ben op terugweg”. [18]
De telefoonnummers van [Medeverdachte J.J.] en [verdachte] stralen om 21.05 uur weer aan in [plaats 1] . Omstreeks 21.08 uur ontvangt [Medeverdachte H.H.] blijkens camerabeelden [Medeverdachte J.J.] en [verdachte] weer in de [winkel] . [19]
Op de telefoon van [Medeverdachte H.H.] is een foto aangetroffen van verscheurde bankbiljetten van 100 euro (nummers [bankbiljetnummer 1] , [bankbiljetnummer 2] en [bankbiljetnummer 3] ) en 50 euro ( [bankbiljetnummer 4] ). Onder meer met deze vier bankbiljetten hebben de pseudokopers voor het vuurwapen betaald. [20] Twee van deze bankbiljetten ( [bankbiljetnummer 1] en [bankbiljetnummer 3] ) zijn bij doorzoeking ook aangetroffen in de kluis van de [winkel] .
Het wapen blijkt bij onderzoek een geweer van het merk Steyr-Mannlicher, Elite, kaliber .308 Winchester inclusief magazijn. Dit is een vuurwapen van categorie III, dat Schengen-gesignaleerd is als een gestolen wapen. De munitie is van categorie III, namelijk 44 patronen Sellier & Bellot, full metal jacket, kaliber .308 Winchester. [21]
Het hof stelt op grond van het voorgaande vast dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met zijn medeverdachten om een vuurwapen en munitie van de categorie III te verhandelen en over te dragen in [plaats 2] op 20 januari 2020.
Dat het [verdachte] en niet een ander is die met [Medeverdachte J.J.] samen de pseudokoop uitvoert, is naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend bewezen. Beide pseudokopers en het aanwezige observatieteam herkennen hem van de foto als één van de aanwezige verkopers van het wapen. De herkenning van [verdachte] door de pseudokopers en het observatieteam op basis van een foto staat niet op zichzelf en wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. De telefoon van [verdachte] straalt namelijk ook precies daar aan waar het logisch is gezien het tijdspad van de pseudokoop. Ook het Whatsapp-gesprek tussen [Medeverdachte H.H.] en [verdachte] klopt precies met het tijdspad en de feiten van de pseudokoop. Er is geen enkele aanwijzing dat iemand anders de telefoon van [verdachte] in gebruik zou hebben. Dit in samenhang bezien is voldoende om vast te stellen dat [verdachte] de man is die naast [Medeverdachte J.J.] aanwezig is bij de pseudokoop op 20 januari 2020.
Het hof is van oordeel dat in het geval van verdachte van de tenlastegelegde strafverzwarende omstandigheid ‘een beroep of gewoonte maken van dit misdrijf’ geen sprake is. Het betreft een eenmalig handelen van de verdachte en van een vast voornemen om hetzelfde feit nogmaals te begaan met het oog op financieel gewin is het hof niet gebleken.

Feit 4 – voorhanden hebben van wapens/munitie

Onderdeel Pseudokoop 2
Uit het dossier blijkt genoegzaam dat [Medeverdachte H.H.] , [Medeverdachte J.J.] en [Medeverdachte M.K.] betrokken zijn bij de pseudokoop op 27 februari 2020. Het OM en de rechtbank nemen aan dat [verdachte] medepleger is op grond van het gegeven dat enkele uren voor de feitelijke verkoop door [verdachte] een zwarte tas met iets dat kennelijk zwaar is naar de [winkel] wordt gebracht, terwijl er kort daarna door [Medeverdachte H.H.] met zijn telefoon foto’s van bij de pseudokoop betrokken wapens zijn genomen. Het hof ziet hierin echter onvoldoende bewijs om deze conclusie te trekken. Uit het dragen van de tas valt naar het oordeel van het hof geen wetenschap omtrent de inhoud van de tas af te leiden en ook geen wetenschap ten aanzien van een verkoop van die inhoud in de nabije toekomst (of betrokkenheid daarbij). Het hof betrekt hierbij dat niet uit andere informatie actieve betrokkenheid van [verdachte] blijkt bij deze pseudokoop (niet is bijvoorbeeld gebleken dat hij deelneemt aan de gesprekken in de [winkel] over de (verkoop van) wapens). De enkele omstandigheid dat de [winkel] als uitvalbasis voor deze wapenhandel heeft gediend, terwijl [verdachte] bedrijfsleider van de [winkel] was maakt dat niet anders. Het hof zal daarom [verdachte] van dit onderdeel vrijspreken
Onderdeel Opel Combo
Op 28 februari 2020 (de dag na de pseudokoop 2) is door de politie voor de [winkel] in [plaats 1] een Opel Combo ( [kenteken 2] ) in beslag genomen. [22] In een zwarte sporttas in de laadruimte van de Opel Combo zijn aangetroffen: [23] 1) een pistool met magazijn (vuurwapen categorie III, 7,62 mm Tokarev). [24] 2) een pistool met magazijn (vuurwapen categorie III
,Zoraki 917-T, .380 ACP). [25] 3) een kogelgeweer met magazijn (vuurwapen categorie II, aanvalsgeweer, Zastava M70-AB2, 7,62 mm, 30 shots). [26] 4) een kogelgeweer met magazijn met 4 patronen (vuurwapen categorie II, aanvalsgeweer, Zastava M70-AB2, 7,62 mm, met magazijn van categorie II, geschikt voor aanvalsgeweren van Zastava, en vier kogelpatronen van categorie III). [27]
De rechtbank heeft in haar vonnis geconcludeerd dat [verdachte] een zwarte tas met daarin wapens uit de Opel Combo naar de [winkel] heeft gebracht en dat deze tas later door [Medeverdachte J.J.] in de Opel Combo is teruggelegd. De rechtbank heeft daaruit afgeleid dat [verdachte] de door de politie in de Opel Combo aangetroffen wapens voorhanden heeft gehad.
Zoals bij het onderdeel Pseudokoop 2 is overwogen, is het hof van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de tas die [verdachte] droeg wapens bevatte en/of dat [verdachte] wetenschap had van de aanwezigheid van de wapens, nog daargelaten of de tas die door [Medeverdachte J.J.] in de Opel Combo is gelegd dezelfde tas is geweest als de tas die [verdachte] in handen heeft gehad. Het hof zal daarom [verdachte] van dit onderdeel vrijspreken.

Feit 5 – aanwezig hebben van amfetamine

Op 27 februari 2020 zijn door de politie in de woning van [verdachte] aan de [adres 1] te [plaats 3] twee Tupperware bakjes met daarin amfetamine aangetroffen. Het betrof 363,85 en 105,75 gram amfetamine. [28]
[verdachte] heeft hierover ter zitting van het hof op 14 juni 2023 verklaard dat dat zijn amfetamine was. [29]
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] amfetamine voorhanden heeft gehad in zijn woning in [plaats 3] .

Feit 1 – criminele organisatie

Door de verdediging is vrijspraak bepleit van feit 1 omdat er onvoldoende bewijs is voor deelname van [verdachte] aan de criminele organisatie en van wetenschap bij [verdachte] van het plegen van misdrijven door de criminele organisatie.
Het hof overweegt hierover het volgende.
Artikel 140, eerste lid, Sr luidt:
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Onder het bestanddeel "organisatie" moet worden verstaan: "Een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat een persoon om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is" (vgl. HR 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7134).
Het oogmerk van de organisatie ziet op het feitelijke en gewenste doel van de organisatie. Voor bewijs van het bestanddeel "oogmerk" zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
Het hof stelt voorop dat van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht slechts dan sprake kan zijn, indien de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk. (vgl. HR 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:264 en HR 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:413).
Het opzet van de verdachte moet zijn gericht op het deelnemen aan de organisatie. Als uit de bewijsvoering volgt dat de verdachte een aan de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie bijdragende of ondersteunende handeling heeft verricht, dan ligt daarin zijn wetenschap met betrekking tot dat oogmerk besloten. (vlg. HR 8 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO9814).
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
[verdachte] is vanaf 1 januari 2020 de bedrijfsleider van de [winkel] in [plaats 1] . [30] Dit is in 2020 (tot de aanhoudingen op 27 februari) het centrale ontmoetingspunt en de uitvalbasis van criminele organisatie van zijn medeverdachten. [verdachte] is echter slechts eenmaal actief betrokken bij een misdrijf van de criminele organisatie, namelijk bij het onderdeel Pseudokoop 1. Dit betreft de verkoop van één vuurwapen met bijbehorende munitie. Een verdergaande betrokkenheid acht het hof niet bewezen.
Het hof is van oordeel dat dit onvoldoende is om te concluderen dat [verdachte] behoorde tot de criminele organisatie en/of daaraan heeft deelgenomen en zal [verdachte] daarom vrijspreken van het onder 1 tenlastegelegde.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
3.
hij op 20 januari 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, een wapen van categorie III en munitie van categorie III, te weten
een vuurwapen van categorie III, namelijk een lange afstand precisiewapen van het merk Steyr-Mannlicher, Elite, kaliber .308 win inclusief bijbehorend patroonmagazijn, zijnde een wapen dat Schengen gesignaleerd is als gestolen) en munitie van categorie III, namelijk 44 patronen behorend bij voornoemd wapen van het merk Sellier & Bellot, kaliber .308 win (pseudokoop 20 januari 2020)
heeft overgedragen;
5.
hij op 27 februari 2020 te [plaats 3] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 363,85 en 150,75 gram amfetamine (woning [adres 1] [plaats 3] ), zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
met betrekking tot de munitie:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
en
met betrekking tot het vuurwapen:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met een vuurwapen van de categorie III.
Het onder 5 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het verhandelen van een vuurwapen met munitie. Met een dergelijke wapen met bijbehorende munitie kan in de samenleving grote schade worden aangericht. Ieder ongeoorloofd bezit of gebruik van een vuurwapen werkt ondermijnend ten aanzien van de openbare orde en de veiligheid in de openbare ruimte. Verdachte heeft door zijn handelen een bijdrage geleverd aan de beschikbaarheid van illegale wapens.
Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan het bezit van in totaal 514,60 gram amfetamine. Amfetamine is schadelijk voor de volksgezondheid en bovendien gaat de handel daarin gepaard met allerlei andere vormen van criminaliteit en plegen personen die van die middelen afhankelijk zijn niet zelden vermogensdelicten om hun verslaving te kunnen bekostigen.
Ten nadele van verdachte weegt het hof bij de strafbepaling mee dat uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 april 2023 blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld.
Door de reclassering is meerdere keren over de persoon van verdachte gerapporteerd. Het laatste rapport dateert van 10 mei 2023. In dit rapport staat beschreven dat verdachte op diverse levensgebieden te kampen had met problemen, hij een verleden heeft met geweldsmisdrijven en dat eerdere reclasseringscontacten negatief zijn beëindigd, maar dat sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis op 13 september 2022 er een kentering zichtbaar is. Op dit moment is er sprake van stabiele huisvesting, een betaalde baan, medewerking aan ambulante behandeling en begeleiding en abstinentie van middelengebruik. De reclassering schat het recidiverisico nu in als gemiddeld.
Door de raadsvrouw is ter zitting van het hof naar voren gebracht dat verdachte een positieve weg is ingeslagen en gemotiveerd is om dit door te zetten. Hij heeft een baan en begeleiding, hij is gestopt met het gebruiken van drugs en hij wordt geholpen met zijn financiën. De raadsvrouw heeft bepleit om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest. Verdachte heeft ruim 26 maanden in voorarrest doorgebracht.
Ten aanzien van het tijdsverloop overweegt het hof als volgt.
De termijn van berechting in hoger beroep bedraagt ruim twee jaar en twee maanden, berekend vanaf het moment van instellen van hoger beroep op 12 augustus 2021. Het hof is evenwel van oordeel dat er geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. De duur van de behandeling vindt zijn rechtvaardiging in de omstandigheid dat onderhavige zaak deel uitmaakt van een groot onderzoek, het een zeer omvangrijk dossier betreft en dat door diverse raadslieden in de met elkaar samenhangende strafzaken in verschillende stadia van het geding, ook in de fase van het hoger beroep, onderzoekswensen zijn ingediend die voor een deel ook zijn toegewezen en zijn uitgevoerd. Het spreekt voor zich dat dit alles de nodige tijd in beslag heeft genomen.
Alles afwegend is het hof van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf vanuit het oogpunt van normhandhaving en vergelding passend en noodzakelijk is. De duur van deze gevangenisstraf is wel lager dan door de advocaten-generaal is gevorderd en dan door de rechtbank is opgelegd. Dit komt omdat het hof verdachte van een aantal feiten zal vrijspreken waarvan de advocaten-generaal wel de bewezenverklaring hebben gevorderd en die door de rechtbank wel bewezen zijn verklaard. Gelet op zowel de ernst en de omvang van de bewezenverklaarde feiten als de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden passend en noodzakelijk.
Dit betekent dat de duur van het reeds ondergane voorarrest de duur van de gevangenisstraf overstijgt en verdachte deze gevangenisstraf dus al heeft uitgezeten. Het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis zal dan ook worden opgeheven.
Beslag
Teruggave
Het hof zal een inbeslaggenomen voorwerp, te weten een telefoontoestel (nummer 1 op de beslaglijst), teruggeven aan de verdachte nu het belang van strafvordering zich niet verzet tegen deze teruggave.
Onttrekking aan het verkeer
Het hierna te noemen inbeslaggenomen voorwerp, die nog niet is teruggegeven, behoort aan de verdachte toe. Het betreft een metalen pijp met handvat (nummer 6 op de beslaglijst). Dit voorwerp is bij gelegenheid van het onderzoek naar de onder 3 en 5 begane misdrijven aangetroffen in de auto van de verdachte onder de bijrijdersstoel. Dit zal worden onttrokken aan het verkeer aangezien het van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit van dat voorwerp in strijd is met het algemeen belang en de wet en het kan dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven.
Geen beslissing overige goederen
Ten aanzien van de overige op de beslaglijst van de verdachte genoemde voorwerpen (nummers 2, 3, 4, 5 en 7 op de beslaglijst), stelt het hof vast dat deze voorwerpen niet onder verdachte, maar in de woning van een ander en in de broekzak van een ander zijn aangetroffen. Het hof heeft op basis van de stukken in het dossier niet vast kunnen stellen dat deze voorwerpen aan de verdachte toebehoren. Derhalve zal het hof in het kader van deze strafzaak geen beslissing over deze inbeslaggenomen voorwerpen nemen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 36b, 36c, 36d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 4 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 3 en 5 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 3 en 5 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 (twintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
metalen pijp met handvat.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het volgende in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
telefoontoestel.
Aldus gewezen door
mr. M.B. de Wit, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr. T.H. Bosma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis, griffier,
en op 30 oktober 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van op ambtseed opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier van de Politie Noord-Nederland met het nummer 2018229308, genaamd Ultegra, bestaande uit het eindproces-verbaal van 37 mappen, nagekomen stukken d.d. 8 januari 2020, 22 februari 2021, 22 maart 2021 en 24 mei 2023.
2.Map 4, pagina 709-710 en map 8, pagina 319.
3.Map 8, pagina 14.
4.Map 8, pagina 15-16.
5.Map 8, pagina 28-34 en map 4, pagina 696-698.
6.Map 4, pagina 684.
7.Map 4, pagina 685.
8.Map 4, pagina 680-681.
9.Map 4, pagina 644.
10.Map 23, pagina 572.
11.Map 23, pagina 573.
12.Map 4, pagina 647.
13.Map 4, pagina 670.
14.Proces-verbaal verhoor getuige Pseudokoper S141 bij de rechter-commissaris d.d. 2 november 2020
15.Map 4, pagina 681.
16.Map 4, pagina 686-691.
17.Map 4, pagina 682.
18.Map 4, pagina 670-671.
19.Map 4, pagina 645-646.
20.Map 4, pagina 675-676.
21.Map 4, pagina 694-695.
22.Map 23, pagina 504.
23.Map 23, pagina 505-508 en map 15, pagina 20-22.
24.Map 4, pagina 724.
25.Map 4, pagina 724-725.
26.Map 4, pagina 725.
27.Map 4, pagina 726-727.
28.Map 21, pagina 101, map 15, pagina 23 en pagina 110-111.
29.Proces-verbaal terechtzitting hof d.d. 14 juni 2023.
30.Map 18, pagina 443 en 451-455.