Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.322.156/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 533232)
beschikking van 24 oktober 2023
inzake
[verzoeker],
wonende in [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. T.C. Cooman in Utrecht,
en
[verweerster],
wonende in [woonplaats1] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M. Cortet in Utrecht.
1.Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 21 december 2022 uitgesproken onder (onder meer) voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.
2.Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift - met verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking – met producties, binnengekomen op 27 januari 2023;
- het verweerschrift;
- een journaalbericht van mr. Cooman van 8 september 2023 met producties;
- een journaalbericht van mr. Cortet van 8 september 2023 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 19 september 2023 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat,
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en vergezeld van een tolk.
3.De feiten
3.1
De man heeft de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit en de vrouw heeft de Marokkaanse nationaliteit.
3.2
De man en de vrouw zijn gehuwd [in] 2005 te [plaats1] , Marokko.
3.3
Zij zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2011 te [plaats2] , en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2015 te [plaats2] .
Partijen zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen. De kinderen wonen bij de vrouw.
4.De omvang van het geschil
4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en, uitvoerbaar bij voorraad en voor zover hier van belang, de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna: kinderalimentatie) bepaald op € 346,- per kind per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
4.2
De man is met zeven grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De man verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- de werking van de bestreden beschikking ten aanzien van de daarin vastgestelde kinderalimentatie te schorsen voor de duur van de procedure in hoger beroep; en
- de bestreden beschikking ten aanzien van de kinderalimentatie te vernietigen, uitsluitend ten aanzien van de kinderalimentatie, en, opnieuw beschikkende, de kinderalimentatie op nihil te stellen dan wel op een zodanig lager bedrag als het hof juist oordeelt.
4.3
De vrouw voert zowel in de schorsingszaak (bij afzonderlijk verweerschrift) als in de bodemzaak verweer. De vrouw vraagt het hof in de bodemzaak om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar voorraad, de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in hoger beroep dan wel dit verzoek af te wijzen.
4.4
Bij beschikking van 18 april 2023 heeft dit hof het verzoek van de man tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking afgewezen.
5.De motivering van de beslissing
5.1
Partijen en hun kinderen hebben in Nederland woonplaats, zodat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. Omdat geen grief is geformuleerd tegen de overweging van de rechtbank dat Nederlands recht van toepassing is, is de beroepsrechter gebonden aan dit oordeel van de rechter in eerste instantie (HR 11 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:394 en HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1525). Dat betekent dat het hof, net als de rechtbank, op het verzoek in hoger beroep om de vastgestelde kinderalimentatie op nihil te stellen dan wel te verlagen Nederlands recht zal toepassen.
5.2
De volgende punten zijn in hoger beroep tussen partijen niet in geschil:
- de behoefte van de kinderen tezamen bedroeg in 2022 € 815,- per maand, dus € 407,50 per kind per maand, geïndexeerd naar 2023 bedraagt de behoefte van de kinderen € 843,- per maand, dus € 421,50 per kind per maand;
- de ingangsdatum van de kinderalimentatie is 21 december 2022;
- het NBI van de man bedroeg in 2022 € 3.402,- per maand;
- betalingen door de man op een doorlopend krediet bij [de bank] van € 150,- per maand;
- betalingen door de man aan de Belastingdienst inzake kindgebonden budget van € 67,- per maand;
- betalingen door de man aan de Belastingdienst inzake Inkomstenbelasting 2019 van € 169,- per maand;
- de vrouw ontvangt een uitkering op grond van de Participatiewet en beschikt niet over enige draagkracht;
- de zorgkorting bedraagt 15%.
Draagkracht man
5.3
Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Cortet namens de vrouw gemotiveerd aangevoerd dat op het inkomen van de man met ingang van 1 juli 2023 op grond van recente cao afspraken voor het voortgezet onderwijs een loonsverhoging van tien procent moet worden toegepast. De man heeft deze stelling onvoldoende weersproken, zodat het hof per die datum rekening zal houden met deze loonsverhoging.
5.4
Het hof neemt hierbij als uitgangspunt de salarisstrook van juni 2023 (productie PQ bij journaalbericht van mr. Cooman van 8 september 2023). Blijkens deze salarisstrook bedraagt het bruto inkomen van de man € 4.768,72 per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag. Vermeerderd met 10% bedraagt het inkomen van de man met ingang van 1 juli 2023 € 5.245,59 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag. Daarnaast ontvangt de man een bindingstoelage van € 1.608,22 bruto op jaarbasis.
Op dit inkomen strekten, zoals de rechtbank ook al heeft overwogen, in mindering de door de man te betalen pensioenpremie van € 3.864,- op jaarbasis, € 108,- per jaar aan VUT-premie (premie AOP) en € 168,- per jaar aan aanvullende pensioenpremie. Ook deze bedragen zal het hof in zijn berekening met 10% verhogen, zodat voor deze premies vanaf 1 juli 2023 rekening wordt gehouden met respectievelijk € 4.250,-, € 119,- en € 185,-op jaarbasis.
5.5
Blijkens de aangehechte draagkrachtberekening, die deel uitmaakt van deze beschikking, bedraagt het NBI van de man met ingang van 1 juli 2023 op grond van voorgaande cijfers € 3.751,- per maand.
5.6
De man verzoekt om bij de berekening van zijn draagkracht, anders dan de rechtbank, uit te gaan van de forfaitaire woonlasten. De man meent dat geen sprake is van een structurele duurzame lage woonlast. Het huwelijk van partijen is pas net ontbonden en zij moeten nog financieel ontvlechten. Bovendien voldoet de man de huwelijkse schulden, waardoor hij geen eigen woning kan betrekken. De vrouw heeft deze stellingen weersproken.
5.7
Het hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank en houdt bij de berekening van de draagkracht van de man net als de rechtbank rekening met een werkelijke woonlast van € 600,- per maand. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de man al sinds november 2021 bij familie woont. De man heeft in eerste aanleg aangevoerd zicht te hebben op eigen woonruimte, maar sinds de bestreden beschikking zijn inmiddels ruim negen maanden verstreken en de man heeft dit vooruitzicht in hoger beroep ook niet nader geconcretiseerd. Bij toepassing van de forfaitaire woonlast (0,3 van het NBI) is de draagkracht van de man niet toereikend om in de behoefte van de kinderen te voorzien. Voor 2022 bedraagt de forfaitaire woonlast € 1.020,60 (0,3 x € 3.402,-) en voor 2023 € 1125,30 (0,3 x € 3.751). Het hof verwijst in dit kader naar de berekening in rechtsoverweging 5.18.
5.8
De man verzoekt het hof verder om bij de berekening van zijn draagkracht rekening te houden met diverse extra lasten. Het hof wijst in dit kader op het “overzicht extra lasten”, overgelegd als productie bij het journaalbericht van mr. Cooman van 8 september 2023. De door de man opgevoerde extra lasten bedragen per maand:
- € 29,71 ledigen restafval in januari 2023 en februari 2023;
- € 150,- aflossing doorlopend krediet tot en met januari 2023;
- € 140,- aflossing doorlopend krediet vanaf februari 2023;
- € 363,- aflossing schuld aan de belastingdienst inzake Inkomstenbelasting 2019-2020-2021;
- € 57,- betalingsregeling loonheffingen bijdrage ZVW 2020;
- € 40,- betalingsregeling KGB 2020;
- € 25,- betalingsregeling KGB 2022;
- € 400,- aflossing lening van € 15.000,-;
- € 250,- aflossing advocaatkosten Van Schaik;
- € 250,- aflossing advocaatkosten Cooman.
5.9
Ten aanzien van de door de man opgevoerde maandlast voor de genoemde schulden stelt het hof voorop dat in beginsel alle schulden van de man van invloed zijn op diens draagkracht. Wel kan er reden zijn aan bepaalde schulden geen of minder gewicht toe te kennen, bijvoorbeeld als schulden na vaststelling van de onderhoudsplicht nodeloos zijn aangegaan of de onderhoudsplichtige de mogelijkheid heeft zich van een schuld te bevrijden of een regeling te treffen. Ook kunnen er anderszins onredelijk te achten schulden zijn die de rechter, maar alleen goed gemotiveerd, buiten beschouwing kan laten.
5.1
Het hof houdt geen rekening met de door de man opgevoerde lasten voor het ledigen van het restafval. Weliswaar heeft de man deze lasten in hoger beroep onderbouwd, maar niet is gebleken waarom de man deze lasten niet vanuit de bijstandsnorm heeft kunnen voldoen. Deze lasten zijn naar het oordeel van het hof dus vermijdbaar.
5.11
Evenals de rechtbank houdt het hof rekening met de aflossing op het doorlopend krediet bij [de bank] . Die aflossing bedroeg tot februari 2023 € 150,- per maand en bedraagt vanaf 1 februari 2023 € 140,- per maand.
5.12
De rechtbank heeft in eerste aanleg rekening gehouden met betalingen van 169,- per maand op een schuld ten behoeve van de inkomstenbelasting over het jaar 2019. In hoger beroep heeft de man voldoende inzichtelijk gemaakt dat hij vanaf februari 2023 € 363,- per maand betaalt voor de aanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2019, 2020 en 2021. Dit betreffen huwelijkse schulden en niet is gebleken dat de man zich op een andere manier had kunnen bevrijden van deze schulden. Het hof houdt daarom tot 1 februari 2023 rekening met een aflossing van € 169,- per maand en vanaf die datum met een bedrag van € 363,- per maand.
5.13
Daarnaast houdt het hof vanaf 1 mei 2023 bij de berekening van de draagkracht van de man rekening met de verplichting tot terugbetaling van het voorschot Zorgverzekeringswet van € 57,- per maand. Niet is gebleken dat deze last vermijdbaar dan wel verwijtbaar is.
5.14
De rechtbank heeft in eerste aanleg al rekening gehouden met de aflossing op schulden aan de belastingdienst in verband met te veel ontvangen kindgebonden budget. Uit de in hoger beroep overgelegde stukken blijkt dat de betalingen - anders dan is weergegeven in de bestreden beschikking - € 34,- per maand tot en met juni 2023 en € 74,- per maand met ingang van 1 juli 2023. Het hof zal daarmee rekening houden.
5.15
Ten aanzien van de aflossing van € 400,- per maand overweegt het hof als volgt. De aflossing heeft betrekking op een lening van € 15.000,- die de man bij familie is aangegaan om in de toekomst een eventuele borg voor een huurwoning en herinrichtingskosten van te kunnen voldoen en ook als buffer voor zijn eigen levensonderhoud. Hij stelt verder dat hij met de lening een groot aantal schulden heeft kunnen aflossen. De vrouw heeft de noodzaak van de lening betwist. Zoals het hof hiervoor reeds heeft overwogen, is er op dit moment geen zicht op dat de man binnen afzienbare termijn een eigen woning zal betrekken. Van reeds door hem gemaakte herinrichtingskosten is niet gebleken en de noodzaak om te lenen voor (mogelijke) met een woning samenhangende toekomstige kosten ontbreekt, zodat het hof reeds om die reden geen rekening houdt met een daarmee samenhangende financiële verplichting. Dat laatste geldt ook voor een buffer voor levensonderhoud. Dat met de lening schulden zouden zijn afgelost is door de man niet nader onderbouwd. Het hof houdt daarom geen rekening met deze last.
5.16
Evenals de rechtbank houdt het hof geen rekening met de advocaatkosten van mr. Van Schaik en mr. Cooman. Het hof neemt de motivering van de rechtbank ten aanzien van de advocaatkosten van beide advocaten over: die kosten dienen geen voorrang te krijgen op de onderhoudsverplichting van de man ten opzichte van de kinderen. In de door de man in hoger beroep aangevoerde argumenten ziet het hof geen aanleiding de motivering verder aan te vullen.
5.17
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, houdt het hof bij de berekening van de draagkracht van de man rekening met de volgende extra maandelijkse lasten:
- met ingang van 21 december 2022 € 353,- (=150+169+34)
- met ingang van 1 februari 2023 € 537,- (=140+363+34)
- met ingang van 1 mei 2023 € 594,- (=140+363+57+34)
- met ingang van 1 juli 2023 € 634,- (=140+363+57+74)
5.18
De draagkracht van de man zal worden vastgesteld aan de hand van de volgende formule 70% [NBI - 600 (werkelijke woonlast) + € 1.020,- (in 2022) respectievelijk € 1.175,- (in 2023) + extra lasten], nu het een netto besteedbaar inkomen betreft dat hoger is dan € 1.720,- per maand (in 2022) en € 1.930,- per maand (in 2023).
Nader uitgewerkt leidt dat tot de volgende formules:
- met ingang van 21 december 2022 70% [3.402 – (600 + 1.020 +353)] = € 1.001,-
- met ingang van 1 februari 2023 70% [3.751 – (600 + 1.175 +537)] = € 1.007,-
- met ingang van 1 mei 2023 70% [3.751 – (600 + 1.175 +597)] = € 965,-
- met ingang van 1 juli 2023 70% [3.751 – (600 + 1.175 +634)] = € 939,-
5.19
Uit het voorgaande blijkt dat de man beschikt over voldoende draagkracht om in de behoefte van de kinderen van € 815,- per maand, dus € 407,50 per kind per maand, in 2022 en € 843,- per maand, dus € 421,50 per kind per maand, in 2023 te voorzien.
5.2
Tussen partijen is niet in geschil dat de zorgkorting 15% bedraagt. De zorgkorting bedraagt dus in 2022 € 61,- per kind per maand en in 2023 € 63,- per kind per maand.
5.21
Deze zorgkorting strekt - zoals de rechtbank in de bestreden beschikking ook al heeft overwogen - in mindering op de door de man aan de vrouw te betalen onderhoudsbijdrage voor de kinderen. De door de man te betalen kinderalimentatie bedraagt daarom:
- met ingang van 21 december 2022 (407 – 61 =) € 346,- per kind per maand
- met ingang van 1 februari 2023 (421 – 63 =) € 358,- per kind per maand
Het hof ziet, gelet op deze periodes, geen aanleiding om de kinderalimentatie met vanaf 2023 te indexeren.
5.22
Het hof overweegt tot slot dat geen berekening zal worden gemaakt voor de toekomst. Niet valt uit te sluiten dat de man binnen afzienbare termijn (een deel van) zijn schulden zal aflossen, maar omdat de man nu al volledig in de behoefte van de kinderen kan voorzien, levert die situatie geen relevante wijziging van omstandigheden op.
6.De slotsom
Omwille van de duidelijkheid zal het hof de bestreden beschikking, ten aanzien van de daarin vastgestelde kinderalimentatie vernietigen, en beslissen als volgt.
7.De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 21 december 2022, uitsluitend ten aanzien van de daarin vastgestelde kinderalimentatie, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 21 december 2022 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen € 346,- per kind per maand zal betalen en met ingang van 1 februari 2023 € 358,- per kind per maand, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, M.H.F. van Vugt en A.T. Bol, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 24 oktober 2023 uitgesproken door mr. Van Vugt in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.