ECLI:NL:GHARL:2023:8385

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
6 oktober 2023
Zaaknummer
22/1059
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslagen rioolheffing en afvalstoffenheffing door Gemeente Ede

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank de bezwaren van belanghebbende tegen de aanslagen rioolheffing en afvalstoffenheffing voor het jaar 2019 ongegrond heeft verklaard. De heffingsambtenaar van de Gemeente Ede had voor het belastingjaar 2019 aanslagen opgelegd voor zowel rioolheffing als afvalstoffenheffing. Belanghebbende betwistte deze aanslagen, stellende dat de woning onbewoonbaar was en er geen huishoudelijke afvalstoffen konden ontstaan. De rechtbank oordeelde echter dat belanghebbende als eigenaar van de woning, ondanks de verbouwing, als gebruiker van het perceel kon worden aangemerkt. Het Hof heeft de zaak op 3 oktober 2023 behandeld, waarbij belanghebbende en de heffingsambtenaar hun standpunten hebben toegelicht. Het Hof oordeelde dat belanghebbende vanaf 23 juli 2019 gebruiker van het perceel was, en dat er voldoende aanwijzingen waren dat er huishoudelijke afvalstoffen konden ontstaan, ondanks dat de woning niet bewoond werd. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 22/1059
uitspraakdatum: 3 oktober 2023
Uitspraak van de zevende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 april 2022, nummer AWB 20/4453, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
Gemeente Ede(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft voor het jaar 2019 een aanslag rioolheffing gebruiker, een aanslag afvalstoffenheffing vast gedeelte en een aanslag afvalstoffenheffing variabel gedeelte opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft de daartegen gerichte bezwaren bij in één geschrift vervatte uitspraken ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2023. Hieraan hebben deelgenomen: [naam1] , de echtgenoot van belanghebbende, alsmede [naam2] namens de heffingsambtenaar.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende woonde in 2019 en 2020 in [plaats1] . Zij is op 23 juli 2019 volledig eigenaar geworden van een woning aan de [adres1] 34A te [woonplaats] (de woning).
2.2.
Direct na 23 juli 2019 is een aannemer gestart met de verbouwing van de woning. De aannemer had een sleutel van de woning.
2.3.
De zus van belanghebbende was in 2019 woonachtig aan de [adres1] 34 te [woonplaats] . De contacten met de aannemer liepen in 2019 via haar.
2.4.
De aanslag afvalstoffenheffing variabel gedeelte ziet op twee aanbiedingen van huishoudelijk afval in een 140 liter kliko op respectievelijk 6 augustus en 10 december 2019.
2.5.
In de in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar voor het belastingjaar 2019 van 7 juli 2020 staat onder meer:
“U stelt in uw bezwaarschrift dat het pand sinds juli 2019 onbewoonbaar is. Er zijn geen gas- en geen (afval/riool-) water aansluitingen meer aanwezig. U verzoekt mij de aanslag te vernietigen.
Uit de gegevens van de ACV blijkt dat er in de periode juli 2019 t/m december 2019 ledigingen zijn geweest op dit adres. Op basis van de BRP is er geen inschrijving bekend.
Ik ben van mening dat u terecht bent aangeslagen voor het gebruik van de woning. In een woning die leeg staat kunnen geen huishoudelijke afvalstoffen ontstaan.
Ik verklaar uw bezwaarschrift ongegrond.”
2.6.
De heffingsambtenaar heeft voor het belastingjaar 2020 ter zake van de woning ook aanslagen rioolheffing en afvalstoffenheffing aan belanghebbende opgelegd. Belanghebbende is daartegen opgekomen. In haar bezwaarschrift voor dat jaar schrijft zij:
“Het pand aan de [adres1] 34 A te [woonplaats] is v.a. juli 2019 onbewoonbaar. Sindsdien zijn er geen gas- en geen (afval/riool-) water aansluitingen meer aanwezig. De bouw ligt ook stil. Hopelijk zullen bovengenoemde voor bewoning noodzakelijke aansluitingen er voor het einde van dit jaar kunnen zijn.”
2.7.
In de in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 16 juli 2020 voor het belastingjaar 2020 schrijft de heffingsambtenaar onder meer:
“Op basis van mijn gegevens is er sinds 01-02-2020 geen sprake meer van gebruik van dit object. Daarom vernietig ik deze aanslagregels.”

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de aanslag rioolheffing en de aanslagen afvalstoffenheffing voor het belastingjaar 2019 terecht aan belanghebbende zijn opgelegd.
3.2.
Het geschil spitst zich toe op de vragen of:
belanghebbende de woning naar de omstandigheden beoordeeld in 2019 al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht heeft gebruikt;
van het perceel water op de gemeentelijke riolering is afgevoerd (rioolheffing);
sprake is van een perceel van waaruit geregeld huishoudelijke afvalstoffen kunnen ontstaan (afvalstoffenheffing);
belanghebbende voor het belastingjaar 2019 vertrouwen kan ontlenen aan de uitspraak op bezwaar voor het belastingjaar 2020, waarin de heffingsambtenaar schrijft dat geen sprake is van gebruik.
3.3.
Ter zitting heeft belanghebbende aangegeven dat niet (langer) in geschil is dat het perceel tot bewoning dient, zodat het Hof daarvan uitgaat. Haar stelling dat sprake is van dubbele heffing heeft zij ter zitting ingetrokken, zodat het Hof zich daar niet over hoeft uit te laten.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De gemeente Ede heft een rioolheffing [1] en een afvalstoffenheffing. [2]
Is belanghebbende gebruiker van het perceel?
4.2.
Zowel voor de rioolheffing als voor de afvalstoffenheffing is, voor zover hier van belang, de gebruiker degene die naar de omstandigheden beoordeeld het perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit of beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt. [3]
4.3.
Hieruit volgt dat het (feitelijk) gebruik van het perceel tot belastingplicht leidt. Daarvoor is het niet noodzakelijk dat een woning op het perceel wordt bewoond, [4] en ook niet dat een woning bewoonbaar is. Ook bij andere vormen van gebruik van het perceel kan belanghebbende als gebruiker van het perceel worden aangemerkt. Zij is sinds 23 juli 2019 eigenaar van het perceel. En het perceel staat haar sinds die datum (exclusief) ter beschikking, zij heeft het gebruiksrecht ervan. Zij heeft het perceel in 2019 ook feitelijk gebruikt, in ieder geval door een aannemer de woning te laten verbouwen. Naar het oordeel van het Hof is niet relevant dat belanghebbende in 2019 weinig bij de woning aanwezig is geweest. Het Hof oordeelt daarom dat belanghebbende sinds 23 juli 2019 gebruiker van het perceel is, zowel voor de rioolheffing als voor de afvalstoffenheffing.
Rioolheffing
4.4.
De gemeente Ede heft rioolheffing van de gebruiker van een perceel dat tot bewoning dient en van waaruit huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater of grondwater direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd. [5]
4.5.
Belanghebbende stelt dat de woning gestript is en dat er in 2019 geen waterleidingen, -aansluitingen of regenpijpen meer waren, zodat er geen sprake was van afvoer van huishoudelijk afvalwater of hemelwater en de aanslag moet worden vernietigd.
4.6.
De heffingsambtenaar betwist dat er geen regenpijpen meer waren. Hij stelt zich op het standpunt dat zelfs als er geen regenpijpen waren er ook water van het dak via de buren wordt afgevoerd en dat daarnaast via de schuur of de garage water is afgevoerd op de gemeentelijke riolering.
4.7.
Het Hof volgt belanghebbende niet in haar stelling. Het Hof acht aannemelijk dat er vanaf 23 juli 2019 tot en met december 2019 wel hemelwater/grondwater (direct of indirect) op de gemeentelijke riolering is afgevoerd vanaf het perceel, waaronder vanaf de garage die - naar belanghebbende heeft verklaard - niet is verbouwd. Het Hof oordeelt daarom dat sprake is van belastingplicht voor de rioolheffing. De aanslag rioolheffing is dus terecht aan belanghebbende opgelegd.
Afvalstoffenheffing
4.8.
De gemeente Ede heft, voor zover hier van belang, afvalstoffenheffing van de gebruiker van een perceel ten aanzien waarvan ingevolge artikelen 10.21 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt. [6] Van die verplichting is sprake als op het perceel zodanige afvalstoffen geregeld kunnen ontstaan. [7] Het is daarom niet van belang of daar daadwerkelijk (geregeld) huishoudelijke afvalstoffen ontstaan. [8]
4.9.
Belanghebbende stelt geen afvalstoffenheffing van haar kan worden geheven. Zij voert daartoe aan dat in 2019 geen sprake was van van haarzelf afkomstig huishoudelijk afval, omdat zij in 2019 in [plaats1] woonde. Belanghebbende geeft aan dat zij niet weet hoe het met het aanbieden van de kliko is gegaan en oppert dat er wellicht bouwafval in zat. Daarnaast stelt zij dat het tweemaal ledigen van de kliko’s door de gemeente Ede niet bewijst dat de woning destijds bewoond is geweest.
4.10.
De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat het feit dat in 2019 werd verbouwd in combinatie met het feit dat tweemaal iemand de container naar de straat heeft gereden en weer heeft teruggezet, voldoende is om te concluderen dat op het perceel regelmatig huishoudelijke afvalstoffen kunnen ontstaan.
4.11.
Het Hof oordeelt dat vanaf 23 juli 2019 sprake is van een situatie dat op het perceel geregeld huishoudelijke afvalstoffen kunnen ontstaan. Niet van belang is dat de woning op het perceel niet werd bewoond en ook niet dat belanghebbende zelf weinig bij het perceel aanwezig was. In opdracht van belanghebbende en onder aansturing van haar zus vond vanaf dat moment op het perceel een verbouwing door een aannemer plaats. Daarbij kunnen geregeld huishoudelijke afvalstoffen ontstaan. Uit het feit dat de kliko nadien in 2019 tweemaal is aangeboden, leidt het Hof af dat op het perceel ook daadwerkelijk afvalstoffen zijn ontstaan. Voor het geval bij het aanbieden van de kliko bouwafval in de kliko zat, merkt het Hof op dat dat bouwafval in de kliko is aan te merken als huishoudelijke afvalstoffen. De aanslagen afvalstoffenheffing zijn daarom terecht aan belanghebbende opgelegd.
Vertrouwensbeginsel
4.12.
Belanghebbende stelt dat zij voor het belastingjaar 2019 vertrouwen kan ontlenen aan de uitspraken op bezwaar voor het belastingjaar 2020, waarin de heffingsambtenaar schrijft dat vanaf 1 februari 2020 geen sprake meer is van gebruik van het object. Belanghebbende voert aan dat er geen verschil is tussen de situatie vanaf juli 2019 en 1 februari 2020.
4.13.
Het Hof oordeelt dat belanghebbende uit de uitspraken op bezwaar van 16 juli 2020 voor het belastingjaar 2020 redelijkerwijs niet mocht afleiden dat de heffingsambtenaar de aanslagen voor het belastingjaar 2019 zou vernietigen vanwege afwezigheid van gebruik. In de eerste plaats zijn de uitspraken op bezwaar voor het belastingjaar 2020 van latere datum dan de uitspraken op bezwaar voor het belastingjaar 2019. In de tweede plaats heeft de heffingsambtenaar zich in de uitspraken op bezwaar voor het belastingjaar 2020 expliciet uitgelaten over de situatie vanaf 1 februari 2020 en niet over de situatie daarvoor. Daarnaast is de situatie in 2019, anders dan belanghebbende stelt, naar het oordeel van het Hof niet gelijk aan die vanaf 1 februari 2020. Voor het belastingjaar 2020 heeft belanghebbende in haar bezwaarschrift aangegeven dat de verbouwing stil ligt, terwijl direct na 23 juli 2019 juist werd verbouwd. Het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel slaagt niet.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Breij, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is op 3 oktober 2023 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De raadsheer,
(J.H. Riethorst) (M.M. Breij)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 5 oktober 2023.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Artikel 228a van de Gemeentewet en de Verordening rioolheffing 2019.
2.Artikel 15.33 van de Wet milieubeheer en de Verordening afvalstoffenheffing 2019.
3.Artikel 3, derde lid, aanhef en onderdeel a, Verordening rioolheffing 2019 en artikel 2, tweede lid, aanhef en onderdeel a, Verordening afvalstoffenheffing 2019.
4.Vgl. HR 8 maart 1997, ECLI:NL:HR:1997:AA3190.
5.Artikel 228a van de Gemeentewet en artikel 1, onderdelen a en d, en artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Verordening rioolheffing 2019.
6.Artikel 15.33 van de Wet milieubeheer en artikel 1, tweede lid, aanhef en onderdeel a, Verordening afvalstoffenheffing 2019.
7.Artikel 10.21, eerste lid, van de Wet milieubeheer.
8.Vgl. HR 30 mei 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1838.