ECLI:NL:HR:2001:AB1838

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 mei 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
36047
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.G. Pos
  • D.H. Beukenhorst
  • L. Monné
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aanslagen afvalstoffenheffing en rioolrecht gemeente Hengelo

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hengelo (hierna: B en W) tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 14 februari 2000. De zaak betreft aanslagen in de afvalstoffenheffing en het rioolrecht voor het jaar 1999, opgelegd aan belanghebbende X. De aanslagen bedroegen respectievelijk f 522 en f 204. Het Hoofd van de afdeling Belastingen en Verzekeringen van de gemeente Hengelo handhaafde de aanslagen na bezwaar van belanghebbende. Belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat de aanslag in de afvalstoffenheffing verlaagde tot f 348, maar de overige uitspraak bevestigde.

B en W stelden beroep in cassatie in tegen deze uitspraak. Belanghebbende diende een verweerschrift in en stelde incidenteel beroep in cassatie in. De Hoge Raad beoordeelde de klachten in het principale beroep en oordeelde dat het Hof een onjuiste rechtsopvatting had. Het Hof had geoordeeld dat er vanaf 1 september 1999 geen wekelijkse inzamelingsplicht meer gold voor het perceel van belanghebbende, omdat de mogelijkheid tot bewoning was verminderd. De Hoge Raad oordeelde echter dat de verplichting tot inzameling van huishoudelijke afvalstoffen niet afhankelijk is van de feitelijke bewoning, maar van de objectieve geschiktheid van het perceel voor bewoning.

De Hoge Raad concludeerde dat gedurende het gehele jaar 1999 op het perceel geregeld huishoudelijke afvalstoffen konden ontstaan, ondanks dat het woonhuis niet continu bewoond was. De aanslag in de afvalstoffenheffing werd daarom bevestigd. De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing van de Hoge Raad was dat het incidentele beroep van belanghebbende ongegrond werd verklaard, het principale beroep van B en W gegrond werd verklaard, en de uitspraak van het Hof werd vernietigd voor zover deze de aanslag in de afvalstoffenheffing betreft, terwijl de uitspraak van het Hoofd werd bevestigd.

Uitspraak

Nr. 36047
30 mei 2001
YS
gewezen op het beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hengelo (Ov.) (hierna: B en W) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 14 februari 2000, nr. 99/01296, betreffende na te melden aan X te Z voor het jaar 1999 opgelegde aanslagen in de afvalstoffenheffing en het rioolrecht van de gemeente Hengelo.
1. Aanslagen, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende zijn voor het jaar 1999 op één aanslagbiljet verenigde aanslagen in de afvalstoffenheffing en het rioolrecht van de gemeente Hengelo opgelegd ten bedrage van f 522 onderscheidenlijk f 204. Op het tegen deze aanslagen gemaakte bezwaar heeft het hoofd van de afdeling Belastingen en Verzekeringen van de sector Concernfinanciën van de Bestuursdienst van de gemeente Hengelo (hierna: het Hoofd) de aanslagen gehandhaafd.
Belanghebbende is van de uitspraak van het Hoofd in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van het Hoofd vernietigd voor zover daarbij de aanslag in de afvalstoffenheffing is gehandhaafd, die aanslag verminderd tot f 348 en de uitspraak voor het overige bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
B en W hebben tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Zij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
B en W hebben het incidentele beroep in cassatie beantwoord.
Bij brief van de Griffier van de Hoge Raad van 8 maart 2001 zijn inlichtingen gevraagd aan de gemeentesecretaris van de gemeente Hengelo betreffende de bekendmaking van de van toepassing zijnde verordeningen. Deze heeft bij brief van 27 maart 2001 en bij faxbericht van 27 april 2001 geantwoord.
3. Beoordeling van de klachten in het principale beroep
3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat vanaf 1 september 1999 tegenover het perceel waarop de aanslagen betrekking hebben niet langer de in artikel 10.11 van de Wet milieubeheer bedoelde wekelijkse inzamelingsplicht geldt. Aan dat oordeel heeft het Hof ten grondslag gelegd dat, kort weergegeven, vanaf 1 september 1999 de mogelijkheid tot bewoning van de woning zodanig is verminderd, dat huishoudelijke afvalstoffen aldaar niet meer 'geregeld' doch hooguit nog incidenteel ontstaan.
3.2. Krachtens artikel 10.11 van de Wet milieubeheer bestaat een verplichting tot inzameling van huishoudelijke afvalstoffen ten aanzien van percelen waar zodanige afvalstoffen geregeld kúnnen ontstaan. Voor de beantwoording van de vraag of die verplichting ten aanzien van een bepaald perceel bestaat, is mitsdien niet van belang of daar daadwerkelijk (geregeld) huishoudelijke afvalstoffen ontstaan. Het in 3.1 weergegeven oordeel van het Hof geeft derhalve blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De tegen dat oordeel gerichte klacht slaagt.
4. Beoordeling van de klachten in het incidentele beroep
De klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Gelet op het onder 3 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. De stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat gedurende het gehele jaar 1999 in het onderhavige perceel, een woonhuis dat objectief bezien voor bewoning geschikt was, geregeld huishoudelijke afvalstoffen konden ontstaan. De omstandigheid dat het woonhuis in feite gedurende een deel van het jaar niet bewoond werd, en dat belanghebbende in verband daarmee gas en elektriciteit heeft laten afsluiten, staat aan de objectieve geschiktheid voor bewoning en de daaraan verbonden mogelijkheid dat (geregeld) huishoudelijke afvalstoffen kunnen ontstaan, niet in de weg. Voorts laten die stukken geen andere gevolgtrekking toe dan dat belanghebbende die woning ook het gehele jaar feitelijk gebruikte, al was dat gedurende een deel van het jaar niet voor bewoning, maar voor de opslag van goederen en als postadres, alsmede dat de gemeente aan haar inzamelingsplicht voldeed. De aanslag in de afvalstoffenheffing is mitsdien naar het juiste bedrag opgelegd.
6. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het incidentele beroep van belanghebbende ongegrond,
verklaart het principale beroep van B en W gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof voorzover deze de aanslag in de afvalstoffenheffing en de proceskosten betreft, en
bevestigt de uitspraak van het Hoofd voorzover deze de aanslag in de afvalstoffenheffing betreft.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren D.H. Beukenhorst en L. Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2001.