ECLI:NL:HR:1997:AA3190

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 januari 1997
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
31887
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Urlings
  • M. Zuurmond
  • P. Pos
  • W. Beukenhorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over feitelijk gebruik van onroerende zaak in het kader van onroerendgoedbelastingen

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de Burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een aanslag in de onroerendgoedbelastingen voor het jaar 1993, opgelegd aan een belanghebbende die een woning had gekocht en verbouwd. De aanslag was gebaseerd op een heffingsgrondslag van f 99.000, maar na bezwaar was deze door het Hoofd van de afdeling Financiën gehandhaafd. De belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat de aanslag en de uitspraak van het Hoofd vernietigde.

In cassatie werd de vraag behandeld of de belanghebbende de woning op 1 januari 1993 feitelijk gebruikte in de zin van de relevante verordening. De Hoge Raad oordeelde dat, hoewel de woning nog niet gemeubileerd was en de belanghebbende deze op die datum nog niet metterwoon had betrokken, er toch sprake was van feitelijk gebruik. Dit was het geval omdat de belanghebbende de woning verbouwde met het oog op bewoning, wat volgens de Hoge Raad ook tijdens de verbouwing als feitelijk gebruik kan worden aangemerkt.

De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en bevestigde de uitspraak van het Hoofd. Tevens werd bepaald dat de gemeente Haarlem een bedrag van ƒ 150,-- terugbetaald zou krijgen. De uitspraak werd op 8 januari 1997 gedaan door de vice-president Stoffer en de raadsheren Urlings, Zuurmond, Pos en Beukenhorst, in aanwezigheid van de waarnemend griffier Barendse.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van Burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 5 september 1995 betreffende na te melden aan X te Z voor het jaar 1993 opgelegde aanslag in de onroerendgoedbelastingen van de gemeente Haarlem.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1993 wegens het feitelijk gebruik van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als a-straat 1, een aanslag in de onroerendgoedbelastingen van de gemeente Haarlem opgelegd naar een heffingsgrondslag van f 99.000, --, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van het Hoofd van de afdeling Financiën (hierna: het Hoofd) is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van het Hoofd in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak alsmede de aanslag vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie Burgemeester en wethouders hebben tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Belanghebbende heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel 3.1 In cassatie moet van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende heeft in 1992 een woning gekocht die hij na oplevering is gaan verbouwen. De verbouwing is na 1 januari 1993 gereedgekomen. De woning was op 1 januari 1993 nog niet gemeubileerd en belanghebbende had haar op die datum nog niet metterwoon betrokken. 3.2 In cassatie gaat het om de vraag of belanghebbende de woning op 1 januari 1993 feitelijk gebruikte in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening onroerendgoedbelastingen 1992. 3.3 In 's Hofs uitspraak ligt besloten dat zich hier voordoet het geval dat de koper van een bestaande, bruikbare woning deze met het oog op bewoning door hemzelf verbouwt om haar beter aan zijn persoonlijke wensen te laten beantwoorden. Anders dan het Hof heeft geoordeeld is dan voor de koper met betrekking tot de woning ook tijdens de verbouwing daarvan sprake van feitelijk gebruik in de zin van voormelde bepaling. 3.4 Uit het vorenoverwogene volgt dat de in 3.2 vermelde vraag bevestigend moet worden beantwoord. Het middel is gegrond. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belasingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, bevestigt de uitspraak van het Hoofd, en bepaalt dat door de Griffier van de Hoge Raad aan de gemeente Haarlem wordt terugbetaald het ter zake van de vervanging van de mondelinge uitspraak bij het Hof gestorte bedrag van ƒ 150,--.
Dit arrest is op 8 januari 1997 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Zuurmond, Pos en Beukenhorst, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Barendse en op die datum in het openbaar uitgesproken.