ECLI:NL:GHARL:2023:8300

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
3 oktober 2023
Zaaknummer
200.308.186
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht: Toewijzing van vorderingen tot betaling van achterstallige huur en ontbinding van de huurovereenkomst, verweer van gebreken aan de woning afgewezen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [appellant] en Stichting De Woonmensen. [appellant] had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, waarin vorderingen van De Woonmensen tot betaling van achterstallige huur en ontbinding van de huurovereenkomst waren toegewezen. Het hof heeft de vorderingen van De Woonmensen toegewezen en het verweer van [appellant] dat er gebreken aan de woning waren, verworpen. Het hof oordeelde dat [appellant] onvoldoende onderbouwd had aangetoond dat er sprake was van gebreken die opschorting van de huur zouden rechtvaardigen. De vordering tot verhoging van dwangsommen, die aan een eerder uitgesproken verbod was verbonden, werd afgewezen. Het hof bekrachtigde de veroordeling van [appellant] tot betaling van de achterstallige huur en de ontbinding van de huurovereenkomst, en oordeelde dat de tekortkoming van [appellant] in de nakoming van de huurovereenkomst voldoende ernstig was om deze ontbinding te rechtvaardigen. De tegenvorderingen van [appellant] werden afgewezen, en het hof oordeelde dat de kantonrechters de veroordelingen niet uitvoerbaar bij voorraad hadden mogen verklaren. De proceskosten werden tussen partijen gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummers gerechtshof 200.308.186 en 200.319.736
zaaknummers rechtbank 8054656 CV EXPL 19-4697 en 9648076 CV EXPL 22-272
arrest van 3 oktober 2023
in de gevoegde zaken van
[appellant]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde
hierna: [appellant]
advocaat: mr. J.J. Douwes
tegen
de stichting
Stichting De Woonmensen
die is gevestigd in Apeldoorn
die bij de kantonrechter optrad als eiseres
hierna: De Woonmensen
advocaat: mr. M.J. Seijbel.

1.Het procesverloop

in de zaak: 200.308.186
1.1.
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Apeldoorn, op 23 juni 2021 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 21 september 2021;
  • het tussenarrest van 3 mei 2022;
  • het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 16 juni 2022 is gehouden;
  • de memorie van grieven;
  • de akte van [appellant] ;
  • de memorie van antwoord van De Woonmensen.
in de zaak: 200.319.736
1.2.
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Apeldoorn, op 31 augustus 2022 tussen partijen heeft uitgesproken (zoals verbeterd bij beslissing van 21 september 2022). Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 30 november 2022;
  • het anticipatie exploot van De Woonmensen;
  • het tussenarrest van 17 januari 2023;
  • het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 3 maart 2023 is gehouden;
  • de memorie van grieven tevens houdende verzoek tot voeging;
  • de antwoordakte in incident;
  • de memorie van antwoord van De Woonmensen;
  • het arrest in incident, waarin beide zaken gevoegd zijn.
1.3.
Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd.

2.Het geschil

2.1.
[appellant] huurde een woning van De Woonmensen, aan het adres [adres] 305 te [plaats1] .
2.2.
De Woonmensen heeft bij de kantonrechter in de procedure waar het hoger beroep in de zaak 200.308.186 op ziet na wijziging van eis (samengevat) gevorderd dat de kantonrechter:
- [appellant] veroordeelt tot betaling van € 3.277,53 aan huur over de periode tot en met mei 2021,
- [appellant] veroordeelt tot betaling van 127,72 aan buitengerechtelijke incassokosten,
- [appellant] veroordeelt om de volledige contractuele huurprijs steeds tijdig te voldoen.
2.3.
In reconventie heeft [appellant] gevorderd dat de kantonrechter De Woonmensen veroordeelt tot het betalen van onderzoekskosten.
2.4.
De Woonmensen heeft bij de kantonrechter in de procedure waar het hoger beroep in de zaak 200.319.736 op ziet (samengevat) gevorderd dat de kantonrechter:
- de huurovereenkomst ontbindt,
- [appellant] veroordeelt tot ontruiming van de woning,
- [appellant] veroordeelt tot betaling van € 4.690,92 aan huur over de periode van juli 2021 tot en met juni 2022 en van de vanaf juli 2022 onbetaalde huurpenningen,
- [appellant] veroordeelt tot betaling van een vergoeding even hoog als de huurpenningen voor de periode tussen de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van de woning, en
- [appellant] veroordeelt tot betaling van een dwangsom van € 500,00 per keer dat hij niet voldoet aan het vonnis van 9 december 2019.
2.5.
In reconventie heeft [appellant] gevorderd dat de kantonrechter:
(primair)
i. de huurprijs van de woning te verminderen met het bedrag dat [appellant] minder heeft betaald dan de overeengekomen huurprijs;
ii. De Woonmensen te veroordelen tot herstel van de door [appellant] gestelde gebreken;
iii. te verklaren voor recht dat De Woonmensen jegens [appellant] aansprakelijk is voor de door [appellant] geleden schade, nader op te maken bij staat;
iv. te verklaren voor recht dat [appellant] de onder iii. genoemde schade mag verrekenen met een eventueel jegens De Woonmensen bestaande betalingsverplichting;
v. te verklaren voor recht dat [appellant] niets meer verschuldigd is aan De Woonmensen;
vi. te bepalen dat De Woonmensen een dwangsom verschuldigd wordt van € 500,00 per dag dat De Woonmensen in gebreke blijft met nakoming van het onder ii. genoemde;
(subsidiair)
i. te verklaren voor recht dat [appellant] het niet betaalde deel van de overeengekomen huurprijs mag opschorten totdat De Woonmensen de door [appellant] gestelde gebreken heeft hersteld althans totdat door een onafhankelijke, terzake kundige, partij is vastgesteld dat er geen sprake is van de door [appellant] gestelde gebreken.
2.6.
De kantonrechters hebben in beide zaken de vorderingen van De Woonmensen toegewezen en de vorderingen van [appellant] afgewezen. [appellant] heeft daartegen hoger beroep ingesteld, met als doel dat de toegewezen vorderingen van De Woonmensen alsnog worden afgewezen en zijn vorderingen alsnog worden toegewezen.

3.De beoordeling

3.1.
[appellant] heeft steeds niet de volledige huur betaald, omdat hij zich op een opschortingsrecht beroept. Volgens hem vertoont de woning ernstige gebreken. Hij heeft op dit punt de stelplicht en (als hij op dit punt voldoende onderbouwde stellingen heeft ingenomen, die voldoende onderbouwd zijn betwist) de bewijslast. De Woonmensen hoeft niet te bewijzen dat de woning geen gebreken vertoont.
3.2.
[appellant] beroept zich op:
3.2.1.
Een memo van de GGD Noord- en Oost-Gelderland, gericht aan De Woonmensen van 9 december 2014. Daarin wordt beschreven dat in de woning aan de [adres] 416 te [plaats1] formaldehyde concentraties zijn gemeten van 35 tot 175 µg/m3. In de memo staat: “
Uit de indicatieve meetresultaten blijkt dat de concentratie formaldehyde in de bergruimte boven de kastwand tussen de slaapkamers ruim boven de WHO advieswaarde en ook boven de norm Bouwbesluit 2012 ligt. In de kast in de hoofdslaapkamer is een momentane waarde gemeten, net boven de WHO advieswaarde.
3.2.2.
Een expertise van CED Nederland over een schademelding van [appellant] van 22 november 2016 waarin staat:

Evenement: Door capillaire werking cementdekvloer is de laminaatvloer geheel onvoorzien gaan opbollen; schade aan inboedel tot gevolg.
Bevindingen: Tijdens onze expertise hebben wij visuele schade waargenomen aan de laminaatvloer woonkamer.
3.2.3.
Een rapport van dhr. [naam1] (adviseur Bouwkunde) van Bartels van 13 juli 2018. De adviseur constateert diverse vochtproblemen tegen de binnenzijde van het dakbeschot. De conclusie van het rapport luidt:

Er zal eerst moeten worden onderzocht wat nu de werkelijke oorzaak is van de huidige condensatie c.q. lekkage problemen.
Een houten plaat aan de binnenzijde van het spaanplaten dakbeschot is geen afdoende oplossing.
Op deze wijze wordt niet de oorzaak van de problemen onderzocht en wordt ook voorkomen dat de vochtproblemen weer zullen gaan voorkomen. (er is geen onderzoek naar de oorzaak geweest).
Het spaanplaten dakbeschot is dermate aangetast dat deze bij sneeuw of windbelasting zal kunnen gaan bezwijken. De gevolgen van de dan optredende waterschade kunnen dan heviger zijn.”
3.2.4.
Een uitspraak van de kantonrechter (rechtbank Gelderland, zittingsplaats Apeldoorn) als voorzieningenrechter op 18 april 2018 gewezen. De kantonrechter heeft De Woonmensen veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis, op straffe van een dwangsom, “
de lekkage aan het dak van de woning te (doen) repareren en het door de lekkage beschadigde dakbeschot te (doen) herstellen” en om “
aan een in vochtproblemen in woningen gespecialiseerde deskundige opdracht te geven om de woning te onderzoeken en daarvan mede aan[ [appellant] ]
rapport uit te brengen,
3.2.5.
Een rapportage van Tauw B.V. over wateroverlast op het adres [adres] 305 van 15 januari 2020. Tauw B.V. constateert:

Uit het locatie bezoek is gebleken dat nabij het kruipluik bij de voordeur duidelijk vochtplekken in het beton zichtbaar zijn. Onder de vloer is (PUR) isolatie aangebracht. In de kruipruimte is ten tijde van het locatiebezoek geen water aangetroffen.” De oorzaak is gelegen in een leemlaag 25 centimeter onder het maaiveld, waardoor de afvoer van hemelwater stagneert. “
In geval hangwater aanwezig is nabij de muur zal dit water infiltreren en optrekken via poriën als gevolg van de capillaire werking in de stenen en voegen van de muur[…].
Hierbij ontstaat optrekkend vocht dat in huis vochtproblemen kan veroorzaken.
3.2.6.
Foto’s van “diverse gebreken”, die door [appellant] zonder nadere toelichting zijn overgelegd.
3.3.
Op 19 augustus 2020 is er een bespreking geweest tussen partijen. De toenmalige gemachtigde van [appellant] heeft op die dag per mail aan (de advocaat van) De Woonmensen geschreven:

Tijdens schouw aan de [adres] 305 te [plaats1] hebben wij het volgende besproken. Als blijk van goede wil zal [appellant] vanaf 1 september 2020 de huur volledig betalen. [appellant] stelt de volgende problemen te hebben. Woonmensen zal de gestelde problemen en eventueel benodigde oplossingen in gezamenlijkheid laten vaststellen door [naam1] van ingenieurbureau Lievense, Tauw en aannemer Nijhuis.
1. Lekkende kraan in meterkast
Oplossing: kraan repareren of zo nodig vervangen
2. Hoek met vochtplek op muur tussen meterkasten trap (mogelijk gevolg van lekkende kraan)
Oplossing: plek laten drogen en netjes afwerken
3. Dubbelglas woonkamer achterzijde is lek
Gevolgschade: kalkuitslagstrepen aan binnenkant
Oplossing: indien dubbelglas moet worden vervangen dan dient raamsiersticker eveneens vervangen te worden ter waarde van destijds EUR 280
4. Kruipruimte is te vochtig omdat ventilatieroosters aan achterkant en aan voorkant niet ventileren omdat pur in de weg zit.
Gevolgschade: laminaat begane grond bolt op en formaldehyde komt vrij
Oplossing: diagnose en oplossing vast te stellen door experts: [naam1] van ingenieurs bureau Lievense, Tauw en Nijhuis aannemer
5. Huis gebouwd op leemlaag die geen vocht doorlaat zodat muren vocht opzuigen en aan buitenkant mosvorming vertonen, meer dan buurpanden. Vocht wordt afgegeven aan binnenklimaat. Deze vochtafgave naar binnenklimaat vindt plaats omdat spouwisolatie vergaan is.
Gevolgschade: binnenklimaat is te vochtig
Oplossing: diagnose en oplossing vast te stellen door experts [naam1] van ingenieurs bureau Lievense en Tauw en Nijhuis aannemer
6. Kozijn masterbedroom heeft kier aan buitenzijde van ongeveer 2 cm
Gevolgschade: behang aan binnenkant masterbedroom laat los aan de rechteronderzijde kijkend naar het raam. Hetzelfde probleem heeft zich eerder voorgedaan aan de linker onderzijde. Het linkeronderzijde behang loslaatprobleem is in 2015 opgelost met parafine kalk. Een grote vochtdoorslagplek aan de linker muur boven het bed in de masterbedroom is door [appellant] opgelost in 2015 door opnieuw te stuccen.
Oplossing: kier moet dicht en behang moet vast
7. De tussenwand tussen de masterbedroom en de aangelegen slaapkamer is onaf.
Oplossing: wand moet worden gestukt en de inbouwkasten moeten terugkomen.
8. Vier stel kozijnen boven de deuren op bovenverdieping zijn niet netjes afgewerkt en daarom scheef
Oplossing: dienen met bovenfrees netjes recht afgefreesd te worden
9. Losstaand wiebelend badkamertoilet
Oplossing: dient stevig vast gezet te worden
10. Zolder: schimmelvorming en vochtplekken zichtbaar. Vorige bewoner heeft onjuist gipsplaten en isolatie materiaal aangebracht en daarmee zijn alle ventilatiegaten dichtgemaakt waardoor mogelijk vocht overlast is ontstaan.
Oplossing: gipsplaten en isolatie materiaal verwijderen en zorgen dat zolder goed kan ventileren.
3.4.
Het hof zal eerst (in beide zaken) de stellingen van [appellant] over de gebreken die woning volgens hem had bespreken.
Formaldehyde
3.5.
Het onderzoek naar formaldehyde is gedaan in een andere woning, niet in de woning van [appellant] zelf. Tussen partijen is niet in geschil dat de voornaamste bron van formaldehyde in die woning de spaanplaten inbouwkasten waren, die niet aanwezig zijn in de woning van [appellant] . Dat betekent dat het hof in het onderzoek naar formaldehyde in een andere woning, niet voldoende onderbouwing ziet voor de stelling dat ook in de woning van [appellant] sprake is van concentraties van dat gas die de grenswaarden overschrijden. Dat [appellant] van formaldehyde medische klachten heeft gekregen is niet onderbouwd. De enkele aanwezigheid van formaldehyde (dat uit verschillende materialen kan vrijkomen) is ook niet zonder meer een gebrek in de woning, zelfs niet als juist is dat [appellant] (over)gevoelig is voor dat gas. Ook op dit punt stelt hij te weinig. Het hof komt daarom – net zoals de kantonrechter – tot het oordeel dat [appellant] onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat er op dit punt sprake is van een gebrek aan de woning, die opschorting van de huur zou kunnen rechtvaardigen. Het hof komt op dit punt daarom ook niet aan bewijslevering toe.
Vochtproblemen (zolder)
3.6.
Het meeste verstrekkende betoog van [appellant] is dat de lekkage uit 2018 nooit is gerepareerd. Dat blijkt echter nergens uit: na het rapport van [naam1] (zie 3.2.3) en de mede daarop gebaseerde veroordeling in kort geding, maakt geen van de rapporten meer melding van een nog steeds bestaande lekkage. In het door de toenmalige advocaat opgestelde gespreksverslag (de 10 punten brief) gaat het om een isolatieprobleem op zolder, niet om een lekkage. Volgens [appellant] is die weergave niet volledig, maar voor die stelling ontbreekt iedere onderbouwing. Fotomateriaal of een andere onderbouwing dat na 2018 er nog sprake was van een lekkage op zolder ontbreekt eveneens. Op 7 oktober 2020 is de woning bezocht door medewerkers van Nijhuis Bouw, Rauw en dhr. [naam1] . In de verslaglegging daarvan door Nijhuis Bouw staat: “
Absoluut geen vocht kunnen vinden. Alles is droog en niets wijst op vocht. Oude plek op zolder kunnen vinden (zie punt 5) deze was echter kurkdroog.” Volgens [appellant] blijkt uit dit verslag dat er weldegelijk sprake was van gebreken, maar het hof kan [appellant] daar op dit punt niet in volgen.
3.7.
[appellant] stelt ook dat er sprake was van (andere) vochtproblemen in de hele woning, inclusief de zolder, maar dat dat op 7 oktober 2020 niet is vastgesteld omdat De Woonmensen bij dat bezoek zich alleen wilde beperken tot de 10 punten uit de brief en omdat het destijds een zeer droge en warme zomer was (geweest). Ook hier zijn de stellingen van [appellant] onvoldoende onderbouwd. Het gestelde vochtige binnenklimaat is immers opgenomen in de 10 punten brief (onder punt 5). In het hiervoor aangehaalde verslag van Nijhuis Bouw staat daarover: “
Geen vochtig binnenklimaat geconstateerd. ( niet gemeten)[…]
Er lag lavendel op de vloer te drogen.
We zijn het hele huis door geweest en hebben geen vocht kunnen constateren.” Er zijn geen concrete aanwijzingen dat dit het gevolg is van de weersomstandigheden. Het hof komt daarom – net zoals de kantonrechter – tot het oordeel dat [appellant] onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat er sprake is van een gebrek aan de woning, die opschorting van de huur zou kunnen rechtvaardigen. Het hof komt op dit punt daarom ook niet aan bewijslevering toe.
Vochtproblemen (vloer)
3.8.
In 2016 heeft [appellant] een opbollende parketvloer vervangen (zie onder 3.2.2). De door de verzekering ingeschakelde deskundige heeft dat – kennelijk op basis van alleen een visuele inspectie – toegeschreven aan “
capillaire werking[van de]
cementdekvloer”. In 2020 is vastgesteld dat er 25 centimeter onder het maaiveld een leemlaag aanwezig is, waardoor hemelwater slecht afstroomt (zie onder 3.2.5).
3.9.
Daartegenover staat dat De Woonmensen in 2018 (na daartoe veroordeeld te zijn) een onderzoek heeft laten uitvoeren door [naam2] . Die “quickscan” houdt – voor zover hier van belang – in:

Het is in onderhavige situatie waarbij de begane grondvloer aan de onderzijde is voorzien van een PUR-laag niet aannemelijk dat een eventueel vochtige kruipruimte tot uitzetting van de laminaatvloer leidt. Een PUR-laag sluit de kruipruimte damp- en luchtdicht af van de constructieve vloer (betonnen broodjesvloer en afwerkvloer) waardoor geen verhoogd vochtgehalte in de vloerconstructie verwacht mag worden. De huurder[ [appellant] , hof]
heeft meegedeeld dat in het verleden door derden een rookproef is uitgevoerd om de luchtdichtheid van de PUR-laag te controleren. Volgens opgave van de huurder is er in de woning toen geen rooktoetreding geconstateerd, waardoor gesteld kan worden dat de aangebrachte PUR-laag voldoende luchtdicht is.
Over het vloeroppervlak zijn indicatieve elektronische vochtmetingen uitgevoerd. Tijdens de metingen zijn lage getalswaarden vastgesteld, hetgeen op een droog vloeroppervlak duidt. Er is naar ons oordeel dan ook geen sprake van capillair optrekkend vocht in de vloerconstructie.
[naam2] concludeert dan ook dat het opbollen van het laminaat zoals de huurder aangeeft niet te wijten is aan capillair optrekkend vocht in de ondergelegen constructievloer dan wel toetreding van vochtige kruipruimtelucht via de vloerconstructie.
[…]
De huurder heeft aangegeven dat het metselwerk buitenblad nat is ten gevolge van zakwater/grondwater.
Een nat buitenblad is niet ongebruikelijk. Bij slagregen zal het buitenblad immers ook nat worden. Zolang er geen vochtdoorslag naar het binnenblad plaatsvindt en schade aan de binnenzijde optreedt is dit toegestaan.
Om uit te sluiten dat er sprake is van vochtdoorslag zijn indicatieve elektronische vochtmetingen aan de gevels uitgevoerd. Tijdens de metingen zijn lage getalswaarden vastgesteld, hetgeen op een droog wandoppervlak duidt. Er is geen sprake van vochtdoorslag in de wandconstructie. Bij de kopgevel mag dit überhaupt niet verwacht worden aangezien het binnenblad van beton is.
[…]
In kruipruimtes is het gangbaar dat bij specifieke omstandigheden door het jaar vochtdruppels op constructies kunnen ontstaan. Omdat deze niet leiden tot schade in de woning (capillair optrekkend vocht in de vloer of toetreding van vochtige lucht naar de woning toe) vormen dergelijke druppels en een vochtige kruipruimte geen probleem. Druppels aan de onderzijde van de PUR-laag is juist een teken dat deze laag het vocht vanuit de kruipruimte tegenhoudt.[…]”
3.10.
En naar aanleiding van het onderzoek van Tauw B.V. uit 2020 (zie onder 3.2.5) hebben [naam2] en Tauw B.V. een gezamenlijke verklaring afgegeven, gedateerd op 24 juni 2020. De “integrale conclusie” daarvan luidt:
“[…]
Op basis van de uitgevoerde onderzoeken door Tauw B.V. en [naam2] zijn de volgende conclusies te trekken:
-
Op de aangetroffen leemlaag (20-100 cm onder het maaiveld) in de tuin blijft langdurig hemelwater staan na regenval. Dit kan leiden tot nat metselwerk aan de buitenzijde van de woning;
-
Aan de binnenzijde van de woning is geen doorslaand vocht en/of capillair optrekkend vocht in de vloer en binnenwandconstructie.
-
De aangetroffen ventilatievoorzieningen in de woonkamer/keuken voldoen aan het Bouwbesluit bestaande bouw;
-
Er zijn geen bouwkundige gebreken waargenomen die kunnen bijdragen aan de gemelde schade aan de vloer. De gemelde schade kan alleen worden veroorzaakt door foutief leggen van de vloer (onvoldoende expansieruimte)e n/of zeer hoge luchtvochtigheid in de woning;
-
Er zijn geen bouwkundige en/of installatietechnische zaken die tot een hoge luchtvochtigheid kunnen leiden. Een eventueel hoge luchtvochtigheid in de woning kan alleen maar worden verklaard door bewonersinvloeden zoals onvoldoende ventilatie en/of een zuinig stookgedrag;
-
Er is geen verband aangetroffen tussen de wateroverlast buiten de woning en de ervaren vochtproblemen in de woning, beide onderzoeksbureaus onderschrijven dit na afstemming van de onderzoeksresultaten;[…].”
3.11.
De kruipruimte (genoemd als punt 4 van de 10 punten brief) is ook op 7 oktober 2020 bekeken. In het hiervoor aangehaalde verslag van Nijhuis Bouw is de klacht van [appellant] dat de kruipruimte te vochtig is, weergegeven. Het rapport vervolgt:

Dit niet kunnen constateren, er zijn bestaande vloerventilatieroosters en nieuwe geboorde roosters.[…]
Bijplaatsen van roosters is nvt daar er reeds 8 roosters zijn geplaatst. De ruimte wordt dan niet meer zwak geventileerd maar sterk!
Opbollen laminaat niet geconstateerd. ( Nergens ).
3.12.
Het hof oordeelt als volgt. Er zijn twee concrete omstandigheden aangevoerd die wijzen op een vochtprobleem met betrekking tot de vloer en kruipruimte, namelijk de in 2016 opbollende parketvloer en de aanwezigheid van de leemlaag. Maar dezelfde deskundige die de aanwezigheid van de leemlaag heeft vastgesteld, heeft daarna onderschreven dat er geen vocht de woning intrekt en dat er geen verband bestaat tussen de wateroverlast buiten de woning (en de leemlaag) en de ervaren vochtproblemen in de woning. Ook is er na 2016 geen schade aan de parketvloer aangetroffen tijdens de bezoeken aan de woning van [appellant] en is er geen concrete onderbouwing van zijn stelling dat hij meerdere parketvloeren heeft moeten vervangen. De aanwezigheid van vocht buiten het woongedeelte van de woning (in de kruipruimte of buiten de woning) leidt niet zonder meer tot vochtoverlast in het woongedeelte van de woning. Het is aan [appellant] om op dit punt zijn klachten voldoende te onderbouwen en daarbij ook inhoudelijk te reageren op de verschillende rapporten en verklaringen waaruit volgt dat er geen sprake is van vochtproblemen met betrekking tot de vloer en begane grond. Dat heeft [appellant] niet gedaan en dat betekent dat hij op dit punt zijn stellingen onvoldoende onderbouwd heeft. Ook hier komt het hof niet toe aan nadere bewijslevering.
3.13.
De overige klachten van [appellant] , zoals onder meer opgenomen in de 10-punten brief, leveren – ook als zij juist zijn – geen gebrek op van de woning dat het inhouden van de huur rechtvaardigt.
3.14.
Dat betekent dat het hof niet toekomt aan nadere bewijslevering, omdat [appellant] zijn stellingen op deze punten niet voldoende concreet heeft onderbouwd. Dat betekent dat er geen gebrek aan de woning is komen vast te staan in deze procedures, dat (gedeeltelijke) opschorting van het betalen van de huur of huurvermindering kan of kon rechtvaardigen. Daaruit volgt dat [appellant] tekortgeschoten is in de nakoming van de huurovereenkomst door de huur niet steeds volledig te voldoen. Aangezien [appellant] geen concreet en onderbouwd verweer heeft gevoerd tegen de hoogte van de huurachterstand, zal het hof de veroordelingen van [appellant] tot betaling van de achterstallige huur (vermeerderd met de wettelijke rente) bekrachtigen.
3.15.
Die huurachterstand bedraagt, in totaal, € 3.412,19 tot en met juni 2021 (op basis van het vonnis van 23 juni 2021) en € 4.690,92 van juli 2021 tot en met juni 2022 (op basis van het vonnis van 21 september 2022). Het belang van [appellant] bij behoud van zijn woning is evident, maar het hof is van oordeel dat de tekortkoming van [appellant] voldoende ernstig is om de ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. Daarbij weegt zwaar dat [appellant] doorgegaan is met het – ten onrechte – inhouden van de huur, ook nadat de kantonrechter had beslist dat [appellant] de volledige huur moest (gaan) betalen.
3.16.
Het hof zal daarom ook de uitgesproken ontbinding van de huurovereenkomst en de veroordeling om tot aan het moment van daadwerkelijke ontruiming een vergoeding te betalen, bekrachtigen.
3.17.
De tegenvorderingen van [appellant] zijn gebaseerd op de stelling dat er gebreken zijn aan de woning, die [appellant] het recht zouden geven de huurbetaling op te schorten en dat De Woonmensen gehouden zou zijn om nader onderzoek te laten verrichten, die gebreken te herstellen of de schade die [appellant] daardoor geleden zou hebben te vergoeden. Het hof heeft het betoog van [appellant] dat er gebreken zijn al verworpen. De tegenvorderingen van [appellant] zijn daarom terecht afgewezen. De grieven tegen die oordelen slagen niet.
3.18.
Het betoog dat de kantonrechters de veroordelingen niet uitvoerbaar bij voorraad hadden mogen verklaren faalt.
Verbod en dwangsommen
3.19.
De voorzieningenrechter heeft [appellant] op 9 december 2019 verboden onder randnummer 5.2. van het vonnis in kort geding om “
zich negatief, in de ruimste zin van het woord, daaronder uitdrukkelijk begrepen beledigingen, intimidaties en dreigementen, en in welke context dan ook, uit te laten over De Woonmensen en/of aan De Woonmensen verbonden personen, zulks mondeling, schriftelijk of via welke wijze van communicatie dan ook, waaronder begrepen e-mail en internetverkeer, een en ander onder verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per overtreding, tot een maximum van € 5.000,00,”. Bij akte vermeerdering van eis in eerste aanleg (in de zaak 9648076 waar het hoger beroep met zaaknummer 200.319.736 op ziet) heeft De Woonmensen gevorderd “
[appellant] te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 500,00 aan de Woonmensen per keer dat hij na de betekening van dit vonnis niet voldoet aan de onder 5.2 van het vonnis van 9 december 2019[…]
, tot een maximum van € 25.000,00, de sinds 9 december 2019 reeds verbeurde dwangsommen voor overtreding van die veroordeling onder 5.2 van het vonnis van 9 december 2019 daaronder begrepen;”.
3.20.
De kantonrechter heeft de vermeerdering van eis toegestaan. [appellant] richt daartegen een grief, maar op grond van artikel 130 Rv lid 2, is geen hoger beroep mogelijk tegen de beslissing van de rechter om een eiswijziging toe te laten. Op dit punt is [appellant] dus niet ontvankelijk in zijn hoger beroep.
3.21.
De kantonrechter heeft de vordering van De Woonmensen ook toegewezen. Daartegen richt [appellant] ook een grief. Hij betwist dat de video’s of vlogs een onrechtmatig karakter hebben en dat hij dwangsommen heeft verbeurd door geen gevolg te geven aan het vonnis.
3.22.
Het hof overweegt als volgt. Het verbod is gegeven in een kortgedingprocedure tussen partijen. Dat betekent dat het verbod een voorlopige ordemaatregel is: dat verbod heeft geen gezag van gewijsde tussen partijen. De vordering van De Woonmensen komt er dus op neer dat De Woonmensen in deze bodemprocedure vordert om hetzelfde verbod nogmaals op te leggen, op straffe van een (hogere) dwangsom. Het staat [appellant] vrij om in deze bodemprocedure verweer te voeren tegen het gevorderde verbod, ook voor het eerst in hoger beroep. Het hof moet gelet op dat verweer de toewijsbaarheid van het verbod beoordelen, op basis van de stellingen zoals die door partijen in deze bodemprocedure zijn ingenomen.
3.23.
Het gaat hier om een botsing van enerzijds het recht op vrije meningsuiting van [appellant] (beschermd door artikel 10 EVRM) en het recht op eer en goede naam van De Woonmensen (beschermd door artikel 8 EVRM). Om vast te stellen welk recht in deze concrete omstandigheden zwaarder weegt, moeten alle ter zake dienende omstandigheden worden afgewogen, zonder dat één van beide rechten in beginsel zwaarder weegt.
3.24.
De achtergrond is uiteraard het conflict tussen [appellant] en De Woonmensen over de (voorheen) door hem gehuurde woning. [appellant] stelt in zijn video’s geen bredere misstanden aan de kaak (althans, dat onderbouwt hij onvoldoende), maar hij heeft wel – in beginsel – het recht om zijn mening over het conflict en De Woonmensen te geven, ook in de vorm van door hem op het internet geplaatste video’s. Zolang duidelijk blijft dat het om zijn mening gaat, moet daarbij ook enige ruimte worden gegeven voor overdrijving en provocatie. Bedreigingen gericht aan medewerkers van De Woonmensen en uitingen die onnodig kwetsend en grievend zijn, zijn in beginsel onrechtmatig en kunnen op grond van artikel 6:162 BW – voor de toekomst – verboden worden.
3.25.
De stellingen van De Woonmensen op dit punt zijn echter onvoldoende. De filmpjes waar het hier om gaat zijn niet overgelegd in eerste aanleg of hoger beroep. Het proces verbaal van bevindingen van de deurwaarder, waar De Woonmensen zich op beroept, houdt niet meer in dan dat de deurwaarder heeft geconstateerd dat in video’s die de deurwaarder heeft bekeken “
meerdere beledigingen en bedreigingen worden geuit aan De Woonmensen, althans aan meerdere aan De Woonmensen verbonden personen”. Wat [appellant] exact heeft gezegd in zijn video’s, wat de inhoud is van de bedreigingen, blijkt daar niet uit. De Woonmensen stelt niet concreet wat [appellant] zegt in de video’s en legt niet uit waarom dat jegens haar onrechtmatig zou zijn. De uitbarsting van [appellant] tijdens de mondelinge behandeling, hij heeft de rechtspraak corrupt genoemd en de advocaat van De Woonmensen uitgescholden, is niet voldoende om een verbod op te kunnen baseren.
3.26.
Dat betekent dat de grief van [appellant] tegen de door de kantonrechter uitgesproken veroordeling slaagt. Het hof zal op dit punt het bestreden vonnis vernietigen.
Conclusie
3.27.
In de zaak 200.308.186 falen alle grieven, zodat het vonnis in deze zaak zal worden bekrachtigd. [appellant] is terecht in de proceskosten van de eerste aanleg veroordeeld en het hof zal [appellant] ook in de proceskosten van het hoger beroep veroordelen.
3.28.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van De Woonmensen zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 343,00
- salaris advocaat € 1.672,00 (2 punten × appeltarief I)
3.29.
Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening.
3.30.
In de zaak 200.319.736 falen de grieven tegen de veroordelingen die zien op de achterstallige huur en de ontbinding van de huurovereenkomst. De grieven tegen het verbod om – op straffe van een dwangsom – in strijd te handelen met het kort geding vonnis slagen. Het vonnis zal in zoverre worden vernietigd en de gevorderde dwangsommen zullen worden afgewezen. Omdat op dit punt voor het eerst in hoger beroep verweer is gevoerd, zal het hof de proceskostenveroordeling in eerste aanleg in stand laten. In hoger beroep is geen van partijen als de in het ongelijk gestelde partij te beschouwen. Het hof zal daarom de proceskosten tussen partijen compenseren.
3.31.
De proceskosten in het voegingsincident zijn begroot op nihil.
3.32.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
In de zaak 200.308.186
4.1.
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter (rechtbank Gelderland, zittingsplaats Apeldoorn) van 23 juni 2021;
4.2.
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van De Woonmensen vastgesteld op € 343,00 voor verschotten en op € 1.672,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
4.3.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
In de zaak 200.319.736
4.4.
verklaart [appellant] niet ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover zich dat richt tegen de beslissing op de eiswijziging in eerste aanleg;
4.5.
vernietigt het vonnis van de kantonrechter (rechtbank Gelderland, zittingsplaats Apeldoorn) van 31 augustus 2022, zoals verbeterd bij beslissing van 21 september 2022, voor zover onder 5.5. daarvan [appellant] is veroordeeld tot betaling aan De Woonmensen van een dwangsom van € 500,00 per keer dat hij na de betekening van dit vonnis niet voldoet aan de in het vonnis van 9 december 2019 onder 5.2. uitgesproken veroordeling, tot een maximum van € 25.000,00, de sinds 9 december 2019 verbeurde dwangsommen daaronder begrepen en wijst de betreffende vordering van Woonmensen af;
4.6.
bekrachtigt het vonnis voor het overige;
4.7.
bepaalt dat iedere partij haar eigen kosten van het hoger beroep draagt;
In de beide gevoegde zaken
4.8.
verklaart deze arresten ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. E. Loesberg, O.G.H. Milar en J.G.J. Rinkes, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2023.