ECLI:NL:GHARL:2023:816

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 januari 2023
Publicatiedatum
30 januari 2023
Zaaknummer
200.319.136
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging vonnis rechtbank tot weigering schone lei bij einddatum WSNP na toerekenbare tekortkomingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen. De appellant, thans verblijvende in een penitentiaire inrichting, was toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, maar heeft zich tijdens deze regeling schuldig gemaakt aan een strafbaar feit, namelijk ontvoering. De rechtbank had op 16 november 2022 geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling eindigde zonder het verlenen van een schone lei, omdat de appellant toerekenbaar tekortgeschoten was in de nakoming van zijn verplichtingen. Het hof heeft de procedure en de feiten van de zaak uitvoerig besproken, waarbij het de relevante artikelen van de Faillissementswet (Fw) heeft betrokken. Het hof concludeert dat de appellant niet in aanmerking komt voor een schone lei, omdat hij tijdens de looptijd van de schuldsanering een misdrijf heeft gepleegd, wat in strijd is met de doelstellingen van de regeling. Het hof heeft het verzoek van de appellant om de looptijd van de schuldsaneringsregeling te verlengen afgewezen, omdat de wet niet voorziet in een langere looptijd dan vijf jaar. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de schuldeisers en de verplichtingen van de schuldenaar in overweging zijn genomen. De appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij een ontkennende verdachte is en dat hij in vertrouwen is dat hij zal worden vrijgesproken in de strafzaak, maar het hof heeft deze argumenten niet kunnen honoreren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM -LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.319.136
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: C/05/17/859)
arrest van 30 januari 2023
in de zaak van
[appellant],
thans verblijvende in de Penitentiaire inrichting [naam1] ,
appellant, hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. A.O.C.A. van Schravendijk.

1.1. De voorgeschiedenis

1.1
Bij vonnis van 6 november 2017 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen (hierna: de rechtbank), [appellant] toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Daarbij is [naam2] tot bewindvoerder aangesteld.
1.2
In het eindverslag van de bewindvoerder van 6 augustus 2020 adviseert de bewindvoerder de rechtbank om aan [appellant] de schone lei te verlenen.
1.3
[appellant] heeft de bewindvoerder op 18 augustus 2020 telefonisch meegedeeld dat hij verdachte is van een ontvoering op 7 augustus 2020 en dat hij in verband daarmee in bewaring is gesteld. De rechter-commissaris heeft de bewindvoerder op 26 augustus 2020 laten weten dat de inhoudelijke eindzitting zal worden aangehouden totdat [appellant] uit detentie is en duidelijk is of hij (verder) wordt vervolgd.
1.4
Bij vonnis van 1 september 2022 heeft de meervoudige strafkamer van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, [appellant] voor het medeplegen van opzettelijk iemand van de vrijheid beroven en beroofd houden en het medeplegen van de in dat vonnis beschreven geweldshandelingen veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren, met aftrek van de door [appellant] voor de tenuitvoerlegging van dat vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd. Daarnaast heeft de rechtbank [appellant] veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij van € 2.280 aan materiële schade en smartengeld, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 augustus 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald.
Tegen dat vonnis (hierna te noemen: het strafvonnis) is [appellant] op 9 september 2022 in hoger beroep gekomen bij dit hof. [appellant] heeft de gronden van dat hoger beroep aangevoerd in een op 12 januari 2023 bij het hof ingediend schrijven (appelschriftuur).
1.5
Op 2 november 2022 heeft de pro forma verificatievergadering bij de rechtbank plaatsgevonden en aansluitend de eindzitting.
1.6 Bij vonnis van 16 november 2022 heeft de rechtbank vastgesteld dat de schuldsaneringsregeling van [appellant] eindigt met het verbindend worden van de slotuitdelingslijst en verstaan dat voor de vorderingen ten aanzien waarvan die regeling heeft gewerkt en voor zover deze onvoldaan zijn gebleven, geen schone lei wordt verleend, zodat die vorderingen weer afdwingbaar zijn. Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.2. De procedure bij het hof

2.1
Bij ter griffie van het hof op 24 november 2022 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 16 november 2022. [appellant] verzoekt het hof dat vonnis te vernietigen en aan [appellant] alsnog de schone lei te verlenen, dan wel te bepalen dat de looptijd van zijn schuldsaneringsregeling wordt verlengd met een termijn die nodig is totdat in de strafzaak een onherroepelijke uitspraak is gewezen.
2.2
Het hof heeft naast het verzoekschrift met 12 producties kennisgenomen van de brief met bijlagen van de bewindvoerder van 10 januari 2023 en de brief met 2 producties van
13 januari 2023 van mr. Van Schravendijk.
2.3
De zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2023. Hierbij is [appellant] verschenen, bijgestaan door mr. Van Schravendijk. Ook de bewindvoerder is verschenen.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
Volgens art. 349a lid 1 Fw bedraagt de termijn van de schuldsaneringsregeling drie jaar. Met deze termijn is beoogd een evenwicht tot stand te brengen tussen de belangen van de schuldeisers en die van de schuldenaar (Kamerstukken II 2004-2005, 29 942, nr. 3, p. 33).
In afwijking daarvan kan de rechter de termijn op ten hoogste vijf jaar stellen (art. 349a lid 1, tweede zin, Fw), bijvoorbeeld indien de mate van verwijtbaarheid van de schuldenlast daartoe aanleiding geeft (Kamerstukken II 2005-2006, 29 942, nr. 7, p. 84).
De rechter-commissaris kan bij schriftelijke beschikking de termijn ambtshalve, dan wel op verzoek van de bewindvoerder, de schuldenaar, of een of meer schuldeisers wijzigen. De termijn bedraagt dan ten hoogste vijf jaar (art. 349a lid 2 Fw). Ook bij de beoordeling of tussentijdse beëindiging is aangewezen (art. 350 Fw) of bij het einde van de looptijd (art. 352 Fw) kan de rechter de termijn verlengen tot ten hoogste vijf jaar (art. 349a lid 3 Fw).
Het hof gaat er, bij gebreke van een beschikking in het dossier, op grond van de namens de rechter-commissaris gevoerde mailwisseling, van uit dat de rechter-commissaris in afwachting van nadere duidelijkheid over de voorlopige hechtenis en de vervolging van [appellant] , de looptijd van de regeling op grond van artikel 349a lid 2 Fw heeft verlengd met
2 jaar tot 6 november 2022.
3.2
De rechtbank heeft [appellant] bij het bereiken van de einddatum van zijn schuldsaneringsregeling geen schone lei verleend, omdat [appellant] tijdens zijn regeling zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van een strafbaar feit, hetgeen in strijd is met de strekking van die regeling.
3.3
[appellant] heeft in hoger beroep, kort samengevat, aangevoerd dat hij een ontkennende verdachte is en dat hij gezien de aan het hof overgelegde stukken, waaronder het appelschriftuur met de gronden waarop dat appel berust, van het strafvonnis in hoger beroep is gekomen. [appellant] heeft aangevoerd dat de looptijd van de schuldsanering al bijna verstreken was toen hij kwam vast te zitten en dat het hier bovendien niet om een reeks van strafbare feiten gaat, maar om een enkel strafbaar feit. [appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen het strafvonnis van de rechtbank en heeft er alle vertrouwen in dat hij in hoger beroep zal worden vrijgesproken. Nu dit vonnis van de meervoudige strafkamer nog niet in kracht van gewijsde is gegaan, mag het hof daar in zijn beoordeling met betrekking tot de schone lei volgens hem dan ook niet van uitgaan.
3.4
Bij de beoordeling van het hoger beroep neemt het hof artikel 349a lid 1 Fw tot uitgangspunt, waarin, kort gezegd, staat dat de rechter de termijn van de schuldsanerings-regeling op ten hoogste vijf jaar kan stellen. Deze datum is, zoals hiervoor is vastgesteld, bereikt op 6 november 2022. De wet voorziet niet in een langere looptijd, zodat het verzoek van [appellant] om de schuldsanering te verlengen totdat in hoger beroep een onherroepelijke uitspraak is gedaan, niet kan worden toegewezen. Voor een onbepaalde aanhouding van de beslissing ziet het hof geen aanleiding vanwege het navolgende.
3.5
Artikel 354 lid 1 Fw bepaalt dat (in het kader van de beëindiging van de schuldsaneringsregeling) moet worden beoordeeld of de schuldenaar in de nakoming van een of meer uit die regeling voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten en, als dat zo is, of de tekortkoming aan hem kan worden toegerekend.
De rechter kan daarbij op grond van artikel 354 lid 2 Fw bepalen dat de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, buiten beschouwing moet blijven. Of sprake is van een tekortkoming die aan het verlenen van schone lei in de weg staat, moet het hof vaststellen door weging van de op dat moment bekende feiten en omstandigheden. Weliswaar komt aan het strafvonnis geen dwingende bewijskracht toe, maar wel vrije bewijskracht zodat het hof dit strafvonnis wel in zijn overweging betrekt.
3.6
Het hof is van oordeel dat het plegen van een misdrijf tijdens een wettelijk schuldsaneringstraject niet getuigt van een saneringsgezinde houding van de saniet en niet verenigbaar is met de doelstellingen van dat traject. De saniet neemt daarmee het risico dat hij wordt veroordeeld tot een geldboete, het ondergaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, het verrichten van een taakstraf en/of betaling van een ontnemingsvordering en een schadevergoeding aan de benadeelde partij. Dat alles kan bijvoorbeeld tot gevolg hebben dat de saniet tijdelijk niet beschikbaar is voor het verrichten van betaalde werkzaamheden, waarmee schuldeisers worden benadeeld en mogelijk nieuwe schulden ontstaan. In deze zaak heeft het hiervoor beschreven risico zich ook verwezenlijkt, nu er in elk geval een nieuwe schuld is ontstaan. [appellant] is op 1 september 2022 door de meervoudige strafkamer van de rechtbank immers veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaar wegens het medeplegen van een gewelddadige vrijheidsberoving en daarnaast tot betaling van een schadevergoeding aan de benadeelde partij van € 2.280.
3.7
[appellant] heeft tijdens de WSNP-eindzitting bij de rechtbank op 2 november 2022 de hem ten laste gelegde op 7 augustus 2020 gepleegde strafbare feiten ontkend. Hij heeft verklaard dat hij toevallig op de verkeerde tijd en plaats was. Hij was naar zijn zeggen voor een feestje aanwezig in het pand waar het slachtoffer van de ontvoering werd vastgehouden en mishandeld (een loods). De rechtbank heeft in het strafvonnis (op pagina 5) uitgebreid gemotiveerd overwogen op grond van welke bewijsmiddelen zij tot de conclusie komt dat de drie in de loods aangetroffen personen, onder wie [appellant] , ook de drie personen zijn die zich in de auto bevonden waarmee de ontvoering is gepleegd.
Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat gedurende de hele dag en avond op de camerabeelden geen andere arriverende of vertrekkende mensen of voertuigen te zien zijn. Verder concludeert de rechtbank dat er een zeer kort tijdsbestek zit tussen het arriveren van de bedoelde auto bij de loods en de afsluiting van de toegangsdeuren en wegen tot die loods door de politie. Het arrestatieteam heeft in de loods drie personen aangetroffen, onder wie [appellant] , en de rechtbank acht het onaannemelijk dat het pand gelet op de veiligheidsrisico’s passend bij de feiten en omstandigheden die op het moment van de inval bekend waren, daarna onvoldoende grondig is doorzocht en dat er zich dus nog andere personen in het pand zouden hebben bevonden.
3.8
In het strafvonnis heeft de rechtbank ten aanzien van het door [appellant] geschetste alternatieve scenario dat hij op de verkeerde tijd en plaats was, (op blz. 6 onderaan en blz. 7 bovenaan) het volgende overwogen:
“Tot slot overweegt de rechtbank het volgende over het door verdachte geschetste alternatieve scenario dat hij in de loods aanwezig was voor een feestje. De rechtbank schuift deze alternatieve lezing als onaannemelijk terzijde. Verdachte kan allereerst niet benoemen hoe laat hij op 7 augustus 2020 bij de loods is aangekomen. Ter terechtzitting van 18 augustus 2022 zijn door de verdediging afschriften van delen uit WhatsApp-gesprekken overgelegd waaruit zou moeten blijken dat verdachte de avond van 7 augustus 2020 met een aantal vrouwen in de loods zou hebben afgesproken voor een feestje. Deze delen uit WhatsApp-gesprekken zijn echter multi-interpretabel en bovendien onvoldoende concreet.In geen enkel gesprek wordt er concreet een afspraak gemaakt voor een feestje op 7 augustus 2020. Ook wordt er niet gesproken over de loods als feestlocatie. Op basis van het door verdachte verstrekte WhatsApp-gesprek met een persoon met de gebruikersnaam [naam3] , maakt de rechtbank bovendien op dat de afspraak met [naam3] op een andere locatie had moeten plaatsvinden en dus niet in de loods.
Tot slot acht de rechtbank ook de verklaring van verdachte dat hij niets heeft gezien of gehoord ongeloofwaardig. Immers, op de camerabeelden van camera 4 is te zien dat verdachte om 22:02:38 uur (slechts enkele minuten nadat de Peugeot is aangekomen bij de loods) door de hal op de begane grond loopt (hof: voetnoot 12, Proces-verbaal van bevindingen, p.165; verklaring van verdachte ter terechtzitting.). Hij bevindt zich op dat moment dus op korte afstand van de plek waar aangever zat en geweld op aangever werd toegepast. Gelet op dit alles, verwerpt de rechtbank dit verweer van de verdediging. Dat er op een enkele foto in het dossier flessen drank te zien zijn, doet aan het bovenstaande niet af.”
3.9
Ter ontkenning van zijn betrokkenheid bij de gepleegde strafbare feiten heeft [appellant] in het appelschriftuur het hof verzocht om een kopie van een OVC-bandopname van 7 augustus 2020 (de geluidsopname vanuit de auto tijdens de ontvoering). Hier is het echter bij gebleven. [appellant] heeft het hof bijvoorbeeld nog niet verzocht in het hoger beroep in zijn strafzaak getuigen te verhoren die zouden kunnen bevestigen dat er een feestje in de loods zou zijn, noch concreet aangegeven wie die getuigen dan waren. Bovendien is niet verzocht de camerabeelden aan een nader onderzoek te onderwerpen om het door hem geschetste alternatieve scenario nader te onderbouwen. Bij deze stand van zaken ziet het hof geen reden om de door de strafkamer van de rechtbank bewezen verklaarde betrokkenheid van [appellant] bij de gepleegde (ernstige) strafbare feiten en zijn veroordeling niet in de beoordeling over de schone lei te betrekken. Het hof is daarom, anders dan [appellant] aanvoert, van oordeel dat [appellant] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de uit de schuldsanerings-regeling voortvloeiende verplichtingen. Dat leidt er toe dat aan [appellant] geen schone lei kan worden verleend.
3.1
Tot slot merkt het hof op dat in het geval [appellant] in de strafzaak in hoger beroep mocht worden vrijgesproken, de vordering benadeelde partij daarmee ook vervalt. In dat geval geldt dat het (laten) ontstaan van een nieuwe schuld tijdens de schuldsaneringsregeling niet in de weg hoeft te staan aan toewijzing van een mogelijk toekomstig toelatingsverzoek binnen de 10 jaarstermijn (artikel 288 lid 2, aanhef en onder d Fw). In het geval van vrijspraak is de niet-saneringsgezinde houding die [appellant] wordt verweten, eveneens van de baan.
3.11
Het hoger beroep faalt. Het hof zal het vonnis van 16 november 2022 bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van
16 november 2022.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.M.I. de Waele, M.P.M. Hennekens en A.S. Gratama, en is op 30 januari 2023 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.