In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de afwikkeling van de maatschap [naam1] en de verdeling van de nalatenschap van de overleden vader van partijen. De vader, die ongehuwd was en geen testament had, heeft vier kinderen, die allen erfgenamen zijn. De maatschap werd aangegaan op 1 juli 2011, met een overnamebeding in de akte. Na het overlijden van de vader in 2019 heeft [appellant] getracht de boerderij en landerijen over te nemen, maar de andere erfgenamen, [geïntimeerden], hebben dit aanbod afgewezen. De rechtbank heeft in een bodemvonnis geoordeeld dat [appellant] niet tijdig een beroep heeft gedaan op het overnamebeding, wat door de voorzieningenrechter in een kort geding is bevestigd. Het hof heeft de grieven van [appellant] in hoger beroep behandeld en geconcludeerd dat hij niet heeft voldaan aan de voorwaarden van het overnamebeding. Het hof oordeelt dat het beroep op de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid niet slaagt, omdat [appellant] niet tijdig heeft gehandeld en niet voldoende onderbouwd heeft dat de andere partijen hun recht op het vervaltermijn hebben verwerkt. Het hof bekrachtigt de eerdere vonnissen en veroordeelt [appellant] in de proceskosten.