ECLI:NL:GHARL:2023:8058

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
26 september 2023
Zaaknummer
200.319.618
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid hoger beroep in kort geding met betrekking tot proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep van een kort geding. De zaak betreft Apotheek De Gaarde B.V., die hoger beroep heeft ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had De Gaarde veroordeeld tot betaling van € 13.397,04 aan de geïntimeerde, die onder de naam [naam1] handelt. Na het leggen van executoriaal derdenbeslag door de geïntimeerde op vorderingen van De Gaarde, heeft De Gaarde een kort geding aangespannen om het beslag op te heffen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek van De Gaarde afgewezen en haar in de proceskosten veroordeeld, omdat het kort geding als onnodig werd beschouwd.

In hoger beroep heeft De Gaarde betoogd dat de geïntimeerde alsnog in de kosten van de procedure in kort geding in eerste aanleg moet worden veroordeeld. De ontvankelijkheid van het hoger beroep werd in twijfel getrokken door de geïntimeerde, die stelde dat de appelgrens van artikel 332 lid 1 Rv niet was overschreden. Het hof heeft echter geoordeeld dat de vordering van De Gaarde, die betrekking had op de proceskosten, de appelgrens van € 1.750,- overschrijdt. Het hof heeft De Gaarde ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep en de zaak verwezen naar de rol voor memorie van grieven. De beslissing van het hof is gebaseerd op de vaststelling dat de proceskosten aan de zijde van De Gaarde in eerste aanleg in totaal € 2.098,39 bedragen, wat de appelgrens overschrijdt. Het hof heeft verder iedere beslissing aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.319.618
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: 398576)
arrest in kort geding van 26 september 2023
in de zaak van
Apotheek De Gaarde B.V.
die is gevestigd in Apeldoorn
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiseres
hierna: De Gaarde
advocaat: mr. J.J. Douwes
tegen
[geïntimeerde]
(handelende onder de naam [naam1] )
die woont in [woonplaats1]
en bij de rechtbank optrad als gedaagde
hierna: [geïntimeerde]
advocaat: mr. D.S. Muller

1.Het verloop van de procedure in kort geding in hoger beroep

Naar aanleiding van het tussenarrest van 10 januari 2023 heeft op 21 maart 2023 een mondelinge behandeling na aanbrengen bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Tijdens de mondelinge behandeling heeft [geïntimeerde] verweer gevoerd door te stellen dat De Gaarde niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep, in verband met de appelgrens van artikel 332 lid 1 Rv. De Gaarde heeft zich vervolgens op de rol van 4 april 2023 uitgelaten over de ontvankelijkheid van het door haar ingestelde hoger beroep. [geïntimeerde] heeft daarop gereageerd bij antwoordakte van 18 april 2023.

2.De kern van de zaak

2.1.
Bij vonnis van de rechtbank van 17 november 2021 is De Gaarde veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen € 13.397,04, te vermeerderen met rente en kosten. Na diverse vergeefse sommaties van [geïntimeerde] aan De Gaarde om tot betaling over te gaan, heeft [geïntimeerde] op 12 januari 2022 onder ABN AMRO N.V. (hierna: ABN) executoriaal derdenbeslag gelegd ten laste van De Gaarde op onder meer alle vorderingen die De Gaarde op ABN had. Het beslag heeft doel getroffen voor een bedrag dat de vordering van [geïntimeerde] oversteeg. Ondanks een bericht van 14 januari 2022 van de gerechtsdeurwaarder van [geïntimeerde] aan de advocaat van De Gaarde dat het beslag als opgeheven zou mogen worden beschouwd als ABN het door De Gaarde verschuldigde bedrag had overgemaakt, heeft De Gaarde kort daarna op dezelfde datum aan [geïntimeerde] een kort geding dagvaarding laten uitbrengen, waarin zij onder meer heeft gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld het beslag op te heffen voor zover dat uitstijgt boven het door De Gaarde aan [geïntimeerde] verschuldigde bedrag.
2.2.
Voordat de mondelinge behandeling bij de rechtbank op 18 januari 2022 plaatsvond heeft [geïntimeerde] het beslag opgeheven. Om die reden heeft De Gaarde haar eis gewijzigd en bij de voorzieningenrechter enkel gevorderd dat [geïntimeerde] in de proceskosten wordt veroordeeld. De voorzieningenrechter heeft dat verzoek afgewezen en De Gaarde in de proceskosten veroordeeld, omdat zij het kort geding volgens de voorzieningenrechter onnodig heeft veroorzaakt.
2.3.
De bedoeling van het hoger beroep van De Gaarde is dat [geïntimeerde] alsnog in de kosten van de procedure in kort geding in eerste aanleg wordt veroordeeld, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het hoger beroep.

3.De ontvankelijkheid van het hoger beroep

3.1.
Het hof zal De Gaarde ontvankelijk verklaren in haar hoger beroep. Het hof zal hierna uitleggen hoe het tot die beslissing komt.
Juridisch kader
3.2.
Volgens artikel 332 lid 1 Rv kunnen partijen van een in eerste aanleg gewezen vonnis in hoger beroep komen, tenzij de vordering waarover de rechter in eerste aanleg had te beslissen niet meer beloopt dan € 1.750,- of, in geval van een vordering van onbepaalde waarde, er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 1.750,-, tenzij de wet anders bepaalt.
De ratio van de zogenaamde appelgrens in artikel 332 lid 1 Rv is dat geen hoger beroep behoort open te staan in zaken waarvan het betrekkelijk geringe financiële belang niet opweegt tegen de tijd en kosten die gemoeid zijn met de behandeling van de zaak in hoger beroep. [1]
De Gaarde is ontvankelijk in haar hoger beroep
3.3.
Voor de beoordeling van de vraag of de appelgrens van € 1.750,- is gehaald is niet de vordering in de dagvaarding het uitgangspunt, maar de vordering waarover de rechter in eerste aanleg had te beslissen. Dat laatste betrof de vordering van De Gaarde na eiswijziging. Niet in geschil is dat na eiswijziging enkel de proceskostenveroordeling aan de voorzieningenrechter ter beslissing voorlag, zodat aan de hand van die vordering moet worden beoordeeld of het vonnis al dan niet appellabel is.
3.4.
Het hof merkt op dat bij het vaststellen van de waarde van de vordering in verband met de appellabiliteit de proceskosten in principe buiten beschouwing blijven. Daarentegen is een vonnis waarin uitsluitend over de proceskosten wordt beslist in beginsel wel vatbaar voor hoger beroep. De appelgrens van € 1.750,- is van overeenkomstige toepassing. [2]
3.5.
Het beloop van de door De Gaarde gevorderde proceskostenveroordeling in eerste aanleg is dan ook bepalend voor de vraag of de vordering in eerste aanleg boven de appelgrens uitstijgt. Hoewel deze vordering van onbepaalde waarde is, is die waarde wel vast te stellen.
De proceskosten aan de zijde van De Gaarde in eerste aanleg begroot het hof op in totaal € 2.098,39, als volgt:
  • explootkosten: € 110,39
  • griffierecht: € 676,-
  • salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief in kort geding in eenvoudige handelszaken: € 1.312,- (2 punten x € 656,-).
3.6.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de waarde van de vordering waarover de rechter in eerste aanleg had te beslissen op basis van de proceskosten van De Gaarde de appelgrens overstijgt. De Gaarde kan worden ontvangen in haar hoger beroep. Het door partijen verder aangevoerde behoeft geen behandeling.
3.7.
Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen teneinde partijen in de gelegenheid te stellen (desgewenst) de gebruikelijke memories te nemen. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verwijst de zaak naar de roldatum van 7 november 2023 voor memorie van grieven;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.M.E. Lagarde, M.S.A. van Dam en A. van Hees, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 26 september 2023.

Voetnoten

1.HR 16 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ1490.
2.HR 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1087.