ECLI:NL:GHARL:2023:8055

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
26 september 2023
Zaaknummer
200.315.493
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de verkoop van een boot met verplichting tot schriftelijk aanbod en de vraag van verjaring van de boetevordering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de verkoper van een boot, die een contractuele boete van € 50.000,- vordert van de koper. De verkoper stelt dat de koper in strijd met de koopovereenkomst de boot heeft doorverkocht zonder deze eerst schriftelijk aan hem aan te bieden. De koper betwist de vordering en stelt dat deze is verjaard, dan wel dat hij de boot mondeling heeft aangeboden. De rechtbank heeft de vordering van de verkoper afgewezen op grond van verjaring, maar het hof oordeelt dat de vordering niet is verjaard. Het hof laat de koper toe om bewijs te leveren dat hij de boot heeft betaald, wat van belang is voor de beoordeling van de boetevordering. De zaak draait om de uitleg van de koopakte, de verplichtingen van de koper en de vraag of de boete moet worden gematigd of als onaanvaardbaar moet worden beschouwd. Het hof heeft de zaak aangehouden voor bewijslevering door de koper.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.315.493
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem: 396859)
arrest van 26 september 2023
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiser, gedaagde in verzet
hierna: [de verkoper]
advocaat: mr. A.J. Meijer
tegen
[geïntimeerde]
Die woont in [woonplaats2]
en bij de rechtbank optrad als gedaagde, eiser in verzet
hierna: [de koper]
advocaat: mr. R.H. van de Beeten

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Naar aanleiding van het arrest van 7 februari 2023 heeft op 29 augustus 2023 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak en de feiten

2.1.
[de koper] heeft volgens [de verkoper] in strijd met de koopovereenkomst zijn voormalige boot Hera (hierna: de boot) aan een derde verkocht zonder deze eerst schriftelijk aan hem aan te bieden. [de verkoper] vordert op die grond de contractuele boete van € 50.000,- van [de koper] . [de koper] vindt dat de vordering is verjaard en zo niet dat hij de boot wel mondeling aan [de verkoper] heeft aangeboden, waardoor hij de boete niet is verschuldigd. Anders komt [de verkoper] volgens [de koper] geen beroep toe op de boete, dan wel moet de boete tot nihil worden gematigd, omdat [de verkoper] de boot helemaal niet kon afnemen.
2.2.
Het hof gaat uit van de feiten, zoals de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem heeft vastgesteld in 2.1-2.3 van het vonnis van 1 juni 2022. [1] Kort gezegd zijn de volgende feiten van belang.
2.3.
[de verkoper] heeft de boot op 4 oktober 2010 aan [de koper] verkocht voor een koopprijs van € 40.000. Deze verkoop is vastgelegd in een notariële akte waarin onder meer de verplichting voor [de koper] is opgenomen om de boot schriftelijk aan [de verkoper] aan te bieden als hij wil overgaan tot verkoop van de boot. Daarbij is bepaald dat [de koper] bij niet-nakoming van deze verplichting een boete verbeurt van € 50.000. [de koper] heeft de boot in juni 2014 verkocht aan een derde.
2.4.
Volgens [de verkoper] heeft hij in 2020 pas ontdekt dat de boot door [de koper] in 2014 is verkocht. De gemachtigde van [de verkoper] heeft op 14 september 2021 een brief gestuurd naar [de koper] en aanspraak gemaakt op betaling van de contractuele boete.
Vordering bij en oordeel van de rechtbank
2.5.
[de verkoper] heeft bij de rechtbank gevorderd dat [de koper] zal worden veroordeeld tot betaling van de contractuele boete.
2.6.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de boetevordering is verjaard en heeft deze daarom afgewezen. De bedoeling van het hoger beroep is dat de afgewezen vordering alsnog wordt toegewezen.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
Het hof zal oordelen dat de boetevordering van [de verkoper] niet is verjaard en laat [de koper] - in het kader zijn stelling dat de boetevordering naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en in het kader van zijn beroep op matiging van de boete - toe om te bewijzen dat hij de koopsom voor de boot heeft betaald. Het hof licht hierna toe hoe het tot dit oordeel komt.
Vordering niet verjaard
3.2.
In hoger beroep heeft [de verkoper] diverse bezwaren geuit tegen het oordeel van de rechtbank dat zijn boetevordering is verjaard. Op grond van artikel 3:310 BW verjaart de vordering tot betaling van een contractuele boete vijf jaar na de dag waarop [de verkoper] met de opeisbaarheid van de boete bekend is geworden. Dat betekent dat de verjaringstermijn gaat lopen op het moment dat [de verkoper] ermee bekend werd dat [de koper] de boot had verkocht zonder de boot eerst (schriftelijk) aan hem aan te bieden. Vast staat dat [de verkoper] via zijn gemachtigde op 14 september 2021 betaling van de boete heeft gevorderd van [de koper] . Omdat [de koper] een beroep doet op verjaring is het aan hem om feiten en omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen waaruit volgt dat [de verkoper] vóór 14 september 2016 daadwerkelijk bekend was met het bestaan van zijn boetevordering en dus met de verkoop van de boot.
3.3.
[de koper] heeft gesteld dat [de verkoper] na de verkoop van de boot in juni 2014 al bekend was met die verkoop, omdat [de koper] uit de verkoopopbrengst toen de laatste € 10.000,- van de koopsom aan [de verkoper] heeft betaald. Hij verwijst daarbij naar een bankafschrift waaruit blijkt dat Hulshof Watersport en Campers op 25 juni 2014 een bedrag van € 30.000,- heeft overgeschreven naar de bankrekening van de ex partner van [de koper] . Ook verwijst [de koper] naar de verklaring die is getekend door hemzelf, zijn ex partner en zijn zoon. In deze verklaring staat echter niets over de bekendheid van [de verkoper] met de verkoop van de boot in juni 2014. Het door [de koper] overgelegde bankafschrift zegt ook niets over de betaling van € 10.000,- aan [de verkoper] , zoals [de verkoper] terecht aanvoert, en evenmin volgt daaruit dat [de verkoper] bekend was met de verkoop van de boot in 2014.
3.4.
Bovendien vindt het hof de stellingen van [de verkoper] niet ongeloofwaardig. [de verkoper] heeft een afdruk van de advertentie van de verkoop van de boot in 2014 overgelegd met als printdatum 21 november 2022. Daaruit blijkt dat die advertentie op dat moment nog zichtbaar was. Zijn stelling dat hij die advertentie in 2020 of 2021 op internet heeft gevonden is daarmee niet ongeloofwaardig. [de verkoper] heeft ook een verklaring overgelegd van de eigenaar van een zeilmakerij bij de haven waar de boot lag. Die verklaart daarin dat hij begin 2020 aan [de verkoper] heeft verteld dat hij had gehoord dat de boot verkocht was en niet door de nieuwe eigenaar ( [de koper] ) naar [plaats1] was verhuisd, zoals [de verkoper] hem vertelde. Daarnaast heeft [de verkoper] in hoger beroep toegelicht dat de verwarring bij de rechtbank over de datum van de ontdekking van de verkoop van de boot kwam door een misverstand met zijn toenmalige gemachtigde. Gelet op deze gemotiveerde betwisting van [de verkoper] , heeft [de koper] onvoldoende onderbouwd dat [de verkoper] vóór 14 september 2016 wist van de verkoop van de boot. [de koper] heeft voor deze stelling ook geen relevant bewijsaanbod gedaan, waardoor het hof niet aan bewijslevering toe komt op dit punt.
3.5.
Dit brengt mee dat de bezwaren van [de verkoper] tegen het oordeel van de rechtbank dat de boetevordering is verjaard slagen en het beroep op verjaring niet op gaat. Dan komt de vraag aan de orde of [de koper] de boete is verschuldigd.
Geen schriftelijk aanbod – tekortkoming [de koper]
3.6.
In artikel 12 onder a van de koopakte staat:

Indien eigenaar wil overgaan tot vervreemding van het verkochte aan anderen dan aan een of meer van zijn echtgenote en afstammelingen, is eigenaar(…)
, verplicht het verkochte schriftelijk aan te bieden aan rechthebbende.”
en onder g:

Bij niet-nakoming door eigenaar (…) van de voor hen uit dit artikel voortvloeiende verplichtingen, verbeurt eigenaar ten behoeve van rechthebbende een boete van vijftigduizend euro (€ 50.000,00). Deze boete is onmiddellijk, zonder nadere ingebrekestelling of rechterlijke tussenkomst, opeisbaar.(…)
3.7.
Door [de koper] is niet betwist dat hij geen schriftelijk aanbod aan [de verkoper] heeft gedaan. Volgens hem was dat gelet op de relatie tussen partijen niet nodig en kon hij volstaan met het mondeling aanbieden van de boot, zoals hij tot twee keer toe heeft gedaan. Daarbij verwijst hij naar de eerder genoemde verklaring van hemzelf, zijn ex-partner en hun zoon. Daarin wordt verklaard dat [de koper] de boot in maart en mei 2014 aan [de verkoper] heeft aangeboden en dat [de verkoper] op dat mondelinge aanbod heeft geantwoord dat hij niet in staat was om deze terug te kopen. Ook verwijst [de koper] naar de brief van januari 2014 die [de verkoper] heeft overgelegd. In die brief staat onder meer dat [de verkoper] en [de koper] hebben afgesproken dat [de koper] de boot zal verkopen en dat [de verkoper] in financiële moeilijkheden verkeert, omdat hij nog geen betaling van [de koper] heeft ontvangen. [de verkoper] betwist dat [de koper] hem de boot mondeling heeft aangeboden en betoogt dat [de koper] na de brief heeft gezegd dat hij de boot ten behoeve van [de verkoper] zal behouden en dat [de verkoper] daarmee heeft ingestemd.
3.8.
[de koper] voert terecht aan dat een overeenkomst in een notariële akte ook uitgelegd moet worden. Uit de tekst van artikel 12 onder a van de koopakte volgt dat [de koper] bij een voornemen om de boot te verkopen de boot schriftelijk aan [de verkoper] moet aanbieden. Dat partijen ondanks deze tekst een andere bedoeling hebben gehad dan een schriftelijk aanbod is niet gesteld. Op de zitting bij de rechtbank heeft [de koper] aangevoerd dat de notaris het schriftelijkheidsvereiste heeft opgenomen om partijen te beschermen tegen een bewijsprobleem. [de verkoper] en [de koper] hebben beiden in hoger beroep aangevoerd dat zij de verkoop notarieel wilden vastleggen om problemen achteraf te voorkomen. Hieruit maakt het hof op dat de bedoeling van partijen overeenstemt met de tekst en dat de afspraak dat het aanbod schriftelijk moest gebeuren juist was bedoeld om dit soort problemen te voorkomen. Omdat vast staat dat [de koper] de boot niet schriftelijk heeft aangeboden, heeft hij niet voldaan aan deze bepaling en is hij in beginsel de boete van artikel 12 onder g van de koopakte verschuldigd.
Tienjaarstermijn niet van toepassing
3.9.
Volgens [de koper] volgt uit de samenhang tussen het terugkooprecht en de meerwaardeclausule dat de termijn van tien jaar zoals is opgenomen in artikel 13 van de koopakte (de meerwaardebepaling) meebrengt dat ook het terugkooprecht na tien jaar geen betekenis meer heeft. [de verkoper] heeft dat betwist.
3.10.
Ook als de bepalingen in samenhang worden gelezen volgt daar niet uit dat [de verkoper] geen beroep kan doen op de boetebepaling van artikel 12 onder g van de koopakte.
De tienjaarstermijn in de meerwaardebepaling heeft alleen betrekking op het aflopend percentage dat [de koper] van een gerealiseerde meerwaarde zou moeten betalen. Het is geen vervaltermijn voor het instellen van een vordering, zoals [de koper] lijkt te suggereren. Daarbij wijst het hof erop dat bij verkoop van de boot in 2014 deze tien jaar ook nog (lang) niet was verstreken.
Is het beroep op de boetebepaling onaanvaardbaar? Moet de boete worden gematigd?
3.11.
Op grond van artikel 6:2 lid 2 BW en 6:248 lid 2 BW kan het beroep van [de verkoper] op de boetebepaling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn. De rechter moet terughoudendheid betrachten bij de toepassing hiervan. Op grond van artikel 6:94 BW kan de rechter een bedongen boete matigen. Ook die bevoegdheid dient de rechter terughoudend toe te passen. De maatstaf dat voor matiging slechts reden kan zijn indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist, brengt mee dat de rechter pas als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt, van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik mag maken. Daarbij zal de rechter niet alleen moeten letten op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen. [2] Zowel voor de beoordeling van de stelling van [de koper] dat het beroep van [de verkoper] op het boetebeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is als voor de beoordeling van het beroep van [de koper] op matiging van de boete, zijn de omstandigheden van het geval uiteindelijk beslissend.
3.12.
[de koper] noemt in dat kader kort gezegd de volgende omstandigheden:
  • [de koper] heeft [de verkoper] in 2010 in een voor hem ( [de verkoper] ) moeilijke periode geholpen door de boot te kopen en hem direct € 10.000,- te betalen;
  • [de koper] heeft de boot mondeling aangeboden aan [de verkoper] , maar [de verkoper] kon de boot niet terugkopen;
  • Dat [de verkoper] de boot niet kon terugkopen blijkt uit de brief van januari 2014 die [de verkoper] heeft overgelegd in hoger beroep;
  • [de verkoper] heeft 11 jaar geen actie ondernomen waardoor zijn stelling dat hij niet betaald zou zijn voor de boot niet geloofwaardig is.
3.13.
[de verkoper] voert aan dat [de koper] de boot niet heeft betaald. Betaling van de koopsom kon [de verkoper] in 2021 vanwege de verjaring van die vordering niet meer vorderen. Dat had echter volgens hem geen probleem hoeven zijn indien [de koper] zijn verplichting om de boot eerst schriftelijk aan hem aan te bieden was nagekomen, want dan had hij kunnen verrekenen met de nog verschuldigde koopsom. Nu is hij door toedoen van [de koper] niet alleen zijn boot kwijt, maar ook zijn geld.
3.14.
[de verkoper] schrijft in zijn brief van januari 2014 onder meer: “
Daarmee komen we bij het volgende punt: Toen bleek dat je financieel vastliep, hebben we afgesproken dat je de boot zou verkopen. We zijn nu ruim 3 maanden verder, en hij staat nog niet te koop. Ik weet niet waarom je er zo lang mee wacht, maar voor mij dringt de tijd.” Op de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [de koper] ontkend dat deze afspraak is gemaakt. Hij heeft naar zijn zeggen de boot verkocht, omdat hij te weinig tijd had om ermee te varen. Hoe dit verder ook zij, uit deze brief volgt in elk geval dat [de verkoper] op dat moment niet in staat was om de boot terug te kopen. Op de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [de verkoper] bovendien verklaard dat hij de boot toen ook niet wilde terugnemen tegen verrekening van de nog verschuldigde koopsom, omdat hij de boot op dat moment niet op zijn naam wenste te hebben. Dit brengt mee dat de schade doordat [de koper] in 2014 de boot niet schriftelijk aan [de verkoper] heeft aangeboden niet bestaat uit het niet kunnen afnemen van de boot door [de verkoper] . Uit de stellingen van [de verkoper] maakt het hof op dat de schade er dan volgens hem in bestaat dat hij - als hij had geweten dat [de koper] de boot aan een derde zou verkopen - de mogelijkheid zou hebben gehad om ervoor te zorgen dat hij uit de opbrengst van de boot betaald zou worden door [de koper] . Dit wordt ondersteund door de brief van [de verkoper] van januari 2014, waaruit volgt dat [de verkoper] dringend geld wilde ontvangen van [de koper] .
3.15.
Indien [de koper] de boot volledig aan [de verkoper] heeft betaald, heeft [de verkoper] vanwege de hiervoor genoemde omstandigheden geen schade geleden door het niet schriftelijk aanbieden van de boot. Dit brengt mee dat de omstandigheid of de boot wel of niet is betaald door [de koper] een belangrijke rol speelt bij de beoordeling van het beroep van [de koper] op artikel 6:2 lid 2 BW samen met artikel 6:248 lid 2 BW en artikel 6:94 BW. [de koper] stelt dat hij de boot heeft betaald door direct na aankoop € 10.000,- contant te betalen, vervolgens 40 maanden een bedrag van € 500,- te betalen en na de verkoop van de boot nog eens € 10.000,- contant aan [de verkoper] te betalen. [de verkoper] betwist enige betaling van [de koper] te hebben ontvangen. Gelet op de gemotiveerde betwisting van [de verkoper] geeft het hof [de koper] de mogelijkheid om aan te tonen dat hij de boot door genoemde betalingen aan [de verkoper] heeft voldaan. In zijn stukken schrijft [de koper] dat hij een deel van de maandelijkse betalingen via de bank heeft overgemaakt, maar tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaarde hij dat hij de betalingen voor de boot uitsluitend contant aan [de verkoper] heeft verstrekt. Ook heeft [de koper] op de mondelinge behandeling verklaard dat betalingen die hij via de bank aan [de verkoper] heeft overgemaakt geen betrekking hadden op de boot, maar verband hielden met het dienstverband dat [de verkoper] tijdelijk bij [de koper] had. Dit brengt mee dat de bewijslevering door [de koper] uitsluitend betrekking kan hebben op de door hem tijdens de mondeling behandeling gestelde contante betalingen voor de boot.
Conclusie
3.16.
Het hof zal [de koper] tot genoemde bewijslevering toelaten en houdt iedere verdere beslissing aan. Aan de hand van de bewijslevering zal het hof beoordelen of het beroep van [de koper] op artikel 6:2 lid 2 BW samen met art. 6:248 lid 2 BW slaagt, dan wel in hoeverre zijn beroep op matiging (artikel 6:94 BW) op gaat.

4.De beslissing

4.1.
Het hof laat [de koper] toe te bewijzen dat hij de boot heeft betaald door middel van contante betalingen zoals hiervoor in 3.15 omschreven.
4.2.
Als getuigen worden gehoord, zal raadsheer-commissaris mr. M.P.M. Hennekens de getuigen verhoren in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 in Arnhem. Partijen moeten daar zelf bij aanwezig zijn.
4.3.
[de koper] moet op
dinsdag 24 oktober 2023laten weten hoeveel getuigen hij wil laten horen met opgave van de verhinderdagen van die getuigen, van partijen en van hun advocaten. Daarna stelt het hof de dag en het tijdstip van het verhoor vast. Dat gebeurt ook als de opgave onvolledig is.
4.4.
[de koper] moet de namen en woonplaatsen van de getuigen ten minste een week voor het getuigenverhoor aan [de verkoper] en de griffier van het hof opgeven.
4.5.
Een partij die tijdens het getuigenverhoor nieuwe stukken wil indienen, moet het hof en de wederpartij daarvan uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een kopie sturen.
4.6.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.P.M. Hennekens, H.L. Wattel en J.G.J. Rinkes en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 26 september 2023.

Voetnoten

1.Rb Gelderland 1 juni 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:7566
2.Zie onder meer HR 16 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:207, ro. 3.4.1