ECLI:NL:GHARL:2023:8047

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
26 september 2023
Zaaknummer
200.288.190
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over vergoeding van kosten voor schadevaststelling door verzekeraar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van ASR Schadeverzekeringen N.V. tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter. De verzekerde, die waterschade had geleden, had ASR verzocht om vergoeding van de kosten van een deskundige die hij had ingeschakeld voor de schadevaststelling. ASR had de schade wel vergoed, maar weigerde de kosten van de deskundige te betalen. De kantonrechter had de vorderingen van de verzekerde grotendeels toegewezen, maar ASR ging in hoger beroep. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld na een mondelinge behandeling op 13 januari 2023. Het hof oordeelt dat de factuur van de deskundige voldoet aan de dubbele redelijkheidstoets en dat het door de deskundige gehanteerde uurtarief van € 125 marktconform is. ASR's bezwaren tegen de retrocessieakte en de uitkeringsgerechtigdheid van de verzekerde worden verworpen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt ASR tot betaling van de proceskosten. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.288.190
zaaknummer kantonrechter rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht: 8204490
arrest van 26 september 2023
in de zaak van
ASR Schadeverzekeringen N.V.
die is gevestigd in Utrecht
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde,
hierna te noemen ASR
advocaat: mr. W.A.M. Rupert
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats1] ,
die ook hoger beroep heeft ingesteld
en die bij de kantonrechter optrad als eiser
hierna te noemen [de verzekerde]
advocaat: mr. J. Bletterman

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 25 oktober 2022 heeft op 13 januari 2023 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Van deze mondelinge behandeling is een verslag (proces-verbaal) gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd. Hierna hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak en de relevante feiten

2.1.
[de verzekerde] had op basis van een inboedelverzekering recht op vergoeding door ASR van door hem geleden waterschade. ASR heeft deze schade vergoed, maar zij weigert de kosten van de door [de verzekerde] ingeschakelde deskundige te vergoeden. Daarover gaat dit geschil.
De feiten
2.2.
Het hof gaat uit van de feiten zoals de kantonrechter deze heeft vastgesteld in onderdelen 2.1. tot en met 2.4. van het vonnis van 12 augustus 2020. De volgende feiten zijn in hoger beroep van belang.
2.3.
[de verzekerde] heeft een inboedelverzekering bij ASR afgesloten. In september 2017 is waterschade ontstaan bij [de verzekerde] . In een e-mail van 4 oktober 2017 heeft [naam1] zich namens Stichting Verzekeringsgedupeerden, handelend onder de naam Schadecoach, (hierna te noemen Schadecoach) bij ASR geïntroduceerd als de schade-expert voor [de verzekerde] . Bij die e-mail is een door [de verzekerde] ondertekende machtiging/cessie gevoegd, waarin is opgenomen dat [de verzekerde] de uitkering uit hoofde van deze schade cedeert aan Schadecoach.
2.4.
Schadecoach heeft [de verzekerde] bijgestaan en heeft hem tegenover ASR vertegenwoordigd bij het vaststellen van de schade. Schadecoach en de behandelend expert van ASR kwamen niet tot overeenstemming. Daarom heeft een door de rechtbank benoemde derde expert de omvang van de schade vastgesteld op € 24.593,63. ASR is tot uitkering van dit schadebedrag aan [de verzekerde] overgegaan, maar heeft de factuur van Schadecoach van 26 maart 2019 ad € 8.749,83 niet betaald.

3.De procedure bij de rechtbank

3.1.
[de verzekerde] heeft bij de rechtbank gevorderd dat ASR wordt veroordeeld tot betaling van € 8.749,83 in hoofdsom, verhoogd met rente en (incasso- en proces)kosten.
3.2.
De rechtbank heeft de vorderingen van [de verzekerde] tegen ASR grotendeels toegewezen en heeft ASR veroordeeld tot betaling van € 6.952,50 in hoofdsom, verhoogd met rente en proceskosten. De bedoeling van het (principaal) hoger beroep van ASR is dat de tegen haar toegewezen vorderingen alsnog worden afgewezen. De bedoeling van het (incidenteel) hoger beroep van [de verzekerde] is dat zijn vorderingen tegen ASR integraal worden toegewezen.

4.Het oordeel van het hof

4.1.
ASR komt met vijf bezwaren (grieven) op tegen het vonnis van de rechtbank en [de verzekerde] komt met twee bezwaren (incidentele grieven) op tegen het vonnis.
4.2.
Het hof zal het oordeel van de kantonrechter in stand houden om de hierna uiteengezette redenen.
Vordering ex artikel 843a Rv wordt afgewezen
4.3.
ASR heeft op de mondelinge behandeling van 13 januari 2023 een voorwaardelijke incidentele vordering op grond van artikel 843a Rv ingediend om inzage te krijgen in – en afgifte van de correspondentie die tussen Schadecoach en [de verzekerde] is gevoerd en die betrekking heeft op de afwikkeling van de schade.
4.4.
De vordering van ASR voldoet niet aan de eisen die artikel 843a Rv daaraan stelt. ASR heeft onvoldoende duidelijk gemaakt waarom de door haar in algemene termen benoemde correspondentie tussen Schadecoach en [de verzekerde] van belang zou zijn voor de beoordeling van de vordering in deze procedure. [de verzekerde] heeft Schadecoach na de opgave van de waterschade in september 2017 ingeschakeld voor de afwikkeling daarvan. In maart 2019 is de schade vastgesteld door de derde expert. ASR is tot uitkering van de schade overgegaan. Pas daarna is ASR de discussie met [de verzekerde] aangegaan over de hoogte van de factuur van Schadecoach en heeft zij twijfels uitgesproken over de moraliteit van Schadecoach. ASR baseert haar wantrouwen jegens Schadecoach kennelijk op een andere zaak, waarover zij voor de mondelinge behandeling op 13 januari 2023 stukken heeft overgelegd en waaruit ASR afleidt dat Schadecoach sjoemelt met kosten. Daarvoor is de artikel 843a Rv procedure niet bedoeld. Het gaat niet aan dat ASR haar twijfels over de moraliteit van Schadecoach over het hoofd van haar verzekerde [de verzekerde] uitspeelt. Er is niet meer dan een vermoeden dat de door ASR gevorderde stukken of correspondentie informatie zouden bevatten die de standpunten van ASR in deze procedure zou ondersteunen. Artikel 843a Rv biedt geen ruimte voor een dergelijke fishing expedition. Het hof wijst daarom deze vordering van ASR af en ziet om dezelfde reden geen grond voor toepassing van artikel 22 Rv.
Uitkeringsgerechtigdheid [de verzekerde] /retrocessie-akte
4.5.
Het meest verstrekkende verweer van ASR is dat [de verzekerde] zijn vorderingen op ASR - en dus ook de vorderingen die het onderwerp zijn van deze procedure - in oktober 2017 heeft overgedragen aan Schadecoach en dat [de verzekerde] daarom geen vorderingsrecht toekomt. [de verzekerde] heeft ter weerlegging daarvan een akte van retro-cessie, gedateerd 22 mei 2019, ingebracht waarin Schadecoach haar vorderingen op ASR terug-overdraagt aan [de verzekerde] . ASR stelt zich op het standpunt dat deze akte van retro-cessie niet rechtsgeldig is.
4.6.
ASR heeft dit standpunt gebaseerd op het feit dat het door [de verzekerde] bij de kantonrechter ingebrachte document onduidelijk gekopieerd was en aan de linkerzijde niet (kenbaar) was ondertekend namens Schadecoach. [de verzekerde] heeft in hoger beroep een kleurenkopie van dit document ingebracht waarop linksonder (wel) datering en ondertekening namens Schadecoach zichtbaar zijn. ASR heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep haar standpunt over deze akte gehandhaafd.
4.7.
Het hof sluit zich aan bij de overwegingen daarover van de kantonrechter, te weten dat Schadecoach voorafgaand aan de retro-cessieakte al had ingestemd met betalingen door ASR aan [de verzekerde] . De retro-cessieakte van 22 mei 2019 bevestigde hetgeen Schadecoach ASR bij e-mails van 15 augustus 2018, 25 maart 2019 en 14 mei 2019 aan ASR had laten weten, namelijk dat betaling door [de verzekerde] van de factuur van Schadecoach was veiliggesteld respectievelijk dat deze factuur was betaald, dat de cessie tussen Schadecoach en [de verzekerde] daarom niet meer opportuun was en dat betaling door ASR rechtstreeks aan [de verzekerde] kon plaatsvinden. Het aangaan van de retro-cessieakte door [de verzekerde] en Schadecoach ligt in het verlengde van deze feiten en van deze mededelingen van Schadecoach aan ASR. Dat betekent dat ASR (gewoon) bevrijdend kan betalen aan [de verzekerde] .
4.8.
Het bezwaar van ASR over de uitkeringsgerechtigdheid van [de verzekerde] slaagt dus niet.
Vaststelling redelijke kosten ter schadevaststelling
4.9.
De kantonrechter heeft over de omvang van de kosten van Schadecoach geoordeeld dat het door Schadecoach in rekening gebrachte uurtarief van € 155 (excl. BTW) zonder onderbouwing niet als marktconform kan worden aangenomen en dat € 125 (excl. BTW), dat ASR wel als marktconform erkent, in dit geval een passend uurtarief is. De kantonrechter heeft, volgens de regel van artikel 6:97 BW, geschat dat Schadecoach 42 uur heeft besteed aan schadevaststelling en schaderegeling en heeft op grond daarvan de redelijke kosten van Schadecoach gematigd met 10% en bepaald op € 6.352,50 (incl. BTW).
4.10.
ASR heeft (ook) in hoger beroep erkend dat zij verplicht is om de redelijke kosten ter vaststelling van de schade aan [de verzekerde] te vergoeden. ASR heeft in hoger beroep bevestigd dat wat haar betreft een uurtarief van € 125 in dit geval passend is. ASR voert als bezwaar tegen het vonnis aan dat in deze procedure niet vaststaat of de beweerdelijk bij Schadecoach werkzame personen [naam1] en [naam2] daadwerkelijk bestaande personen zijn. ASR heeft daarnaast betwist dat de door [de verzekerde] gevorderde kosten redelijk zijn, omdat niet kan worden vastgesteld welke medewerker van Schadecoach op welke dag welke exacte handeling heeft verricht in hoeveel tijd. ASR heeft daarbij aangevoerd dat de kantonrechter informatie had moeten verlangen van [de verzekerde] om de redelijkheid van de betrokken kosten nauwkeurig vast te stellen en dat het voor rekening van [de verzekerde] moet komen als hij deze gegevens niet kan aanleveren.
4.11.
[de verzekerde] heeft op zijn beurt in incidenteel hoger beroep aangevoerd dat de kantonrechter er ten onrechte van is uitgegaan dat de kwalificaties, opleiding of ervaring van de schade-expert relevant zijn voor de vraag of het door Schadecoach gehanteerde uurtarief marktconform en dus redelijk is. Daarnaast heeft [de verzekerde] aangevoerd dat de kantonrechter ten onrechte een korting van 10% heeft toegepast op het totale aantal van de door Schadecoach in rekening gebrachte uren van 46,6.
4.12.
Artikel 7:959 lid 1 BW bepaalt dat een verzekeraar de redelijke kosten voor het vaststellen van de schade moet vergoeden. Dit staat ook zo opgenomen in de polis van ASR. Of in een concreet geval de kosten van een expert voor vergoeding in aanmerking komen, en zo ja tot welk bedrag, wordt in alle gevallen bepaald op basis van een dubbele redelijkheidstoets, naar analogie van artikel 6:96 lid 2 BW. Dat houdt in dat zowel het inschakelen van de expert als de omvang van de kosten van de expert redelijk moet zijn. Een beperking van de mogelijkheid van de verzekerde om voor rekening van de verzekeraar een eigen expert in te schakelen is in strijd met art. 7:959 lid 1 BW als die beperking verder gaat dan uit de dubbele redelijkheidstoets volgt. Dat geldt ook als deze beperking er op is gericht de verzekerde te beschermen door de kwaliteit van de ingeschakelde experts te waarborgen, aldus de Hoge Raad. [1]
4.13.
Het hof sluit zich aan bij de overweging van de kantonrechter dat de kritische houding van ASR ten opzichte van Schadecoach begrijpelijk is, maar voegt daar aan toe dat dit in deze zaak, waarin ASR procedeert tegen haar eigen verzekerde, niet op zijn plaats is. Bovendien heeft ASR pas haar twijfels over (de moraliteit van) Schadecoach geuit na afwikkeling van de schade. Schadecoach heeft de belangen van [de verzekerde] in het kader van de schadevaststelling behartigd en zij heeft in dat kader werkzaamheden verricht, zoals blijkt uit de uitspraak van de derde expert van 22 maart 2019. Deze derde expert verwijst in die uitspraak naar de vertegenwoordiging van [de verzekerde] door Schadecoach, naar overleg met Schadecoach en naar stukken die zij van Schadecoach ontving, waaronder een expertiseverslag. De derde expert heeft de schade, mede op basis van deze door Schadecoach aangeleverde gegevens, vervolgens vastgesteld.
4.14.
De te beantwoorden vraag is of de factuur van Schadecoach aan de dubbele redelijkheidstoets voldoet, dat wil zeggen of de betrokken werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk en in omvang redelijk zijn. ASR heeft niet betwist dat [de verzekerde] Schadecoach kon inschakelen. Beantwoording van de vraag spitst zich daarom toe op de redelijkheid van de omvang van de kosten. Het hof sluit zich wat betreft het uurtarief aan bij het oordeel van de kantonrechter dat zonder onderbouwing van de expertise - met name kwalificaties, opleiding en ervaring - van de door Schadecoach ingeschakelde personen € 155 (excl. BTW) niet als marktconform kan worden aangenomen en acht een uurtarief van € 125 (excl. BTW) in dit geval passend.
4.15.
In verband met de weigering van ASR om de factuur te betalen heeft (de zoon van) [de verzekerde] aan Schadecoach verzocht om een nadere specificatie van de kosten. Hierop heeft Schadecoach per e-mail van 24 oktober 2019 haar werkzaamheden gespecificeerd in een Excel-bestand ter toelichting op de in de factuur vermelde werkzaamheden. ASR lijkt ook deze specificatie in twijfel te trekken, maar geeft daarvoor geen concrete aanknopingspunten. Het hof constateert dat het overgelegde Excel-bestand niet wezenlijk afwijkt van hetgeen gebruikelijk is bij professionele opdrachtnemers die hun in rekening gebrachte uren specificeren. Zolang er geen concreet aanknopingspunt is om hier aan te twijfelen, gaat het hof uit van de juistheid van deze specificatie.
4.16.
Het hof sluit zich wat betreft de door Schadecoach in rekening gebrachte werkzaamheden aan bij het oordeel van de kantonrechter, dat er reden is om de kosten te matigen met 10% en de schade daarop te begroten. Het hof overweegt daarbij dat uit de stukken blijkt dat Schadecoach niet alleen als schade-expert is opgetreden maar ook de rol van belangenbehartiger van [de verzekerde] heeft vervuld. ASR heeft in de polis uitdrukkelijk opgenomen dat zij kosten voor belangenbehartiging niet vergoedt. Enerzijds heeft ASR niet gespecificeerd of geïndiceerd welke uren van Schadecoach zij om die reden betwist, anderzijds verschaft [de verzekerde] geen gespecificeerd inzicht in de door Schadecoach in rekening gebrachte uren. Het moet voor rekening van [de verzekerde] komen dat Schadecoach zulk inzicht niet kan of wil verschaffen. Schadecoach heeft op haar nota van 26 maart 2019 vermeld:

De gecalculeerde werkzaamheden zien uitsluitend op de schadevaststelling. Voor de werkzaamheden terzake van de begeleiding/belangenbahartiging m.b.t. deze schade zenden wij u een separate nota”,
maar [de verzekerde] heeft niet gesteld en onderbouwd dat Schadecoach hem daadwerkelijk een nota inzake belangenbehartiging heeft gestuurd.
Betaling factuur Schadecoach door [de verzekerde]
4.17.
ASR voert aan dat de kantonrechter ten onrechte is voorbijgegaan aan haar verweer dat [de verzekerde] de factuur niet aan Schadecoach heeft betaald. De kantonrechter heeft overwogen dat betaling daarvan blijkt uit de door [de verzekerde] overgelegde bankafschrijving en de e-mail van Schadecoach aan [de verzekerde] van 14 mei 2019.
4.18.
ASR legt aan haar bezwaar ten grondslag dat zij in dit bankafschrift niet de opmaak van het briefpapier van een bank, de tenaamstelling van de bank en het rekeningnummer kan terugzien. Het hof volgt ASR niet in dit bezwaar. [de verzekerde] heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep een (kopie-)bankafschrift ingebracht waarop de naam van de bank en het rekeningnummer van [de verzekerde] zichtbaar zijn. Er is een bedrag van € 8.749,83 op 23 april 2019 afgeschreven (na de vaststelling van de schade-omvang) ten name van Stichting Verzekeringsgedupeerden. Bij de omschrijving staat het factuurnummer van Schadecoach vermeld. Bovendien heeft Schadecoach aan ASR bij e-mails van 25 maart 2019 en 14 mei 2019 laten weten dat [de verzekerde] haar factuur had betaald. Het bezwaar van ASR over betaling door [de verzekerde] aan Schadecoach slaagt daarom niet.
Buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente
4.19.
De kantonrechter heeft in onderdeel 3.10. van het vonnis overwogen dat er voldoende reden is om de door [de verzekerde] gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten toe te wijzen tot een bedrag van € 692,23. ASR voert hiertegen als bezwaar aan dat [de verzekerde] geen buitengerechtelijke handelingen heeft verricht die toewijzing van deze schadepost rechtvaardigen. Het hof onderschrijft het oordeel van de kantonrechter dat de in het vonnis beschreven, door de gemachtigde van [de verzekerde] verrichte incassowerkzaamheden voldoende zijn om op grond van het Besluit voor buitengerechtelijke incassokosten de kosten volgens het bijbehorende tarief toe te wijzen.
4.20.
De kantonrechter heeft ASR veroordeeld om aan [de verzekerde] € 6.952,50 te betalen, verhoogd met de wettelijke rente vanaf 22 april 2019 tot de voldoening. ASR voert als bezwaar aan dat zij in haar conclusie van antwoord de verschuldigdheid van de wettelijke rente heeft betwist. ASR stelt zich op het standpunt dat geen sprake is geweest van verzuim aan haar zijde omdat aan haar geen deugdelijke specificatie (naar het hof aanneemt: van de werkzaamheden van Schadecoach) is verstrekt. Dit bezwaar van ASR slaagt niet. [de verzekerde] heeft de factuur van Schadecoach op of rond 26 maart 2019 ontvangen en doorgestuurd aan ASR. Deze factuur bevat een overzicht van de werkzaamheden van Schadecoach en de door haar bestede tijd. [de verzekerde] heeft per e-mail van 3 april 2019 bij ASR aangedrongen op betaling binnen 14 dagen. ASR vroeg pas per e-mail van 14 mei 2019 om een nadere specificatie van de nota van Schadecoach. Zoals hiervoor (in onderdeel 4.15.) overwogen, heeft Schadecoach per e-mail van 24 oktober 2019 haar werkzaamheden gespecificeerd in een Excel-bestand en wijkt dat Excel-bestand niet wezenlijk af van hetgeen gebruikelijk is bij professionele opdrachtnemers die hun in rekening gebrachte uren specificeren.
Verschrijving in vonnis
4.21.
ASR heeft aangevoerd dat in het dictum van het vonnis van de kantonrechter een verschrijving staat. In onderdeel 4.1. zou moeten staan € 6.352,50 in plaats van € 6.952,50, omdat dit eerste bedrag is opgenomen in overweging 3.8. van het vonnis. [de verzekerde] refereert zich wat betreft dit bezwaar van ASR aan het oordeel van het hof.
4.22.
Naar het oordeel van het hof staat in onderdeel 4.1. van het vonnis inderdaad een verschrijving en zou in dit onderdeel in plaats van € 6.952,50 moeten staan € 7.045,13, te weten € 6.352,50 in hoofdsom conform onderdeel 3.8. van het vonnis en € 692,63 buitengerechtelijke incassokosten conform onderdeel 3.10. van het vonnis. Het hof laat het vonnis op dit onderdeel in stand, omdat ASR door haar hoger beroep niet in een nadeliger positie mag raken.
De conclusie
4.23.
Zowel het hoger beroep van ASR als het hoger beroep van [de verzekerde] slaagt niet. Het hof zal hen daarom veroordelen tot betaling van de proceskosten in het principaal hoger beroep respectievelijk in het incidenteel hoger beroep. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [2]
4.24.
De kostenveroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

5.De beslissing

Het hof:
5.1.
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 12 augustus 2020;
5.2.
veroordeelt ASR tot betaling van de volgende proceskosten van [de verzekerde] in het principale hoger beroep:
€ 332,- aan griffierecht
€ 2.508,- aan salaris van de advocaat van [de verzekerde] (3 procespunten x appeltarief I);
5.3.
veroordeelt [de verzekerde] tot betaling van de volgende proceskosten van ASR in het incidentele hoger beroep:
€ 1.254,- aan salaris van de advocaat van ASR (1,5 procespunten x appeltarief I);
5.4.
verklaart de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.L. Wattel, R.A. Dozy en P.J. van der Korst, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 26 september 2023.

Voetnoten

1.HR 28 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:81.
2.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.