ECLI:NL:GHARL:2023:792

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
30 januari 2023
Zaaknummer
200.298.476/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vaststellen van een omgangsregeling na langdurige echtscheidingsstrijd en eerdere hulpverleningstrajecten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling met zijn kinderen. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.H. Loos-Horstman, verzocht het hof om de moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. C. Niens, te veroordelen tot medewerking aan de hervatting van de omgangsregeling. De moeder verzocht het hof om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken.

Het hof heeft vastgesteld dat de ouders sinds hun scheiding in 2012 een langdurige en ernstige echtscheidingsstrijd voeren, waarbij de kinderen betrokken zijn. Er zijn meerdere hulpverleningstrajecten geweest, maar geen daarvan heeft geleid tot een positief en bestendig resultaat. De kinderen hebben sinds eind 2018 geen contact meer met de vader en hebben aangegeven rust te willen. Het hof heeft de belangen van de kinderen zwaar laten wegen, vooral gezien hun leeftijd en de duidelijke wensen die zij hebben geuit.

De vader heeft verzocht om een deskundigenonderzoek en de benoeming van een bijzondere curator, maar het hof heeft dit verzoek afgewezen. Het hof oordeelde dat de situatie van de kinderen niet verbeterd is door eerdere hulpverleningstrajecten en dat het risico bestaat dat nieuwe trajecten meer weerstand en onrust bij de kinderen zouden veroorzaken. Het hof heeft uiteindelijk de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland bekrachtigd en het verzoek van de vader afgewezen, met de overweging dat de kinderen nu rust nodig hebben.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.298.476/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 177221)
beschikking van 26 januari 2023
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.H. Loos-Horstman te Drachten,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C. Niens te Joure.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de stiefvader],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de stiefvader.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord Nederland, locatie Leeuwarden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 12 mei 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 11 augustus 2021;
- een brief van de raad van 20 augustus 2021;
- een journaalbericht namens de vader van 23 augustus 2021 met bijlage(n);
- het verweerschrift met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 23 mei 2022 met bijlage(n).
2.2
Op 30 mei 2022 zijn de hierna nader te noemen [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] verschenen, die door de voorzitter zijn gehoord buiten aanwezigheid van de partijen, de belanghebbende en de raad.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 2 juni 2022 plaatsgevonden. De vader en de moeder zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Ook de stiefvader is verschenen. Namens de raad is [naam1 ] verschenen. Ter zitting heeft mr. Niens mede het woord gevoerd aan de hand van de door haar overgelegde pleitnota.
Ter zitting heeft het hof de beslissing aangehouden en partijen verzocht het hof uiterlijk 1 december 2022 nader te informeren.
2.4
Na de mondelinge behandeling zijn met toestemming van het hof ingekomen:
- een journaalbericht namens de vader van 29 november 2022 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 1 december 2022 met bijlage(n).
2.5
Het hof acht een nadere mondelinge behandeling niet noodzakelijk en partijen hebben daartoe evenmin de wens uitgesproken. Het hof zal de zaak daarom verder op de stukken afdoen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2006;
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2006;
- [de minderjarige3] , geboren [in] augustus 2008; en
- [de minderjarige4] , geboren [in] 2010.
Bij beschikking van 28 september 2016 is de moeder met het eenhoofdig gezag over de kinderen belast.
3.2
De vader en de moeder zijn van 2002 tot en met 2013 met elkaar gehuwd geweest.
Na het feitelijk uiteengaan van de ouders in 2012 hadden [de minderjarige1] , [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] hun hoofdverblijfplaats bij de vader. In juni 2014 zijn [de minderjarige1] , [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] met spoed uit huis geplaatst in een neutraal pleeggezin. Daarna zijn zij weer teruggeplaatst bij de vader. Vanaf 3 juni 2015 zijn zij op basis van een machtiging uithuisplaatsing bij de moeder en de stiefvader geplaatst, waar zij sindsdien (sinds eind 2019 op grond van een wijziging van hoofdverblijfplaats) wonen.
3.3
Van 20 augustus 2013 tot 20 december 2019 is er sprake geweest van een ondertoezichtstelling van de kinderen.
3.4
Er zijn verschillende gerechtelijke procedures gevoerd tussen de ouders, alsook met de GI. Bij beschikking van dit hof van 14 maart 2017 heeft het hof de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 16 december 2015 gewijzigd en met ingang van 14 maart 2017 en voor zolang het nodig is in verband met de traumabehandeling van de kinderen en maximaal voor een jaar na 14 maart 2017 als omgangsregeling vastgesteld dat de vader eens per vier weken gedurende één uur omgang heeft met [de minderjarige2] , [de minderjarige1] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] op een voor de kinderen neutrale plaats, waarbij de plaats en het tijdstip ter beoordeling aan de GI is gelaten.
3.5
Sinds eind 2018 hebben de kinderen geen contact meer met de vader. Bij beschikking van 8 maart 2019 zijn verzoeken van de GI en de moeder met betrekking tot de omgangsregeling afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen de vader en de moeder is in geschil (de invulling van) het recht op omgang van de vader met [de minderjarige1] , [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] . Tussen de ouders is niet in geschil dat er op dit moment feitelijk geen omgangsregeling plaatsvindt.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van de vader, kort gezegd inhoudende om de moeder te veroordelen om haar medewerking te verlenen aan de hervatting van de omgangsregeling in begeleide vorm van één uur per twee weken, en te bepalen dat de moeder een dwangsom verbeurt als zij weigert medewerking te verlenen aan de omgang, afgewezen.
4.2
De vader komt met één grief in hoger beroep van de bestreden beschikking. De grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
1) een deskundigenonderzoek te gelasten en daarvoor [naam2] en [naam3] , dan wel een door het hof aan te wijzen deskundige(n), tot deskundigen te benoemen die het hof kunnen adviseren met betrekking tot de beslissingen die in deze zouden moeten worden genomen;
2) een bijzondere curator te benoemen, bij voorkeur (opnieuw) [naam4] , die namens de kinderen het standpunt kan verwoorden;
3) een omgangsregeling te bepalen overeenkomstig het advies van de deskundige/forensisch mediator, althans een zodanige regeling als het hof juist en in het belang van de kinderen acht;
4) de moeder te veroordelen tot nakoming van de omgangsregeling overeenkomstig het advies van de deskundigen dan wel een door het hof te bepalen omgangsregeling en hieraan een dwangsom te verbinden van € 500,- per dag(deel) dat de moeder in gebreke blijft om deze omgangsregeling na te komen.
4.3
De moeder voert verweer en verzoekt het hof de vader niet-ontvankelijk te verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep, althans hem zijn verzoeken te ontzeggen als zijnde ongegrond en onbewezen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.2
Een kind heeft recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Dit recht wordt, wat betreft de niet met het gezag belaste ouder en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, gewaarborgd door artikel 8 EVRM en artikel 1:377a lid 1 BW en, wat het kind aangaat, niet alleen door die laatstgenoemde bepaling, maar ook door artikel 9 lid 3 IVRK en artikel 24 lid 3 Handvest van de grondrechten van de EU. De rechter kan de niet met het gezag belaste ouder het recht op omgang met het kind uitsluitend ontzeggen op de in artikel 1:377a lid 3 BW limitatief opgesomde gronden. Op de ouder die met het gezag is belast, rust ingevolge artikel 1:247 lid 3 BW de verplichting om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen (HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:748).
5.3
Indien de rechter de gronden welke de met het gezag belaste ouder aanvoert om geen medewerking te verlenen aan de totstandkoming of de uitvoering van een omgangsregeling ongenoegzaam acht, dient hij op korte termijn alle in het gegeven geval gepaste maatregelen te nemen om de met het gezag belaste ouder ertoe te bewegen daaraan alsnog medewerking te verlenen. Deze gehoudenheid berust op de uit artikel 8 EVRM voortvloeiende verplichting van de nationale autoriteiten, onder wie de rechter, zich zoveel mogelijk in te spannen om het recht op ‘family life’ tussen ouders en hun kinderen mogelijk te maken (vgl. EHRM 17 april 2012, zaak 805/09). Van de rechter kan temeer een actieve opstelling worden verlangd naarmate voor de weigering van de met het gezag belaste ouder minder – of zelfs geen – goede en voldoende aannemelijk gemaakte gronden worden aangevoerd (HR 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:91).
5.4
Elke afwijzing van een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling en elke beslissing waarbij de omgang is ontzegd is tijdelijk van aard, in die zin dat de ouder wiens verzoek is afgewezen zich in geval van wijziging van omstandigheden en in ieder geval na verloop van een jaar opnieuw tot de rechter kan wenden teneinde een omgangsregeling te doen vaststellen.
5.5
Ter zitting in hoger beroep hebben de ouders met elkaar afgesproken dat de vader één keer per maand naar ieder kind afzonderlijk een kaartje stuurt en dat de moeder aan de vader terugkoppelt hoe de kinderen op het kaartje hebben gereageerd. Het hof heeft daarbij de vader meegegeven dat als hij moeite ervaart met wat hij zal schrijven aan de kinderen, hij hiervoor professionele hulp kan zoeken. Het hof heeft de beslissing aangehouden en de ouders verzocht het hof te informeren hoe het is verlopen met betrekking tot de kaartjes.
Uit de nadien ingekomen stukken is het hof gebleken dat de vader kaartjes heeft gestuurd en dat de moeder een terugkoppeling heeft gegeven. Echter heeft dit niet tot een verbetering in de situatie geleid. De kinderen hebben (via de moeder) opnieuw brieven aan het hof gestuurd. Hieruit blijkt duidelijk dat zij de kaartjes op dit moment niet op prijs stellen, dat zij nu rust willen en ook geen hulpverlening meer willen.
Er zit dus nog altijd veel weerstand bij de kinderen en zij zijn niet veranderd in hun mening over de vader. Gelet op hun leeftijd (inmiddels 16, 14 en 12 jaar) telt hun mening voor het hof zwaar mee.
5.6
De vader heeft verzocht een ouderschapsonderzoek te gelasten en/of een bijzondere curator te benoemen. Het hof zal dit verzoek om de navolgende redenen afwijzen.
Al sinds het uiteengaan van de ouders in 2012, inmiddels dus ruim 10 jaar, voeren de ouders een ernstige echtscheidingsstrijd en zijn de kinderen onderdeel van deze strijd. Er zijn al verschillende hulpverleningstrajecten ingezet om de situatie verbeteren, waaronder een mediationtraject, diagnostiek en (trauma)behandeling van de kinderen bij [naam5] , de inzet van een bijzondere curator en gedurende zes jaar een ondertoezichtstelling. Er is zelfs sprake geweest van een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen eerst in een crisispleeggezin en later bij de moeder en later is opnieuw door de GI overwogen een verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing in te dienen.
Geen van deze trajecten heeft tot een voldoende positief en bestendig resultaat geleid. De kinderen hebben tot op heden nauwelijks rust ervaren. Dit terwijl er reeds in 2014 PTSS bij hen is geconstateerd. Wanneer er nu opnieuw gestart zou worden met een hulpverleningstraject, acht het hof het risico te groot dat er bij de kinderen nog meer weerstand jegens de vader en onrust zal ontstaan of dat het hulpverleningstraject zelfs averechts zal werken, in die zin dat de kinderen mogelijk het de schuld van de vader zullen vinden dat zij opnieuw in een hulpverleningstraject worden betrokken.
5.7
Het hof ziet dan ook geen andere mogelijkheid dan het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling af te wijzen. Het hof begrijpt dat het voor de vader moeilijk te accepteren is dat de situatie nu zodanig is geworden dat hij in de ogen van de kinderen niets meer goed kan doen. Dit ook omdat het probleem niet bij de kinderen ligt, maar bij de ouders. Ter zitting heeft het hof zich ingespannen om beide ouders te bewegen tot het bedenken van een oplossing die voor beide ouders acceptabel is en vooral die in het belang van de kinderen is. Het hof had de hoop dat met de afspraak ter zitting om te beginnen met het sturen van kaartjes, er weer een kleine opening zou ontstaan bij de kinderen en dat er daarna – gelet op het belang van de kinderen om contact met hun beide ouders te hebben – een (mogelijk zeer beperkte) omgangsregeling vastgesteld had kunnen worden. Maar de kinderen zitten op dit moment zo vast in hun ideeën en standpunt over (contact met) hun vader, dat hier op dit moment geen beweging in te krijgen is. De kinderen hebben duidelijk aangegeven dat zij nu rust willen. Het hof acht het in hun belang om hen die rust nu te geven.
5.8
Het hof rekent het wel tot de taak van de moeder om ervoor te zorgen dat de vader de nodige informatie over de kinderen blijft krijgen en mede met behulp van recente foto's en schoolrapporten op de hoogte wordt gehouden van hun gezondheid en ontwikkeling, zodat de vader zich een beeld kan blijven vormen van hun opgroeien.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 12 mei 2021;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.P. de Jong-de Goede, M.P. den Hollander en
H. Mollema-de Jong, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 26 januari 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.