In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 september 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de aanslagen afvalstoffenheffing en zuiveringsheffing die aan belanghebbende zijn opgelegd voor het belastingjaar 2019. De heffingsambtenaar had de aanslagen vernietigd en een proceskostenvergoeding toegekend, waartegen belanghebbende in beroep ging. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde.
Tijdens de zitting op 7 december 2022 zijn de gemachtigde van belanghebbende en de vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar gehoord. Het geschil in hoger beroep betreft uitsluitend de hoogte van de toe te passen wegingsfactor voor de proceskostenvergoeding. Belanghebbende stelt dat de zaak als 'gemiddeld' moet worden gekwalificeerd, terwijl de heffingsambtenaar de zaak als 'licht' beschouwt. Het hof oordeelt dat de heffingsambtenaar terecht een wegingsfactor van 0,5 heeft toegepast, gezien de eenvoud van de zaak.
Daarnaast heeft belanghebbende verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het hof concludeert dat de redelijke termijn niet is overschreden, zowel in de bezwaarfase als in het hoger beroep. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen.