ECLI:NL:GHARL:2023:7919

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 september 2023
Publicatiedatum
21 september 2023
Zaaknummer
21/01663
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afvalstoffenheffing en zuiveringsheffing met betrekking tot proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 september 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de aanslagen afvalstoffenheffing en zuiveringsheffing die aan belanghebbende zijn opgelegd voor het belastingjaar 2019. De heffingsambtenaar had de aanslagen vernietigd en een proceskostenvergoeding toegekend, waartegen belanghebbende in beroep ging. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde.

Tijdens de zitting op 7 december 2022 zijn de gemachtigde van belanghebbende en de vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar gehoord. Het geschil in hoger beroep betreft uitsluitend de hoogte van de toe te passen wegingsfactor voor de proceskostenvergoeding. Belanghebbende stelt dat de zaak als 'gemiddeld' moet worden gekwalificeerd, terwijl de heffingsambtenaar de zaak als 'licht' beschouwt. Het hof oordeelt dat de heffingsambtenaar terecht een wegingsfactor van 0,5 heeft toegepast, gezien de eenvoud van de zaak.

Daarnaast heeft belanghebbende verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het hof concludeert dat de redelijke termijn niet is overschreden, zowel in de bezwaarfase als in het hoger beroep. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 21/01663
uitspraakdatum: 19 september 2023
Uitspraak van de twaalfde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 25 oktober 2021, nummer UTR 20/3616, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadshap Utrecht(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor het belastingjaar 2019 een aanslag afvalstoffenheffing opgelegd van € 266 en een aanslag zuiveringsheffing van € 197,40.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de aanslagen vernietigd en een proceskostenvergoeding toegekend.
1.3.
Belanghebbende is tegen de hoogte van de toegekende proceskostenvergoeding in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. D.A.N. Bartels, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door taxateur [naam2] .

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van [adres1] 5 (Aanbouw) te [woonplaats] . Het betreft een van 2013 tot 2015 gerealiseerde uitbreiding/aanbouw over twee verdiepingen aan de bestaande vrijstaande woning [adres1] 5, die in eigendom is bij [naam3] B.V.. Het geheel is bij het gezin van belanghebbende in gebruik als één vrijstaande woning.
2.2.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een aanslag afvalstoffenheffing en een aanslag zuiveringsheffing opgelegd. Belanghebbende heeft daartegen bezwaar aangetekend. In het verslag van het hoorgesprek dat in het kader van de bezwaarbehandeling over deze aanslagen heeft plaatsgevonden, is het volgende opgenomen:
“Gemachtigde geeft aan dat er een gezin op het adres woont. De gebruikersaanslagen kloppen dus wel, tenzij er dubbel is opgelegd voor het adres.”
2.3.
In de uitspraak op bezwaar is het volgende opgenomen: “U bent op 4-2-2020 gehoord. U gaf aan dat er een gezin op het adres woont. Uit de belastingadministratie is gebleken dat dit klopt. Er waren al aanslagen voor belastingjaar 2019 opgelegd aan de gebruiker (…).” De heffingsambtenaar heeft het bezwaar gegrond verklaard, de aanslagen vernietigd en met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 261, te weten 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het hoorgesprek, waarde per punt € 261, wegingsfactor 0,5.
2.4.
Belanghebbende heeft in beroep om een hogere proceskostenvergoeding verzocht. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

3.Geschil

3.1.
In hoger beroep is uitsluitend in geschil de hoogte van de toe te passen wegingsfactor vanwege het gewicht van de zaak voor de behandeling in bezwaar. Belanghebbende stelt dat de zaak als ‘gemiddeld’ dient te worden gekwalificeerd, zodat toepassing van een factor 1 op haar plaats is. De heffingsambtenaar verdedigt de toegekende proceskostenvergoeding en kwalificeert de zaak als ‘licht’.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de vergoeding van de onderwerpelijke kosten ter zake van door een derde in bezwaar beroepsmatig verleende rechtsbijstand dient te worden berekend aan de hand van de in de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht opgenomen forfaitaire normen.
4.2.
Voor de bepaling van het gewicht van een zaak onderscheidt onderdeel C1 van deze Bijlage vijf categorieën. De wegingsfactor kan variëren van 0,25 voor een zeer lichte zaak tot wegingsfactor 2 voor een zeer zware zaak. De uitkomst van de beoordeling van het gewicht van de zaak dient in overeenstemming te zijn met de bewerkelijkheid en de gecompliceerdheid van de zaak en de daarmee verband houdende werkbelasting van de rechtsbijstandsverlener. [1]
4.3.
In aanmerking genomen dat in de bezwaarfase slechts een algemeen geformuleerd bezwaarschrift is ingediend en voorts dat tijdens het hoorgesprek enkel is aangevoerd dat de aanslagen kloppen tenzij deze dubbel zijn opgelegd, is naar het oordeel van het Hof sprake van een eenvoudige en niet-bewerkelijke zaak. Gelet op paragraaf 1.2.3, aanhef en onderdeel g van het Richtsnoer proceskostenvergoeding [2] , heeft de heffingsambtenaar daarom terecht een wegingsfactor 0,5 toegepast. Het hoger beroep slaagt daarom niet.
4.4.
Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het Hof overweegt als volgt. Voor de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn is geschied indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet. In deze termijn is derhalve de duur van de bezwaarfase inbegrepen. De in dit verband in aanmerking te nemen termijn begint als regel te lopen op het moment waarop de heffingsambtenaar het bezwaarschrift ontvangt en eindigt op het moment waarop de rechter uitspraak doet in de hoofdzaak. Voor de berechting van de zaak in hoger beroep heeft als uitgangspunt te gelden dat het gerechtshof uitspraak doet binnen twee jaar nadat hoger beroep is ingesteld. [3]
4.5.
Het tijdsverloop tussen de ontvangst van het bezwaarschrift door de heffingsambtenaar (17 december 2019) en de uitspraak van de Rechtbank (25 oktober 2021) bedraagt minder twee jaar, zodat de redelijke termijn niet is overschreden. In hoger beroep is de redelijke termijn evenmin overschreden.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Harthoorn, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 september 2023.
De raadsheer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier,
(J.H. Riethorst)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 21 september 2023.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.vgl. HR 23 september 2011, nr. 10/04238, ECLI:NL:HR:2011:BT2293
2.Zoals weergegeven in de bijlage bij de uitspraak van het Hof van 11 november 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:10307
3.HR 19 februari 2016, nr. 14/03907, ECLI:NL:HR:2016:252