Uitspraak
19 september 2023
De Eendracht,
1.Raiffeisenbank Emsland-Mitte eG,
Raiffeisenbank,
R+V,
Raiffeisenbank c.s.,
1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
2.De verdere beoordeling in het principaal en het incidenteel hoger beroep
- het beroep van De Eendracht op verval van rechten omdat Raiffeisenbank niet heeft voldaan aan artikel 38/39 Weens Koopverdrag (6.6-6.17) wordt verworpen;
- het beroep van De Eendracht op schending van de schadebeperkingsplicht door Raiffeisenbank slaagt niet (6.38-6.44);
(€ 45.555,59) betreffende de schade die door de pluimveehouders zou zijn geleden doordat eieren die in de verbodsperiode zijn gelegd na afloop daarvan (toch) niet als biologische eieren verkocht konden worden. Het hof heeft daartoe overwogen dat tegenover de stellingen van Raiffeisenbank c.s. die zijn geadstrueerd met de bevindingen van [naam1] , die op basis van gegevens die zij van de betreffende pluimveehouders heeft gekregen berekeningen van de schade heeft gemaakt, de gemotiveerde betwisting stond van De Eendracht. Die betwisting was mede gebaseerd op de bevindingen van de door haar geraadpleegde deskundige [naam2] . Het hof heeft Raiffeisenbank c.s. daarom een bewijsopdracht gegeven, omdat zij hadden aangeboden nadere productiecijfers per pluimveehouder over te leggen en om deze pluimveehouders als getuige te horen.
3.De slotsom
aanvullendeen bedrag van € 5.974,75 vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de dag van betaling door R+V zal worden toegewezen. Gelet op de uitkomst in het principaal hoger beroep van De Eendracht en het incidenteel hoger beroep van Raiffeisenbank c.s. is er geen grond voor een andere proceskostenveroordeling in de procedure bij de rechtbank. Het hof zal daarom het vonnis van de rechtbank voor het overige bekrachtigen. De uitkomst in het hoger beroep is zodanig dat het hof de proceskosten in het principaal en het incidenteel hoger beroep zal compenseren, aldus dat iedere partij geacht wordt de eigen proceskosten te dragen.
4.De beslissing
aanvullendwordt veroordeeld om aan R+V te voldoen een bedrag van € 5.974,75 vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de dag van betaling door R+V en bekrachtigt dit vonnis voor het overige;