ECLI:NL:GHARL:2023:7683

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 september 2023
Publicatiedatum
13 september 2023
Zaaknummer
200.302.390/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindarrest over de uitoefening van een erfdienstbaarheid en de verwijdering van obstakels

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uitoefening van een erfdienstbaarheid. De zaak betreft een geschil tussen twee buren over het recht om een pad te gebruiken dat door de erfdienstbaarheid is vastgesteld. De verzoekers, die hoger beroep hebben ingesteld, stelden dat zij het recht hebben om met een auto en aanhanger gebruik te maken van het pad dat ten behoeve van hun erf is gevestigd. De verweerster, die het aangrenzende perceel bezit, had obstakels geplaatst die het gebruik van het pad belemmerden.

Het hof heeft in zijn uitspraak vastgesteld dat de verzoekers het bewijs hebben geleverd dat zij de erfdienstbaarheid sinds 2006 zonder tegenspraak hebben uitgeoefend. De getuigenverklaringen ondersteunden hun stelling dat zij regelmatig gebruik maakten van het pad, ook met voertuigen. Het hof oordeelde dat de verweerster de obstakels moest verwijderen die de uitoefening van de erfdienstbaarheid belemmerden. De vordering van de verzoekers om de verweerster te veroordelen tot het verwijderen van deze obstakels werd gedeeltelijk toegewezen.

Daarnaast heeft het hof de verweerster veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke kosten en proceskosten, en de veroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank en bevestigde de rechten van de verzoekers op basis van de erfdienstbaarheid.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.302.390/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 130230)
arrest van 12 september 2023
in de zaak van

1.[verzoeker] ,

hierna:
[verzoeker],

2. [appellante] ,

beiden wonend in [woonplaats1] ,
die hoger beroep hebben ingesteld,
bij de rechtbank: eisers
hierna gezamenlijk te noemen:
[verzoekers],
advocaat: mr. A. de Rooij, die kantoor houdt in Leusden,
tegen
[verweerster] ,
die woont in [woonplaats1] ,
verweerster in hoger beroep,
bij de rechtbank: gedaagde
hierna te noemen:
[verweerster],
advocaat: mr. A.C. Winter, die kantoor houdt in Groningen.
1.
Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep en het eindoordeel van het hof
1.1
Het hof verwijst naar het tussenarrest van 20 september 2022. Het hof in dat arrest [verzoekers] niet-ontvankelijk verklaard in hun hoger beroep tegen een tussenvonnis van de rechtbank en dat vonnis bekrachtigd. Het hof heeft [verzoekers] toegelaten tot het leveren van bewijs. Nadat [verzoekers] getuigen hebben laten horen en partijen ieder een memorie na getuigenverhoren hebben genomen hebben zij opnieuw om een arrest gevraagd.
1.2
Het hof is van oordeel dat de vorderingen van [verzoekers] toewijsbaar zijn omdat zij het bewijs van hun stelling hebben geleverd. Het hof zal hierna uitleggen hoe het tot dat oordeel is gekomen.

2.De motivering van het oordeel

2.1.
Het hof heeft in het tussenarrest kort gezegd overwogen dat uit de akte waarmee in 1996 een erfdienstbaarheid is gevestigd ten laste van het erf van [verweerster] ten dienste van het erf van [verzoekers] naar objectieve maatstaven niet kan worden bepaald wat de inhoud van de erfdienstbaarheid is en op welke wijze deze erfdienstbaarheid door [verzoekers] mag worden uitgeoefend, meer in het bijzonder of zij met een auto en/of aanhanger via het erf van [verweerster] naar hun achtererf mogen rijden. Ook een plaatselijke gewoonte biedt daarover geen uitsluitsel, omdat onvoldoende is onderbouwd dat die gewoonte er is. Is een erfdienstbaarheid te goeder trouw geruime tijd zonder tegenspraak op een bepaalde
wijze uitgeoefend dan is in geval van twijfel deze wijze van uitoefening beslissend. Het hof heeft [verzoeker] toegelaten tot bewijs van deze wijze van uitoefening, aldus dat de eigenaren van het heersende erf ( [adres] nr. 27) gedurende lange tijd zonder tegenspraak van de toenmalige eigena(a)r(en) van het dienende erf ( [adres] nr. 25) gebruik hebben gemaakt van de erfdienstbaarheid, ook met auto en/of aanhangwagen, om te komen van en te gaan naar de [adres] in [woonplaats1] .
2.2
[verzoekers] hebben zichzelf als getuige laten horen. Voor hun verklaringen geldt de beperking van artikel 164 lid 2 Rv., omdat de bewijslast op hen rust. Dat had het hof in het tussenarrest, met verwerping van de grieven van [verzoekers] daarover, al vastgesteld. Die beperking houdt in dat hun verklaringen geen bewijs in hun voordeel kunnen opleveren als er niet aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen, dat zij hun verklaring als partijgetuige (voldoende) geloofwaardig maken.
2.3
Hun verklaringen komen erop neer dat zij sinds 2006 naast [naam1] en haar man zijn komen wonen en dat het pad door hen werd gebruikt met de auto, ook wel met een aanhangwagen en dat dit wel een paar keer per week gebeurde. Daarvoor hoefde aan [naam1] geen toestemming te worden gevraagd en zij heeft nooit bezwaar gemaakt tegen dit gebruik. In 2006 was er, aldus [verzoeker] , geen alternatieve toegang om achter op zijn erf te komen. Dit gebruik werd in 2014 met de komst van [verweerster] als hun buurvrouw op nummer 25 beperkt.
2.4
De verklaringen van [verzoekers] over het gebruik vinden steun in de verklaringen van de getuigen die zij naast zichzelf hebben laten horen. [naam1] heeft verklaard dat zij met ingang van juli 1996 na aankoop van de woning met haar man op nummer 25 is komen wonen en dat zij verschillende buren hebben gehad, zoals [verzoeker] , [naam2] en [naam3] . Zij verklaart dat in de jaren dat zij er woonde - dat was tot 2014, toen de woning aan [verweerster] is verkocht - steeds op dezelfde wijze gebruik van het pad is gemaakt zonder dat daarvoor door de buren steeds toestemming aan haar hoefde te worden gevraagd. Uit de eerdere schriftelijke verklaringen die onder ede door haar zijn bevestigd blijkt dat het pad naast haar woning werd gebruikt niet alleen met fiets en scooter, maar ook met auto en aanhanger. Dat blijkt uit haar verklaringen van 7 mei 2015 en 21 maart 2021 en de ongedateerde verklaring die bij akte na een tussenvonnis van de rechtbank is overgelegd. Deze verklaringen vinden bevestiging in de verklaringen van vorige bewoners van nummer 27. Die hebben iets soortgelijks hebben verklaard als [verzoekers] en [naam1] , namelijk dat het pad naast de woning op nummer 25 ook werd gebruikt om met de auto en soms met een aanhanger naar een achter het huis gelegen garage te komen ( [naam2] , in de periode tussen 1998 en 2002, toen hij het huis verkocht aan getuige [naam3] , zie ook zijn schriftelijke verklaring van 26 augustus 2019). [naam3] heeft het pad zelf af en toe gebruikt met een voertuig en verklaard dat het pad lekker breed was. Over dat gebruik had hij eerder ook al schriftelijk verklaard in zijn verklaring van 1 juli 2019.
2.5
Het hof is op grond van deze verklaringen, in onderling verband en samenhang gelezen, van oordeel dat [verzoekers] het bewijs van hun stelling hebben geleverd. De schriftelijke verklaring van makelaar Wierenga, die destijds bij de verkoop van de woning op nummer 25 optrad als makelaar van [naam1] , en waarop [verweerster] zich in haar verweer beroept weegt daartegen onvoldoende op. De makelaar baseert zich voor de situatie ter plaatse volgens deze verklaring niet op eigen wetenschap en hij is daarover niet als getuige door het hof bevraagd. Uit wat aan bewijs is bijgedragen blijkt niet dat een aan de woning van [naam1] gebouwde serre of een ter plaatse van het erf van [verzoekers] aanwezige schutting, gezien de breedte van de deuren daarin, aan het gestelde gebruik afbreuk doen en tot een ander oordeel over de inhoud en de wijze van uitoefening zouden moeten leiden.
2.6
De door [verzoekers] gevorderde verklaring voor recht is daarmee, onder vernietiging van het eindvonnis van de rechtbank van 21 juli 2021, toewijsbaar op de wijze zoals in het dictum (‘de beslissing’) van dit arrest is opgenomen.
2.7
[verzoekers] hebben ook gevorderd dat het gedeelte van het perceel waarop de erfdienstbaarheid ten behoeve van [verzoeker] en ten laste van [verweerster] is gevestigd te ontdoen van de overkapping, de schutting en andere goederen die de uitoefening van de erfdienstbaarheid op enigerlei wijze belemmeren, op straffe van verbeurte van een dwangsom aan [verzoekers] van € 500,- per dag of een gedeelte daarvan dat [verweerster] daarmee in gebreke blijft. Het hof vindt die vordering te ruim geformuleerd. De schutting die [verweerster] heeft geplaatst vormt geen belemmering voor de uitoefening van de erfdienstbaarheid, omdat [verzoekers] daar langs kunnen. De overkapping en dan met name de palen waarop die stoelt is dat wel, zodat die overkapping moet worden weggehaald, althans zodanig moet worden geplaatst dat die geen belemmering voor de erfdienstbaarheid vormt. De gevorderde dwangsom zal worden gemaximeerd.
2.8
Het door [verzoeker] c.s gevorderde bedrag voor buitengerechtelijke kosten is redelijk en het is ook redelijk dat zij hebben geprobeerd met hulp van een advocaat [verweerster] te bewegen de erfdienstbaarheid te respecteren , voordat zij een procedure zijn begonnen. Dat zij geen bedrag aan schadevergoeding hebben gevorderd maar vorderingen hebben ingesteld die een eind moet maken aan een inbreuk op hun recht staat aan toewijzing van een vergoeding van buitengerechtelijke kosten niet in de weg.
2.9
De conclusie is dat het hoger beroep van [verzoekers] slaagt. Het hof zal [verweerster] als de in het ongelijk te stellen partij veroordelen in de proceskosten, zowel die van de procedure bij de rechtbank als die bij het hof. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. [1]
2.1
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).
2.11
Het hof zal het meer of anders gevorderde afwijzen.

3.De beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 21 juli 2021 en beslist als volgt:
3.1
verklaart voor recht dat [verzoekers] op grond van de erfdienstbaarheid, die is gevestigd ten behoeve van het perceel van [verzoekers]
( [adres] 27 [woonplaats1] ) en ten laste van het perceel van [verweerster]
( [adres] 25 [woonplaats1] ) gerechtigd is van de openbare weg naar de achterzijde van zijn woning te gaan en vice versa, door gebruik te maken van het partijen genoegzaam bekende pad, zowel te voet en per fiets, als per scooter en auto al dan niet met aanhanger;
3.2
veroordeelt [verweerster] het gedeelte van het perceel waarop de erfdienstbaarheid ten behoeve van [verzoekers] en ten laste van [verweerster] is gevestigd te ontdoen van de overkapping en andere zaken voor zover die de uitoefening van de erfdienstbaarheid op enigerlei wijze belemmeren, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per dag of een gedeelte daarvan dat [verweerster] daarmee in gebreke blijkt te voldoen aan [verzoekers] , met bepaling dat [verweerster] maximaal € 10.000,- aan dwangsommen kan verbeuren;
3.3
veroordeelt [verweerster] tot betaling van € 925,- als vergoeding voor buitengerechtelijke kosten;
3.4
veroordeelt [verweerster] tot betaling van de volgende proceskosten van [verzoekers] tot aan de uitspraak van de rechtbank:
€ 937,- aan griffierecht,
€ 102,96 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de dagvaarding aan
[verzoekers]
€ 2.252,- (4 punten maal van het toenmalige tarief € 563,00 aan salaris van de advocaat van [verzoekers] )
en tot betaling van de volgende proceskosten van [verzoekers] in hoger beroep:
€ 343,- aan griffierecht,
€ 125,75 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de dagvaarding aan [verweerster] ,
€ 2.957,50 aan salaris van de advocaat van [verzoekers] (2,5 procespunten x appeltarief II
€ 300,- aan kosten van getuigen;
3.5
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
3.6
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, I. Tubben en J. Smit en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 september 2023.

Voetnoten

1.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853