ECLI:NL:GHARL:2023:7630

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 september 2023
Publicatiedatum
12 september 2023
Zaaknummer
200.314.420
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onrechtmatige uitlatingen en botsing van grondrechten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] en [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de vorderingen van [de echtgenoten] grotendeels zijn toegewezen. De zaak draait om onrechtmatige uitlatingen die [appellant] heeft gedaan over [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2], waarbij de belangen van de betrokken partijen en de botsing tussen het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en het recht op vrije meningsuiting centraal staan. De rechtbank had geoordeeld dat de uitlatingen van [appellant] onrechtmatig waren en dat ook [appellante] onrechtmatig had gehandeld door deze uitlatingen te ondersteunen. Het hof bevestigt deze beslissing en oordeelt dat de belangen van [de echtgenoten] zwaarder wegen dan die van [appellant] en [appellante]. Het hof bekrachtigt de uitspraak van de rechtbank en veroordeelt [appellant] en [appellante] tot betaling van de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof: 200.314.420
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem: 393812)
arrest van 12 september 2023
in de zaak van

1.[appellant]

die woont in [woonplaats1]
2. [appellante]
die woont in [woonplaats2]
die hoger beroep hebben ingesteld
en bij de rechtbank optraden als gedaagden in conventie, eisers in reconventie
hierna: [appellant] en [appellante]
advocaat: mr. M.M. de Boer
tegen

1.[geïntimeerde1]

die woont in [woonplaats3]
2. [geïntimeerde2]
die woont in [woonplaats3]
die bij de rechtbank optraden als eisers in conventie, verweerders in reconventie
hierna: [de echtgenoten]
advocaten: mr. J.A. Schaap en mr. I.M.C.A. Reinders Folmer

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Naar aanleiding van het arrest van 24 januari 2023 heeft op 25 mei 2023 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
[appellant] heeft diverse negatieve uitlatingen verstuurd over [de echtgenoten] naar onder andere (relaties van) het familiebedrijf van [geïntimeerde1] , de Stinskerk, de Protestantse Kerk Nederland, diverse afdelingen en personen bij het CDA en de werkomgeving van [geïntimeerde2] . Daarbij heeft hij gevraagd om maatregelen te nemen tegen [geïntimeerde1] en later ook tegen [geïntimeerde2] . [appellante] heeft meermaals bevestigd dat zij achter de uitlatingen van [appellant] staat en een aantal berichten zijn ook namens haar verstuurd. [de echtgenoten] willen met name dat [appellant] en [appellante] stoppen met het benaderen van hun omgeving met dergelijke uitlatingen.
2.2.
[de echtgenoten] hebben bij de rechtbank gevraagd om een verklaring voor recht dat [appellant] en [appellante] onrechtmatig hebben gehandeld door het verspreiden van diverse beschuldigingen, het lastigvallen van [de echtgenoten] en het benaderen van hun relaties. Zij hebben daarbij gevorderd dat het [appellant] en [appellante] wordt verboden om deze gedragingen te doen op straffe van een dwangsom. [appellant] en [appellante] hebben bij de rechtbank op hun beurt gevraagd om te bepalen dat [geïntimeerde1] een verklaring aflegt dat hij fout is geweest en zijn excuses aanbiedt aan [appellante] , dan wel een schadevergoeding aan haar of aan [appellant] moet betalen voor de door [appellante] geleden schade.
2.3.
De rechtbank heeft de vorderingen van [de echtgenoten] voor een belangrijk deel toegewezen en de vorderingen van [appellant] en [appellante] afgewezen. De bedoeling van het hoger beroep van [appellant] en [appellante] is dat de toegewezen vorderingen van [de echtgenoten] alsnog worden afgewezen.

3.Het oordeel van het hof

Inleiding
3.1.
Het hof zal de beslissing van de rechtbank bekrachtigen en oordelen dat de uitlatingen die [appellant] heeft verspreid over [de echtgenoten] onrechtmatig zijn en dat ook [appellante] onrechtmatig heeft gehandeld door zich volledig te scharen achter het rondsturen van deze uitlatingen. Het hof zal hieronder eerst de feiten uiteenzetten en daarna toelichten hoe het tot dit oordeel komt.
Feiten
3.2.
Voor de beoordeling gaat het hof uit van de volgende feiten.
3.3.
[de echtgenoten] zijn echtgenoten en allebei actief binnen de kerk. In juni 2016 ontmoetten [geïntimeerde1] en [appellante] elkaar, waarna zij zowel een vriendschappelijke als een seksuele relatie kregen. Deze relatie is in juli 2019 geëindigd toen [appellante] en [appellant] elkaar ontmoetten. [appellant] en [geïntimeerde1] zijn geen familie van elkaar. [appellante] heeft de relatie met [geïntimeerde1] als ongelijkwaardig ervaren en zij heeft (veel) last ondervonden van het feit dat [geïntimeerde1] haar heeft gevraagd om deze relatie geheim te houden.
3.4.
[appellant] heeft tussen juni 2020 en het voorjaar van 2021 naar onder meer de volgende organisaties of personen berichten gestuurd over [geïntimeerde1] :
  • [het familiebedrijf] (het familiebedrijf van [geïntimeerde1] , via de website)
  • Christelijke Hogeschool Ede (relatie van het familiebedrijf van [geïntimeerde1] , via de website)
  • Hogeschool Avans (relatie van het familiebedrijf van [geïntimeerde1] , via de website)
  • Stichting Evangelisch Meldpunt SEM (aan de vertrouwenspersoon)
  • hoofdkantoor CDA (waar [geïntimeerde1] actief was)
  • CDA ledendesk
  • de Stinskerk in Zwolle (waar [geïntimeerde1] predikte)
  • gemeenteraadsleden CDA Overijssel
  • Stichting Sprank (zorginstelling waar [geïntimeerde2] werkzaam is, via de website)
  • Protestantse Kerk Nederland (PKN)
  • Hour of Power – [naam1] (via de website)
3.5.
In deze berichten schrijft [appellant] onder meer dat [geïntimeerde1] zich schuldig heeft gemaakt aan schokkend, manipulatief en sterk seksueel grensoverschrijdend gedrag met een kwetsbare vrouw, dat hij [appellante] drie jaar lang heeft gemanipuleerd, geïntimideerd en misbruik heeft gemaakt van haar labiele situatie en dat terwijl hij getrouwd was met [geïntimeerde2] . Daarbij heeft hij aan het CDA gevraagd om [geïntimeerde1] als lid te royeren en heeft hij de Stinskerk in Zwolle, mede namens [appellante] , verzocht [geïntimeerde1] nooit meer de gelegenheid te geven om te preken. Dat laatste verzoek heeft hij ook in de vorm van een klacht ingediend bij de Protestante Kerk Nederland (hierna: PKN). Bij zijn e-mail van 13 maart 2021 aan de Stinskerk en PKN heeft hij een transcriptie van een appconversatie tussen [appellante] en [geïntimeerde1] gevoegd met daarbij in vet gedrukte letters zijn reactie op een aantal van deze berichten van [geïntimeerde1] . Hij schrijft daarbij dat [appellante] haar instemming heeft gegeven voor het overleggen van deze transcriptie.
3.6.
Op 1 februari 2021 schrijft [appellante] aan [geïntimeerde1] onder meer “
Ik ben op de hoogte van alle mails en berichten die [appellant] stuurt. [appellant] en ik
hebben geen geheimen voor elkaar en ik sta achter hem.”
3.7.
In een brief van 22 maart 2021 heeft de advocaat van [geïntimeerde1] een sommatie gestuurd aan [appellant] waarin hij wordt gesommeerd om het uiten van beschuldigingen over [geïntimeerde1] te staken en gestaakt te houden. Per brief van 29 maart 2021 heeft dezelfde advocaat [appellant] ook namens [geïntimeerde2] gesommeerd om haar en haar omgeving met rust te laten en het opnemen van contact te staken en gestaakt te houden.
3.8.
Daarop hebben tussen 25 maart en 10 mei 2021 diverse e-mailwisselingen plaatsgevonden tussen [appellant] en de advocaat van [de echtgenoten] . [appellant] heeft in deze berichten onder meer geschreven dat het niet meer nodig is om instanties te benaderen, omdat deze reeds op de hoogte zijn en dat het voor hem ‘definitief klaar’ is. Daarnaast verzoekt hij namens [appellante] om te bevestigen dat [geïntimeerde1] haar nooit meer zal benaderen in welke vorm dan ook.
3.9.
Op 26 juli 2021 heeft [appellant] een e-mail gestuurd aan een aantal personen binnen PKN met als onderwerp: “
'Uitgepreekt', een dringend verzoek om [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] nooit meer te laten preken.” Naast diverse uitlatingen over [geïntimeerde1] die vergelijkbaar zijn aan de eerdere berichten die hiervoor zijn genoemd, schrijft [appellant] in dit bericht ook over [geïntimeerde2] . Hij schrijft dat zij ook overspel heeft gepleegd en verzoekt PKN om haar te schorsen en haar uit haar ambt als predikante te zetten. Verder op in dit bericht aan PKN schrijft [appellant] : “
Tot slot: deze missie om grondig onderzoek te doen naar deze 'nep -christenen' en hen een halt toe te roepen, was in eerste instantie een persoonlijke missie van ondergetekende. Doch deze missie wordt thans gedeeld door [appellante] , mijn wederhelft. Onze boodschap en ons verzoek is duidelijk. Deze twee 'christenen' mogen nooit meer op de kansel preken.”Hij ondertekent vervolgens “
mede namens mijn wederhelft”. Hij heeft de advocaat van [de echtgenoten] op diezelfde dag meegedeeld “
zijn interne kerkelijke strijd” voort te zetten. Per e-mail van 18 augustus 2021 schrijft de jurist van PKN dat de zaak, zoals hij ook al eerder had laten weten, is afgehandeld en verzoekt hij [appellant] om te stoppen met het sturen van dergelijke berichten aan (wie dan ook binnen) PKN. Daarop antwoordt [appellant] op 19 augustus 2021 dat hij de e-mail van 18 augustus formeel als niet verzonden beschouwd en verzoekt hij zijn klacht aan zijn superieuren door te sturen. Deze e-mail ondertekent hij “
mede namens mijn wederhelft, [appellante]”.
3.10.
Op 1 september 2021 heeft de advocaat van [de echtgenoten] een concept dagvaarding naar [appellant] en [appellante] gestuurd, waar [appellant] per e-mail van 4 september 2021 op heeft gereageerd. Bij die e-mail is een bericht gevoegd van [appellante] dat is gericht aan [de echtgenoten] . Daarin schrijft [appellante] onder meer dat [appellant] en zij hen niet wilden beschadigen, maar erkenning willen voor wat er is gebeurd en van wat er fout is gegaan. Op 8 september 2021 heeft de advocaat van [de echtgenoten] een reactie op deze e-mail gestuurd en [appellant] en [appellante] een termijn van vijf werkdagen gegeven om te bevestigen dat zij zullen voldoen aan de vorderingen in de concept dagvaarding met een vrijwillig te verbeuren boete per keer dat in strijd daarmee wordt gehandeld. [appellant] heeft toen op dezelfde dag laten weten dat op die ‘5 dagen termijn’ niet gewacht hoeft te worden en schrijft hij
“w’ll see you all in court”. Genoemde advocaat heeft eveneens op 8 september 2021 per e-mail aan [appellante] gevraagd of de reactie van [appellant] ook haar standpunt weergeeft. Vervolgens heeft de advocaat op 14 en 15 september 2021 het exploot van de dagvaarding per e-mail aan [appellante] gestuurd. [appellante] schrijft per e-mail van 15 september 2021 aan de advocaat dat zij niets heeft ontvangen en zij schrijft daarbij onder meer “
In het vervolg, kunt u zich indien nodig wenden tot mijn wederhelft, de heer [appellant] , van wie u ook mijn brief d.d. 04 september '21 hebt ontvangen”.
3.11.
Waar nodig zal het hof de feiten nader specificeren bij de beoordeling.
Omvang van het hoger beroep
3.12.
[appellant] en [appellante] hebben uitsluitend grieven gericht tegen de toewijzing van de vorderingen van [de echtgenoten] . Zij hebben geen grieven gericht tegen de afwijzing van de eigen vorderingen, zodat de primair gevorderde excuses en subsidiair gevorderde schadevergoeding in hoger beroep niet meer voor een beoordeling voorligt.
Rechtsvraag en toetsingskader
3.13.
De vraag die beantwoord moet worden is of [appellant] en [appellante] onrechtmatig hebben gehandeld tegenover [de echtgenoten] door diverse beschuldigende uitlatingen over hen te sturen naar organisaties en andere omgevingen waar zij aan verbonden waren (of zijn). Het gaat hier om een botsing tussen twee fundamentele rechten. Enerzijds het recht van [de echtgenoten] op eerbiediging van hun persoonlijke levenssfeer, eer en goede naam (artikel 8 EVRM) en anderzijds het recht van [appellant] en [appellante] op vrijheid van meningsuiting (artikel 10 EVRM). Bij de beantwoording van de vraag welk van deze op zichzelf gelijkwaardige rechten in het concrete geval zwaarder weegt, moet een afweging worden gemaakt met in achtneming van alle relevante omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de uitlatingen en de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie die uitlatingen betrekking hebben, de ernst van de misstand die aan de kaak wordt gesteld, de mate waarin de uitlatingen steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal en de totstandkoming en inkleding van de uitlatingen. [1] Daarnaast baseren [de echtgenoten] hun vorderingen op schending van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) omdat [appellant] en [appellante] hun persoonsgegevens volgens hen in strijd met de AVG hebben verspreid.
3.14.
In het kader van de belangenafweging gaat het voor [de echtgenoten] om het belang om met rust gelaten te worden en om het recht op eerbiediging van hun eer en goede naam door niet op lichtzinnige wijze te worden beschuldigd van diverse (gestelde) onbehoorlijke gedragingen die gebaseerd zijn op onjuiste dan wel onvolledige feiten of suggesties. Voor [appellant] en [appellante] gaat het om het belang om gebruik te kunnen maken van hun recht op vrije meningsuiting door hun verhaal te kunnen doen over wat volgens hen gebeurd is in de relatie tussen [geïntimeerde1] en [appellante] . Het hof zal hierna eerst de rol van [appellante] bespreken, daarna oordelen over de uitlatingen betreffende [geïntimeerde2] en vervolgens over de uitlatingen over [geïntimeerde1] .
Rol [appellante]
3.15.
Volgens [appellante] is zij ten onrechte in deze procedure betrokken, omdat zij zelf geen beschuldigende berichten heeft gestuurd en daarom zelf niet onrechtmatig heeft gehandeld. Dat zij achteraf de berichten van [appellant] ondersteunt kan volgens haar niet als onrechtmatig handelen worden geduid. Daarbij voert [appellante] aan dat zij rauwelijks is gedagvaard, omdat zij niet is gesommeerd om te stoppen met het sturen van berichten. Tijdens de mondelinge behandeling heeft zij ‘rauwelijks’ gewijzigd in ‘op heel korte termijn’.
3.16.
Voor de beoordeling van deze stellingen is van belang dat [appellante] op 15 september 2021 aan de advocaat van [de echtgenoten] schrijft dat zij niets heeft ontvangen en dat de advocaat zich kan wenden tot [appellant] . Op 4 september 2021 schrijft [appellant] aan de advocaat van [de echtgenoten] dat hij de dagvaarding heeft ontvangen. In dat bericht verwijst hij ook naar “
een begeleidend schrijven van mijn wederhelft, [appellante]”. Daarin vraagt [appellante] aan de advocaat van [de echtgenoten] om dat schrijven aan hen te overhandigen. Vervolgens heeft die advocaat op 8 september 2021 een sommatie gestuurd die ook aan [appellante] is gericht (zie hiervoor in 3.10) en ook naar haar e-mailadres is verzonden. Voor zover [appellante] aanvoert deze sommatie ook niet zelf te hebben ontvangen kan - vanwege de door henzelf vaak genoemde ‘twee-eenheid’ - ervanuit worden gegaan dat [appellant] , die op deze sommatie heeft gereageerd, deze ook met [appellante] heeft gedeeld. Dit uitgangspunt volgt ook uit het feit dat [appellante] op 1 februari 2021 zelf schrijft dat zij en [appellant] geen geheimen voor elkaar hebben. Van een op
tekorte termijn dagvaarden is daarom niet gebleken.
3.17.
[appellante] heeft weliswaar zelf geen berichten aan derden verstuurd met beschuldigingen aan het adres van [de echtgenoten] , maar zij heeft ook geen moeite gedaan om [appellant] te weerhouden van het verspreiden van berichten met diverse beschuldigingen en met informatie die van haar afkomstig is. [appellante] heeft meermaals bevestigd dat zij op de hoogte is van alle berichten die [appellant] stuurt en dat zij deze ondersteunt. Dat schrijft zij onder meer in haar e-mail van 1 februari 2021 aan [geïntimeerde1] (zie hiervoor in 3.6). Verder is van belang dat [appellant] in het bericht aan het CDA dat hij op 30 januari 2021 heeft doorgestuurd aan de zorginstelling waar [geïntimeerde2] werkzaam is, onder meer schrijft dat [appellante] haar vriendin bij het Europees Parlement heeft gevraagd om [geïntimeerde1] in haar kring “
te willen deleten”. Ook geldt dat een aantal berichten van [appellant] namens [appellante] zijn geschreven. Zo schrijft [appellant] in zijn bericht van 13 maart 2021 aan PKN en de kerkenraad van de Stinskerk dat hij hen mede namens [appellante] verzoekt om [geïntimeerde1] nooit meer de gelegenheid te geven om te preken. In dat bericht schrijft hij bovendien dat [appellante] haar instemming heeft gegeven voor het toesturen van een appconversatie tussen haar en [geïntimeerde1] (zie hiervoor in 3.5). Zijn bericht van 26 juli 2021 aan diverse personen binnen PKN ondertekent [appellant] mede namens [appellante] en daarin schrijft hij dat zijn missie om [de echtgenoten] “
een halt toe te roepen” wordt gedeeld door [appellante] . Ook het bericht aan PKN van 19 augustus 2021 ondertekent [appellant] mede namens [appellante] (zie hiervoor in 3.9). In zijn bericht van 27 juli 2021 schrijft [appellant] aan de advocaat van [de echtgenoten] onder meer: “
de actie richting de PKN om [geïntimeerde2] als ambtsdrager via een tuchtprocedure uit haar ambt te zetten en haar man, [geïntimeerde1] , te royeren op grond van het Kerkrecht dan wel 'kerkgenootschap' regels van de PKN (cf. art. 2:2 Burgerlijk Wetboek) en haar eigen statuut, heeft niet alleen de volledige instemming van mijn wederhelft, Nicole Buch , maar is mede door haar geëntameerd.”
3.18.
Uit deze berichten volgt dat [appellante] in ieder geval vanaf 1 februari 2021 op de hoogte is van de beschuldigingen en verzoeken van haar partner [appellant] aan diverse ontvangers hiervan. In ieder geval vanaf dat moment had zij de mogelijkheid om [appellant] te vragen om met het versturen van dergelijke berichten te stoppen. Zij heeft echter ervoor gekozen om [geïntimeerde1] te laten weten dat zij achter [appellant] staat en heeft niet belet dat hij ook in haar naam verdere beschuldigingen heeft geuit en een uitgebreide appconversatie van haar telefoon aan diverse personen binnen de kerkenraad van de Stinskerk en PKN verstuurde. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [appellante] gezegd dat zij pas om en nabij de sommatie in september 2021 bekend werd met deze berichten, maar vanwege de hiervoor genoemde e-mail van 1 februari 2021 aan [geïntimeerde1] , waarin zij ook schrijft dat zij en [appellant] geen geheimen voor elkaar hebben, gaat het hof daaraan voorbij. Bovendien heeft zij tijdens die mondelinge behandeling nogmaals bevestigd dat zij achter alle berichten staat en dat [appellant] ook op het moment van het versturen van zijn berichten wist dat zij erachter stond. In het licht van genoemde omstandigheden zijn [de echtgenoten] ook ontvankelijk in hun vorderingen tegen [appellante] , omdat [appellante] onrechtmatig kan hebben gehandeld doordat zij de berichten van [appellant] actief heeft ondersteund en geen actie heeft ondernomen om hem daarvan te weerhouden.
Onrechtmatig handelen tegenover [geïntimeerde2]
3.19.
[appellant] heeft op 30 januari 2021 via een contactformulier op de website een bericht gestuurd aan zorginstelling Sprank, waar [geïntimeerde2] werkzaam was (is). Dat bericht had als onderwerp “
Een bericht voor [geïntimeerde2] , bestuurder van uw stichting.” Het bericht bevat een doorgestuurd bericht aan het CDA waar diverse beschuldigingen aan het adres van [geïntimeerde1] staan en waarin [appellant] ook schrijft: “
Deze zogenaamde 'christen' heeft onder het mom van zijn christelijk geloof (…) [appellante] 3 jaar lang gemanipuleerd, geïntimideerd en heeft in het geheim 3 jaar lang ook seks met haar gehad, TERWIJL HIJ GETROUWD IS MET [geïntimeerde2].” Het spreekt voor zich dat een dergelijk bericht aan de werkomgeving van [geïntimeerde2] veel impact op haar heeft gehad. Er staat weliswaar boven dat het bericht voor [geïntimeerde2] zelf is bedoeld, maar in plaats van dit aan haar persoonlijk te sturen, heeft [appellant] ervoor gekozen om dit via een algemeen webformulier van de organisatie waar zij werkte te doen. Daaruit volgt dat hij wilde dat andere personen binnen haar werkomgeving dit bericht zouden ontvangen. Welk belang [appellant] daarbij had, heeft hij niet onderbouwd. Hij betoogt slechts in algemene zin dat hij met zijn aanschrijvingen de gedragingen van [geïntimeerde1] , die hij vanuit zijn geloofsovertuiging afkeurt, aan de kaak wilde stellen. Omdat dit bericht uitsluitend gaat om gedragingen van [geïntimeerde1] en niet om gedragingen van [geïntimeerde2] kan hierin al geen rechtvaardiging worden gevonden om dit bericht aan de werkomgeving van [geïntimeerde2] te sturen. Deze ernstige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer is daarom onrechtmatig tegenover [geïntimeerde2] .
3.20.
In de e-mail van 26 juli 2021 heeft [appellant] , mede namens [appellante] , een aantal personen binnen PKN verzocht om [geïntimeerde2] te schorsen en haar uit haar ambt als predikante te zetten. Hij schrijft daarin dat ook zij overspel heeft gepleegd. In zijn e-mail van 27 juli 2021 schrijft [appellant] aan de advocaat van [de echtgenoten] dat het verzoek aan PKN om [geïntimeerde2] uit haar ambt te zetten ook door [appellante] is aangezwengeld (zie hiervoor in 3.17). Door deze maatregelen te vragen kunnen de gevolgen van deze uitlatingen voor [geïntimeerde2] groot zijn. [geïntimeerde2] heeft meermaals betwist dat zij overspel heeft gepleegd. [appellant] voert aan dat hij dit heeft gehoord van [appellante] , die zegt dat [geïntimeerde2] haar dat heeft verteld. Enige concretisering van deze bewering ontbreekt echter en het vindt ook geen steun in de stukken. Weliswaar schrijft [appellant] in zijn e-mail van 1 april 2021 aan de advocaat van [de echtgenoten] dat hij appverkeer heeft gevonden waaruit het overspel van [geïntimeerde2] blijkt, maar in de overgelegde stukken is geen enkel aanknopingspunt te vinden dat deze beschuldiging ondersteunt. Dat een misstand aan de kaak gesteld moest worden is daarom niet gebleken, waardoor er al geen rechtvaardiging is (geweest) om genoemd bericht met het verzoek om maatregelen tegen [geïntimeerde2] aan diverse personen binnen PKN te sturen. Dit brengt mee dat zowel [appellant] als [appellante] , van wie de informatie afkomstig is en namens wie dit bericht mede is verstuurd, onrechtmatig hebben gehandeld tegenover [geïntimeerde2] .
Onrechtmatig handelen tegenover [geïntimeerde1]
3.21.
Vast staat dat [geïntimeerde1] een relatie heeft gehad met [appellante] tijdens zijn huwelijk met [geïntimeerde2] . [geïntimeerde1] en [appellante] hebben hun relatie kennelijk op een heel andere wijze beleefd (zie hiervoor in 3.3). [appellante] heeft haar ervaringen met [appellant] gedeeld vanaf het moment dat zij een relatie met hem kreeg. [appellant] voert aan dat hij zijn uitlatingen heeft gedaan vanuit de overtuiging dat het gedrag van [geïntimeerde1] vanuit diepgewortelde waarden uit het geloof afgekeurd moeten worden. Hij heeft volgens hem een gerechtvaardigd belang om de gedragingen van [geïntimeerde1] aan de kaak te stellen en zijn acties zijn niet disproportioneel, omdat hij de beschuldigingen naar een beperkt aantal ontvangers heeft gestuurd.
3.22.
In zijn bericht van 13 maart 2021 aan de Stinskerk en PKN schrijft [appellant] onder meer: “
Uw voorganger/preker van uw kerk de Stinskerk in Zwolle, [geïntimeerde1] , heeft zich vanuit een dubbelleven dat hij heeft geleid jarenlang (van 2016 tot diep in het jaar 2019) structureel schuldig gemaakt aan schokkend, manipulatief en sterk seksueel grensoverschrijdend gedrag met een kwetsbare vrouw. (…) Het bewijs (transcriptie van de appwisseling tussen [geïntimeerde1] en deze kwetsbare vrouw, die ook haar instemming hierover heeft gegeven) lever ik u en kunt u hieronder lezen.
Ook schrijft hij: “
Dit is de reden waarom ik u, de kerkenraad, op grond van Zijn Woord (…), benader met het indringend verzoek deze man een halt toe te roepen. Dit verzoek doe ik u, ter voorkoming van het feit dat er nog meer andere vrouwelijke slachtoffers zullen vallen. In concreto verzoek ik u derhalve met klem deze [geïntimeerde1] ter verantwoording te roepen en hem ten overstaan van een commissie volledig opening van zaken te geven over zijn onderstaande, afschuwelijke daden, die hij op arglistige wijze vanaf 2016 heeft gepleegd. Tegelijkertijd verzoek ik u nadrukkelijk hem, in uw naaste of kerkelijke omgeving waarop u invloed heeft, nooit meer in de gelegenheid te stellen zich in het bijzijn van kwetsbare vrouwen op te houden. Dit gelet op het feit dat hij zich zeker niet zal laten weerhouden hetzelfde oneigenlijke gedrag te blijven vertonen.
Tot slot verzoek ik u hem - mede namens deze kwetsbare vrouw - nimmer de gelegenheid te geven te preken.”
3.23.
Door het uiten van deze beschuldigingen en het vragen om diverse maatregelen kon [appellant] verwachten dat de gevolgen van dit bericht voor [geïntimeerde1] groot zouden zijn. [appellant] heeft soortgelijke beschuldigingen gestuurd naar het familiebedrijf van [geïntimeerde1] , naar relaties van dat bedrijf, waaronder Hogeschool Avans, naar de werkomgeving van [geïntimeerde2] en naar diverse personen en afdelingen van het CDA (zie hiervoor in 3.4). Aan het CDA heeft hij verzocht om [geïntimeerde1] te royeren als lid of in ieder geval te ontheffen uit zijn functies binnen het CDA. Het was voor [appellant] dus te voorzien dat ook deze berichten grote gevolgen hadden voor [geïntimeerde1] . Buiten het feit dat [geïntimeerde1] een buitenechtelijke relatie met [appellante] heeft gehad, wat vast staat, heeft [appellant] niet geconcretiseerd of anderszins onderbouwd dat zijn overige beschuldigingen op feiten zijn gebaseerd. Uit de door [appellant] aan de Stinskerk en PKN meegestuurde appwisseling tussen [appellante] en [geïntimeerde1] valt niet op te maken dat sprake is van enig schokkend, manipulatief of grensoverschrijdend gedrag. [appellant] heeft her en der een eigen commentaar geplaatst bij berichten van [geïntimeerde1] , maar ook die berichten geven geen aanknopingspunt voor de gedragingen waar hij [geïntimeerde1] van beschuldigt. Ook de stelling dat [geïntimeerde1] ten onrechte [appellante] meermaals heeft verzocht hun relatie geheim te houden kwalificeert niet als schokkend, manipulatief of grensoverschrijdend gedrag. Het verspreiden van deze berichten onder genoemde organisaties/omgevingen en het toesturen aan derden van een intieme appconversatie tussen (op dat moment) twee verliefde personen, vormt een grote inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [geïntimeerde1] en kwalificeert ook als een verwerking van zijn persoonsgegevens in de zin van de AVG. Door [appellant] is onvoldoende onderbouwd dat hij voor die verwerking een gerechtvaardigd belang had in de zin van artikel 6 lid 1 onder f AVG dat zwaarder woog dan het belang van [geïntimeerde1] bij bescherming van zijn persoonsgegevens.
3.24.
Al deze omstandigheden in samenhang beoordeeld maken dat het hof de belangen van [appellant] om op genoemde wijze zijn mening te uiten minder zwaar vindt wegen dan de belangen van [geïntimeerde1] om van die uitlatingen gevrijwaard te blijven. Dit brengt mee dat [appellant] ook onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [geïntimeerde1] . Datzelfde geldt voor [appellante] , omdat zij, zoals hiervoor in 3.17 en 3.18 geoordeeld, geen moeite heeft gedaan om [appellant] van het sturen van deze berichten te weerhouden en de berichten actief heeft ondersteund.
3.25.
Wat hiervoor is overwogen sluit overigens niet uit dat [appellante] en [geïntimeerde1] de relatie tussen hen anders hebben ervaren en dat [appellante] daar een heel negatief gevoel aan heeft overgehouden. Dat is echter, mede in het licht van de feiten, geen rechtvaardiging voor de zeer scherp verwoorde verwijten aan zijn adres noch voor de berichtgeving door hem/hen aan de genoemde groep van aangeschrevenen.
De conclusie
3.26.
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat [appellant] en [appellante] in het ongelijk zullen worden gesteld, zal het hof hen tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [2]
3.27.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
bekrachtigt de mondelinge uitspraak van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem van 22 april 2022;
4.2.
veroordeelt [appellant] en [appellante] tot betaling van de volgende proceskosten van [de echtgenoten] in hoger beroep:
€ 343,- aan griffierecht
€ 2.366,- aan salaris van de advocaat van [de echtgenoten] (2 procespunten x appeltarief II)
4.3.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
4.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.P.H. van Driel van Wageningen, M.P.M. Hennekens en J.G.J. Rinkes en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 september 2023.

Voetnoten

1.HR 5 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9230.
2.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.