ECLI:NL:GHARL:2023:7628

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 september 2023
Publicatiedatum
12 september 2023
Zaaknummer
200.312.726
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg cao en gevolgen voor PAWW-uitkering en pensioenopbouw bij werkloosheid na reorganisatie

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, gaat het om een hoger beroep van de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) en de Vakvereniging voor Machinisten en Conducteurs (VVMC) tegen N.V. Nederlandse Spoorwegen (NS). De vakbonden vorderden verklaringen voor recht met betrekking tot de uitleg van bepalingen in de NS-cao, specifiek over de aftoppingsregeling en de voortzetting van pensioenopbouw bij werkloosheid na beëindiging van de arbeidsovereenkomst als gevolg van reorganisatie. De kantonrechter had eerder alle vorderingen afgewezen, maar de vakbonden hebben in hoger beroep de afgewezen vorderingen opnieuw aan de orde gesteld.

Het hof heeft op 12 september 2023 uitspraak gedaan. Het hof oordeelde dat de verklaring voor recht over de aftoppingsregeling wordt toegewezen, waarbij de PAWW-uitkering niet wordt aangemerkt als 'sociale uitkering' in de zin van het Sociaal Plan. Dit betekent dat de PAWW-uitkering niet wordt meegenomen in de berekening van de ontslagvergoeding. Aan de andere kant werd de verklaring voor recht over de voortzetting van de pensioenopbouw bij werkloosheid afgewezen, omdat de relevante regeling in het pensioenreglement was vervallen. Het hof concludeerde dat de vakbonden gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld en compenseerde de proceskosten in hoger beroep.

De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de uitleg van cao-bepalingen en de rechten van werknemers bij werkloosheid, vooral in het licht van de wijzigingen in de WW-regeling en de rol van de PAWW-uitkering. De zaak benadrukt de noodzaak voor duidelijke afspraken in cao's en de gevolgen van wijzigingen in sociale regelingen voor werknemers.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.312.726
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht: 9392134)
arrest van 12 september 2023
in de zaak van

1.Federatie Nederlandse Vakbeweging

die is gevestigd in Utrecht
hierna: FNV
advocaten: mrs. E.E.P. Gosling-Verheijen en A.M. Dielemans-Buiteman

2.Vakvereniging voor Machinisten en Conducteurs,

die is gevestigd in Tilburg
hierna: VVMC
advocaten: mrs. M.F.J.M. van Rooy en T.M.A. Verhoeven
die hoger beroep hebben ingesteld
en bij de kantonrechter optraden als eisende partijen
hierna samen: de vakbonden
tegen
N.V. Nederlandse Spoorwegen,
die is gevestigd in Utrecht
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde partij
hierna: NS
advocaat: mr. P. Disseldorp

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Naar aanleiding van het arrest van 21 februari 2023 heeft op 30 augustus 2023 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal).
1.2.
Hierna heeft het hof arrest bepaald.

2.De kern van de zaak

2.1.
De vakbonden en tot NS behorende werkgevers zijn partijen bij de opvolgende ondernemings-cao’s van NS (NS-cao). Partijen verschillen van mening over de vraag hoe enkele bepalingen uit de NS-cao moeten worden uitgelegd.
2.2.
De vakbonden hebben bij de kantonrechter een drietal verklaringen voor recht gevorderd, die er in de kern op neerkomen dat de uitleg die zij aan drie cao-bepalingen geven de juiste is. Ook hebben zij veroordeling van NS tot betaling van schadevergoeding gevorderd. De kantonrechter heeft alle vorderingen afgewezen. De vakbonden leggen zich neer bij de afwijzing van twee vorderingen (te weten de verklaring voor recht over de ontslaguitkering voor 50-plussers en de schadevergoeding). De bedoeling van het hoger beroep van de vakbonden is dat de afgewezen gevorderde verklaringen voor recht over de aftoppingsregeling en voortzetting van pensioenopbouw bij werkloosheid na beëindiging van de arbeidsovereenkomst als gevolg van reorganisatie alsnog worden toegewezen.

3.Het oordeel van het hof

de beslissing van het hof
3.1.
Het hof zal beslissen dat de verklaring voor recht over de aftoppingsregeling wordt toegewezen en dat de verklaring voor recht over de voortzetting van de pensioenopbouw bij werkloosheid na beëindiging van de arbeidsovereenkomst als gevolg van reorganisatie wordt afgewezen. Deze beslissing wordt hierna uitgelegd.
het geschil en het beoordelingskader
3.2.
Het hof gaat uit van de feiten die de kantonrechter heeft vastgesteld in het vonnis van 23 maart 2022 [1] onder 2.
3.3.
De vakbonden zijn, naast twee andere vakbonden, aan werknemerszijde partij bij achtereenvolgende NS-cao’s. Aan werkgeverszijde zijn verschillende vennootschappen in de NS-groep, waaronder NS, partij bij de cao’s. Partijen zijn het erover eens dat het in deze zaak gaat om de uitleg van de NS-cao voor de periode 1 oktober 2017 tot en met 31 maart 2020. Het hof zal dus uitgaan van de tekst van die cao (hierna: de cao).
3.4.
Tussen partijen is verschil van inzicht gerezen over de uitleg van:
a. de aftoppingsregeling (artikel 4 onder c. ii) van hoofdstuk 11 van de cao)
b. de pensioenopbouw bij WW-uitkering (artikel 26 lid 6 hoofdstuk 10 van de cao).
Het hof zal deze geschilpunten hierna behandelen.
3.5.
Centraal staat dus de uitleg van cao-bepalingen. Hoewel het in deze procedure gaat om partijen die zelf partij zijn bij de uit te leggen (collectieve) overeenkomst, zal bij de uitleg de zogeheten ‘cao-norm’ worden toegepast. Het gaat namelijk om een regeling die naar haar aard bestemd is om de rechtspositie van derden te beïnvloeden, zonder dat die derden invloed hebben op de inhoud en formulering van de regeling en voor wie de bedoeling van de oorspronkelijk contracterende partijen niet kenbaar is, behalve voor zover van die bedoeling blijkt uit een schriftelijke toelichting. Dit betekent dat in beginsel de bewoordingen van de uit te leggen bepalingen, gelezen in het licht van de hele tekst van de cao, van doorslaggevende betekenis zijn. Voor een uitgebreidere weergave van de cao-norm verwijst het hof naar rechtsoverweging 4.2 van het vonnis van de kantonrechter.
a. aftoppingsregeling
3.6.
Van de achtereenvolgende NS-cao’s maakt een sociaal plan onderdeel uit. Dit is opgenomen in hoofdstuk 11 van de cao. Artikel 4 daarvan regelt onder meer de uitkering bij ontslag na einde arbeidsovereenkomst als gevolg van reorganisatie. Artikel 4 bevat in lid c onder ii) een aftoppingsregeling. Het voor dit geschil relevante gedeelte van de tekst luidt als volgt:

De hoogte van de uitkering bij ontslag als bedoeld in artikel 4 onder v (ontslaguitkering) zal zodanig worden vastgesteld, dat over de periode tot het bereiken van de voor de individuele werknemer geldende AOW-gerechtigde leeftijd de som van de uitkomsten uit:-sociale uitkeringen-pensioen- en/of OVUT-rechten-de ontslaguitkering niet meer dan 75% van zijn laatst verdiende inkomen bedraagt doch tenminste gelijk is aan de voor de individuele werknemer geldende wettelijke Transitievergoeding mits de individuele werknemer met inachtneming van artikel 7:673 lid 7 BW op die Transitievergoeding recht zou hebben”.
Partijen zijn het er niet over eens of de PAWW-uitkering (Private Aanvulling WW en WGA) valt onder het begrip ‘sociale uitkeringen’ en dus of die uitkering meegenomen moet worden in de aftopping van de ontslaguitkering. Volgens NS is dat wel het geval, volgens de vakbonden niet.
3.7.
Partijen zijn het wel eens over de achtergrond van de PAWW-uitkering: deze vindt haar oorsprong in de herschikking van het WW-stelsel. Die herschikking hield kort gezegd in een beperking van de WW-opbouw en de WW-duur (van maximaal 38 naar maximaal 24 maanden). Sociale partners van de Stichting van de Arbeid sloten in april 2013 een Sociaal Akkoord, waarin afspraken werden gemaakt in verband met (onder meer) de wijziging van het WW-stelsel. De sociale partners hadden een stelsel voor ogen, waarin de WW-duur werd ingeperkt en in cao’s afspraken gemaakt zouden worden over aanvullende private verzekeringen. De wetswijziging waarbij de WW werd beperkt is ingevoerd per 1 januari 2016. Vanaf die datum kwam stapsgewijs (onder meer) het derde WW-jaar te vervallen. In de wetsgeschiedenis is ook de mogelijkheid voor sociale partners benoemd om via cao-afspraken een aanvulling van de WW te introduceren [2] . Vervolgens is begin 2016 de Stichting Private Aanvulling WW (Stichting PAWW) opgericht, die verantwoordelijk werd voor de uitvoering van de (toen nog overeen te komen) PAWW-regeling. Die regeling is in september 2017 geïntroduceerd en voorziet in compensatie van de door de wetswijziging vervallen WW-rechten. Sociale partners in een sector of van een onderneming kunnen via een algemeen verbindend te verklaren cao deelnemen aan de regeling. De regeling wordt gefinancierd door middel van een jaarlijks door de Stichting PAWW vast te stellen werknemersbijdrage. Als een werkgever zich aansluit bij de regeling moeten alle werknemers verplicht deelnemen.
3.8.
Het begrip ‘sociale uitkering’ is niet gedefinieerd in de cao. Partijen geven daaraan ieder hun eigen invulling: de vakbonden stellen dat het moet gaan om publieke uitkeringen, NS om collectieve uitkeringen met een solidair karakter. Uit dit verschil van inzicht blijkt al dat het begrip ‘sociale uitkering’ niet één objectief vast te stellen betekenis heeft. Daarnaar gevraagd tijdens de zitting bij het hof hebben partijen bevestigd dat het begrip ‘sociale uitkering’ al vele jaren in aftoppingsregelingen van de opvolgende sociale plannen van NS staat. Niet in discussie is dat (voor zover hier van belang) de WW-uitkering onder dat begrip valt.
3.9.
De wettelijke wijziging van het WW-stelsel per 1 januari 2016 had gevolgen voor de aftoppingsregeling in de cao: door de beperking van (de opbouw en) de duur van de WW-uitkering van drie naar twee jaar werd namelijk de som van de drie in de aftoppingsregeling genoemde uitkeringen lager, en daarmee de door NS te betalen ontslaguitkering hoger. Dat is een gegeven waarmee NS door de wetswijziging werd geconfronteerd. De tekst van de aftoppingsregeling is desondanks niet aangepast. Dat betekent dat onder het begrip ‘sociale uitkering’, net als daarvoor, de gewijzigde (verkorte) WW-uitkering valt, maar niet dat dat ook automatisch geldt voor de PAWW-uitkering. De PAWW-uitkering is immers niet in de plaats getreden van de (door de wetswijziging vervallen of ingeperkte onderdelen) van de WW-uitkering, maar betreft een nieuwe private regeling, die wordt gefinancierd door werknemers en die niet landelijk, maar slechts voor werknemers van aangesloten werkgevers (waaronder NS) geldt. Dat die voorziening is bedoeld om tegemoet komen aan de gevolgen van de beperking van de WW-uitkering en dat deze een collectief en solidair karakter heeft, maakt dat niet anders.
b. pensioenopbouw tijdens WW
3.10.
Dit geschilpunt spitst zich toe op de uitleg van artikel 26 lid 6 van hoofdstuk 10 van de cao. Dit hoofdstuk behelst algemene bepalingen. Artikel 26 heeft als kop “Pensioenregeling” en lid 6 luidt als volgt:

Bij werknemers die na ontslag bij één van de bij de CAO Sociale Eenheid NS aangesloten bedrijven een WW-uitkering ontvangen, loopt hun pensioenopbouw door, mits men voldoet aan de daarvoor bepaalde voorwaarden. De regeling is onderdeel van en staat beschreven in de pensioenregeling van het Spoorwegpensioenfonds. De premie hiervoor komt ten laste van de werkgever”.
3.11.
Partijen zijn het erover eens dat deze bepaling is opgenomen in verband met de introductie van het zogeheten ‘FVP-vervangend product’. De achtergrond daarvan is als volgt. Tot 1 januari 2011 gold een landelijke regeling voor voortzetting van de pensioenopbouw voor werknemers vanaf 40 jaar tijdens de WW, de zogeheten “
Financiering Voortzetting Pensioenverzekering” (FVP-regeling). Deze regeling is beëindigd en vanaf 1 januari 2011 konden daarin geen nieuwe werknemers meer instromen. In de cao-onderhandelingen tussen NS-werkgevers en vakbonden is een vervangende regeling overeengekomen, het FVP-vervangend product. In verband daarmee is het huidige artikel 26 lid 6 (toen lid 4) in de NS-cao 2010-2013 opgenomen. Het FVP-vervangend product zelf, en de voorwaarden daarvoor, werden vastgelegd in het pensioenreglement van de Stichting Spoorwegpensioenfonds (SPF), eerst in artikel 3.5 en later in artikel 12.7.
3.12.
Uit deze totstandkomingsgeschiedenis van artikel 26 lid 6, waarover partijen het eens zijn, blijkt al dat de bepaling is gekoppeld aan het FVP-vervangend product en dat dat product werd geregeld in het pensioenreglement. Dat blijkt ook duidelijk uit de tekst van de bepaling: daarin staat dat de pensioenopbouw doorloopt, “
mits men voldoet aan de daarvoor bepaalde voorwaarden”en dat de regeling
“onderdeel (is) van en staat beschreven in de pensioenregeling”van het SPF. De bepaling in de NS-cao behelst dus geen zelfstandige, onvoorwaardelijke aanspraak op pensioenopbouw tijdens WW, maar houdt een verwijzing in naar het FVP-vervangend product in het pensioenreglement SPF.
3.13.
Het FVP-vervangend product is op initiatief van het SPF gestopt per 1 april 2020. Hierover is vanaf medio 2018 gesproken met de vakbonden en zij zijn daarmee akkoord gegaan. Daarop is in 2019 het pensioenreglement aangepast door SPF. Aan het artikel waarin het FVP-product stond opgenomen (toen artikel 12.7) is toegevoegd dat het artikel vervalt per 1 april 2020. Vanaf die datum bestond er dus geen FVP-vervangend product meer. Anders dan de vakbonden betogen, creëerde artikel 26 lid 6 cao op dat moment niet (alsnog) een zelfstandige aanspraak. De tekst van die bepaling, die die aanspraak liet afhangen van de (voorwaarden in) pensioenregeling van het SPF, werd immers niet gewijzigd.
3.14.
De partijen die betrokken waren bij de afschaffing van het FVP-vervangend product hebben dat ook onder ogen gezien. Uit de overgelegde notulen van 3 april 2018 van de werkgroep die zich daarmee bezighield en waarin de vakbonden vertegenwoordigd waren, blijkt namelijk dat de betrokken partijen dit een onderwerp vonden voor cao-afspraken: “
De werkgroep concludeert dat het FVP-product een cao-onderdeel is en bij wijziging door moet naar het cao-overleg in het najaar” en “
De werkgroep zal dit onderwerp meenemen naar de cao-onderhandelingen. Opzet wordt in ieder geval om de FVP-regeling bij de volgende NS sociale eenheid cao te vervangen”.
3.15.
Tussen partijen staat vast dat de afschaffing van het FVP-vervangend product niet is ingebracht bij de eerstvolgende cao-onderhandelingen: niet door de vakbonden en niet door NS. Wat daarvoor de achterliggende reden of oorzaak is (de vakbonden stellen dat hen vanuit het SPF is voorgehouden dat er een beter alternatief was, zodat zij de noodzaak daarvoor niet zagen) en op wiens weg dat had gelegen, is niet relevant voor de uitleg van de bepaling volgens de cao-norm. Deze discussie speelt zich af tussen de cao-partijen en heeft betrekking op hun onderlinge (contractuele) verhouding. Datzelfde geldt voor de vraag in welke hoedanigheid de vakbonden in 2018 akkoord zijn gegaan met de afschaffing van het FVP-vervangend product. Het hof constateert slechts dat (de tekst van) artikel 26 lid 6 cao geen aanknopingspunten biedt voor de stelling van de vakbonden dat de bepaling een zelfstandige aanspraak bevat op voortzetting van pensioenopbouw tijdens WW op kosten van NS (zie hiervoor).
3.16.
De vakbonden stellen ook nog dat na het vervallen van het FVP-vervangend product en de tekst over het vervallen van artikel 12.7 pensioenreglement in verband daarmee, de aanspraak op voortzetting van pensioenopbouw tijdens WW op kosten van de NS (via artikel 26 lid 6 cao) voortvloeit uit artikel 12.6 van dat reglement. Dat standpunt volgt het hof niet. Allereerst omdat het niet logisch is dat artikel 26 lid 6 cao eerst naar artikel 12.7 en dan (zonder dat daarover is gesproken) naar artikel 12.6 zou verwijzen. Artikel 12.6 stond ook al vóór het vervallen van artikel 12.7 in het pensioenreglement en had (kennelijk) een functie naast het FVP-vervangend product. Maar bovendien geeft de tekst van artikel 12.6 geen steun aan de stelling van de vakbonden. Daar staat namelijk dat deelname tijdens WW mogelijk is “
op basis van een sociaal plan/afvloeiingsregeling waarbij de werkgever de premie blijft betalen”. De aanspraak is hier dus gekoppeld aan een sociaal plan of een afvloeiingsregeling. In het sociaal plan (hoofdstuk 11) cao staat echter niets over pensioen, laat staan over pensioenopbouw bij WW met een premiebetalingsverplichting van NS.
De desbetreffende bepaling staat in het (algemene) hoofdstuk 10 cao Sociale Eenheid NS, maar dat is geen sociaal plan of afvloeiingsregeling en in hoofdstuk 11 wordt daarnaar ook niet verwezen.
de conclusie
3.17.
Het hof komt dus tot het oordeel dat de verklaring voor recht over de aftoppingsregeling (a) wordt toegewezen en die over de voortzetting van de pensioenopbouw bij werkloosheid na beëindiging van de arbeidsovereenkomst als gevolg van reorganisatie (b) wordt afgewezen. Aan een bewijsopdracht komt het hof niet toe, omdat de stellingen die partijen te bewijzen aanbieden niet tot een ander oordeel leiden, respectievelijk onvoldoende zijn onderbouwd.
3.18.
Het hoger beroep slaagt gedeeltelijk. Het vonnis van de kantonrechter wordt gedeeltelijk bekrachtigd. Omdat partijen over en weer gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld, zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 23 maart 2022, uitsluitend voor zover daarbij de hierna door het hof toe te wijzen gevorderde verklaring onder recht onder B van de inleidende dagvaarding is afgewezen en beslist:
4.2.
verklaart voor recht dat op grond van artikel 4 sub c onder ii) Sociaal Plan bij de aftopping van de ontslagvergoeding een PAWW-uitkering niet wordt aangemerkt als ‘sociale uitkering’ in de zin van het Sociaal Plan en derhalve bij de aftopping van de ontslagvergoeding buiten beschouwing moet worden gelaten in het kader van de berekening van de hoogte van de eenmalige ontslaguitkering
4.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van het hoger beroep draagt
4.4.
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.E.F. Hillen, A.J.J. van Rijen en E.J. van der Poel en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 september 2023.

Voetnoten

1.Rechtbank Midden-Nederland 23 maart 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:2258
2.Kamerstukken II 2013-2014, 33818, nr. 3