De beoordeling
1. De kantonrechter heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat geen machtiging is overgelegd waaruit blijkt dat de betrokkene toestemming heeft gegeven aan Fixiq Legal om door te machtigen naar andere juristen, onder wie Dolstra juristen & adviseurs en geen gebruik is gemaakt van de gelegenheid om dit verzuim te herstellen.
2. Mr. Rissema voert aan dat de kantonrechter het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Nog daargelaten of de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat de heer Dolstra LLB niet onder het bereik van de overgelegde machtiging valt, kon de afwezigheid van een dergelijke machtiging niet leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep, maar slechts tot de conclusie dat Dolstra niet bevoegd zou zijn om namens de betrokkene ter zitting het woord te voeren. Overigens heeft het hof in zijn (ongepubliceerde) arrest van 1 november 2022 in de zaak met Wahv-nummer 200.310.098 geoordeeld dat Dolstra wel degelijk onder het bereik van de door de betrokkene aan Bezwaartegenverkeersboetes.nl verleende machtiging valt.
3. Het beroep bij de kantonrechter is ingesteld door Fixiq Legal, Bezwaartegenverkeersboetes.nl. Bij het beroepschrift is een machtiging gevoegd, waarin de betrokkene de juristen van Bezwaartegenverkeersboetes.nl machtigt om namens hem beroep in te stellen.
4. In de procedure bij de kantonrechter is door mr. Rissema een overeenkomst van opdracht overgelegd tussen mr. Rissema, handelend onder de naam Bezwaartegenverkeersboetes.nl en de heer B.H.J.W.J Dolstra LLB, handelend onder de naam Dolstra juristen & adviseurs, waarin is overeengekomen dat Dolstra op de afgesproken zittingen van de kantonrechter zal verschijnen.
5. Bij tussenbeslissing van 27 januari 2022 heeft de kantonrechter Fixiq Legal in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na verzending van die beslissing een machtiging over te leggen waaruit blijkt dat de betrokkene toestemming heeft gegeven aan Fixiq Legal om door te machtigen naar andere juristen, onder wie Dolstra juristen & adviseurs.
6. Nu het beroep bij de kantonrechter is ingesteld door Fixiq Legal en uit de overgelegde machtiging blijkt dat zij daartoe door de betrokkene is gemachtigd, is sprake van een toereikende machtiging. Dat uit de overgelegde machtiging niet blijkt dat de betrokkene toestemming heeft gegeven om door te machtigen naar Dolstra maakt dit niet anders, nu het beroep bij de kantonrechter niet is ingediend door Dolstra, maar door Fixiq Legal. De kantonrechter heeft het beroep dus ten onrechte nietontvankelijk verklaard. De beslissing van de kantonrechter zal dan ook worden vernietigd. Overigens is het hof van oordeel dat Dolstra onder het bereik van de door de betrokkene aan Bezwaartegenverkeersboetes.nl verleende machtiging valt, zodat Dolstra ter zitting namens de betrokkene het woord mocht voeren.
7. Vervolgens zal het hof overgaan tot de beoordeling van het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie.
8. De gemachtigde van de betrokkene voert onder meer aan dat de officier van justitie de hoorplicht heeft geschonden.
9. Deze grond slaagt. Er doen zich geen gronden voor waarop van horen kon worden afgezien. In het licht van bestendige vaste rechtspraak van het hof behoeft dit geen nadere motivering. Het hof zal het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie dan ook gegrond verklaren en die beslissing vernietigen. Dit brengt mee dat de overige gronden van de gemachtigde tegen de beslissing van de officier van justitie geen bespreking meer behoeven.
10. Vervolgens zal het hof overgaan tot de beoordeling van het beroep tegen de inleidende beschikking, waarbij aan de betrokkene als kentekenhouder een sanctie opgelegd van € 248,- voor: “25 km per uur harder rijden dan mag op een (auto)weg buiten de bebouwde kom (verkeersbord A1)”. Deze gedraging zou zijn verricht op 24 april 2020 om 16:47 uur op de Vendreef in Vlijmen met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
11. De gemachtigde voert aan dat niet kan worden vastgesteld dat de gedraging is verricht, aangezien de maximum snelheid ter plaatse niet (deugdelijk) werd aangegeven. De betrokkene is op de door hem afgelegde route geen bord A1 met opschrift 60 gepasseerd. Uit de foto van de vermeende gedraging blijkt dat deze is geconstateerd op de Vendreef iets na de kruising met de Wethouder van Buulweg. De ambtenaar heeft verklaard dat hij de aanwezigheid van de bebording heeft gecontroleerd aan het begin van de Vendreef. Dit is ter hoogte van de kruising met de Heidijk. De betrokkene is dit bord echter niet gepasseerd. Hij is namelijk vanaf de Wethouder van Buulweg rechtsaf de Vendreef opgereden. Op deze locatie is geen bebording aanwezig. Ter onderbouwing heeft de gemachtigde een plattegrond overgelegd met daarop door hem aangegeven waar de door de ambtenaar gecontroleerde bebording zich bevindt, de door de betrokkene afgelegde route en de locatie van de snelheidscontrole.
12. Een daartoe aangewezen ambtenaar kan op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wahv een administratieve sanctie opleggen voor een gedraging die door deze ambtenaar zelf of op geautomatiseerde wijze is vastgesteld. Dat de gedraging is verricht, moet voldoende blijken uit de beschikbare gegevens. Of van de juistheid van deze gegevens kan worden uitgegaan, is ervan afhankelijk of de betrokkene argumenten heeft aangevoerd die leiden tot twijfel aan de juistheid van (delen van) die gegevens dan wel het dossier daar aanleiding toe geeft.
13. De gegevens waarop de ambtenaar zich bij de oplegging van de sanctie heeft gebaseerd, zijn opgenomen in het zaakoverzicht. In dit zaakoverzicht staat dat met behulp van een voor de meting getest, goedgekeurd en op de voorgeschreven wijze gebruikt snelheidsmeetmiddel, te weten een mobiele radar, is geconstateerd dat met het voertuig met voormeld kenteken op voormelde datum, tijd en plaats met een gecorrigeerde snelheid van 85 km/h is gereden, terwijl de maximum snelheid aldaar 60 km/h bedraagt en dat de rijrichting van de kruising met de Heidijk naar de kruising met de Nieuwkuijkseweg was.
14. Verder bevat het dossier een foto waarop een voertuig met voornoemd kenteken is te zien. De gegevens in de databalk komen overeen met de gegevens in het zaakoverzicht.
15. Tot slot bevat het dossier een proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 maart 2021 waarin de ambtenaar voor zover relevant het volgende verklaart:
“Ik was op 24 april 2020 belast met een radarcontrole op de Vendreef te Vlijmen. Voorafgaand aan de controle heb ik de bebording op de Vendreef gecontroleerd. De Vendreef maakt onderdeel uit van een 60 zone gebied, aangegeven op de wettelijk voorgeschreven wijze middels een bord A1 met opschrift 60. Ik zie dat het voertuig uit de richting van Vlijmen is gekomen. Het bord A1 met opschrift 60 staat bij het oprijden van de Vendreef aan beide kanten van de weg. De bebording was duidelijk zichtbaar.”
16. Wanneer sprake is van een zone is het niet noodzakelijk dat wordt vastgesteld dat op alle toegangswegen waarlangs de zone kan worden bereikt de aanwezigheid van bebording is vastgesteld. Voldoende is dat de toegangsweg waarlangs de bestuurder van het voertuig de zone is ingereden van een deugdelijk bord is voorzien (vgl. het arrest van het hof van 28 februari 2020, vindplaats op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHARL:2020:1803). Dit uitgangspunt brengt mee dat een betrokkene die stelt dat deugdelijke bebording ontbrak, moet aangeven welke route de bestuurder heeft afgelegd om zijn bestemming te bereiken. Dat heeft hij onvoldoende gedaan. Weliswaar heeft de gemachtigde aangegeven dat de bestuurder vanaf de Wethouder van Buulweg rechtsaf de Vendreef is opgereden, maar daarbij heeft hij niet aangegeven via welke route hij naar de Wethouder van Buulweg (die geheel binnen de 60 km/h-zone is gelegen) is gereden. Bij die stand van zaken bestaat geen aanleiding voor een onderzoek naar de aanwezigheid van de bebording. De grond van de gemachtigde faalt. 17. Het hof stelt ambtshalve vast dat de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in eerste aanleg is overschreden, nu deze procedure langer dan twee jaar heeft geduurd. Gelet hierop zal het hof het bedrag van de sanctie matigen met 25 procent (vgl. het arrest van het hof van 28 juli 2023, vindplaats op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHARL:2023:6369). 18. Tot slot voert de gemachtigde aan dat de officier van justitie een dwangsom is verschuldigd, te vermeerderen met wettelijke rente. De op 13 januari 2021 gedagtekende verdagingsbrief is pas op 19 januari 2021 ontvangen, zodat het voor de hand ligt dat deze op 18 januari 2021 - en dus na ommekomst van de beslistermijn - is verstuurd. De beslissing van de officier van justitie is pas op 28 mei 2021 ontvangen, zodat het voor de hand ligt dat deze op 27 mei 2021 is verstuurd. Ter zitting heeft de gemachtigde daar nog aan toegevoegd dat het parket CVOM een ‘Nextweek flex abonnement’ bij PostNL heeft en dat dit meebrengt dat de post niet zoals gebruikelijk een dag na verzending wordt bezorgd, maar dat dit wel tot een week later kan zijn.
19. De advocaat-generaal voert aan dat uit de door hem overgelegde verzendadministratie blijkt dat de op 13 januari 2021 gedagtekende verdagingsbrief op 14 januari 2021 is verzonden, zodat de beslistermijn is verlengd tot 26 maart 2021. De op 18 februari 2021 ontvangen ingebrekestelling is dus prematuur. Met de op 21 april 2021 binnengekomen ingebrekestelling heeft de gemachtigde de officier van justitie wel op correcte wijze in gebreke gesteld, zodat de officier van justitie van 6 mei 2021 tot 20 mei 2021 een dwangsom is verschuldigd.
20. Artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) luidt, voor zover van belang:
“1. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
2. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag.
3. De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
21. Artikel 7:24 van de Awb luidt, voor zover van belang:
“1. Het beroepsorgaan beslist binnen zestien weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het beroepschrift is verstreken. (…)
4. Het beroepsorgaan kan de beslissing voor ten hoogste tien weken verdagen. (…)
7. Indien toepassing is gegeven aan het derde, vierde, vijfde of zesde lid, doet het beroepsorgaan hiervan schriftelijk mededeling aan belanghebbenden.”
22. De inleidende beschikking is op 14 augustus 2020 aan de betrokkene toegezonden. Gelet op het eerste lid van artikel 7:24 van de Awb eindigde de beslistermijn op 15 januari 2021. In het dossier bevindt zich een brief van de officier van justitie van 13 januari 2021 waarin de betrokkene wordt meegedeeld dat de beslistermijn met 10 weken wordt verlengd.
23. De advocaat generaal heeft de verzendadministratie van de “Hoorpoule, afdeling Mulder beoordelen” overgelegd. Hierin wordt verklaard dat de betreffende brief ter post is bezorgd op 14 januari 2021. Naar het oordeel van het hof is hiermee aannemelijk gemaakt dat deze brief op 14 januari 2021 is aangeboden aan PostNL. De gemachtigde stelt dat de brief pas op 19 januari 2021 is ontvangen.
24. Het is het hof ambtshalve bekend dat poststukken van het parket CVOM worden verstuurd door middel van partijenpost. Hierbij wordt gebruikgemaakt van het basispakket van PostNL. Dit houdt in dat de post dagelijks wordt opgehaald. Voor het bezorgen van de post wordt een bezorgsnelheid gehanteerd van 48-72 uur, verspreid over twee aaneengesloten dagen. De verdeling van twee bezorgdagen (bijvoorbeeld een poststuk dat op maandag wordt aangeboden aan PostNL wordt op woensdag of donderdag bij de geadresseerde bezorgd) gebeurt op basis van postcodes. Deze verdeling is 50/50, wat inhoudt dat 50% van wat wordt aangeboden op woensdag wordt bezorgd en 50% op donderdag (vgl. het arrest van het hof van 3 juli 2023, vindplaats op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHARL:2023:5554). 25. Gelet op de hierboven genoemde informatie moet ermee rekening worden gehouden dat de op (donderdag) 14 januari 2021 aan PostNL aangeboden verdagingsbrief van de officier van justitie pas op dinsdag 19 januari 2021 is bezorgd. De officier van justitie heeft daarmee niet aannemelijk gemaakt dat deze brief eerder dan op 19 januari 2021 bij de gemachtigde is bezorgd. Een redelijke wetstoepassing brengt in dit geval mee dat voor de beantwoording van de vraag wanneer de verdagingsbeslissing van de officier van justitie bekend is gemaakt, niet kan worden uitgegaan van de datum waarop deze beslissing aan PostNL is aangeboden. Dit brengt mee dat niet kan worden vastgesteld dat de officier van justitie de beslistermijn tijdig heeft verlengd.
26. Bij brief van 17 februari 2021, binnengekomen op 18 februari 2021, heeft de gemachtigde de officier van justitie op correcte wijze in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op het administratief beroep.
27. In het dossier bevindt zich een aan de gemachtigde geadresseerde brief d.d. 20 mei 2021 met daarin (de motivering van) de beslissing van de officier van justitie. Ongeacht de vraag wanneer deze brief bij de gemachtigde is bezorgd, kan worden vastgesteld dat de officier van justitie niet tijdig heeft beslist in de zin van artikel 4:17, eerste lid, van de Awb. De officier van justitie heeft dan ook een dwangsom verbeurd voor de maximale periode van 42 dagen, zodat de dwangsom € 1.442,- bedraagt, te vermeerderen met de wettelijke rente.
28. De proceskosten gemaakt in de fase waarin de redelijke termijn van berechting is overschreden komen voor vergoeding in aanmerking (vgl. ov. 26 van het in r.o. 17 genoemde arrest van het hof van 28 juli 2023). Aan het indienen van het beroepschrift bij de kantonrechter dient in totaal één punt te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt voor het (hoger) beroep € 837,-. Gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 418,50.