De beoordeling
1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een sanctie opgelegd van € 95,- voor: “motorvoertuig op meer dan twee wielen parkeren bij blauwe streep terwijl niet is voorzien van een duidelijke geplaatste parkeerschijf”. Deze gedraging zou zijn verricht op 19 juni 2020 om 14:47 uur op de Kerkstraat, ter hoogte van nummer 15a, in Schoonhoven met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
2. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat de betrokkene betwist een bord E10 te zijn gepasseerd op de door haar afgelegde route. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat het bord E10 aanwezig was. Het enkele feit dat het bord E10 er op enig moment (het moment van de foto van Google Maps Street View) heeft gestaan is onvoldoende. De verklaring van de ambtenaar kan deze conclusie ook niet dragen, omdat daarin slechts wordt gesteld dat het hem ambtshalve bekend is dat het bord E10 op iedere toegangsweg staat geplaatst. Daarnaast verklaart de ambtenaar ‘dit bord was aanwezig tijdens de gedraging’, maar onduidelijk is welk bord de ambtenaar bedoelt. Hij verklaart immers verder in het geheel niet dat hij de bebording heeft gecontroleerd.
3. In het aanvullend proces-verbaal van 24 augustus 2021 heeft de ambtenaar verklaard dat op de door de betrokkene gereden route er een bord E10 in de Havenstraat staat op ongeveer 20 tot 30 meter afstand van waar de betrokkene heeft geparkeerd. De advocaat-generaal heeft verder een aanvullend proces-verbaal van 3 juni 2022 overlegd. Hierin verklaart de ambtenaar dat zij op het moment van de controle heeft geconstateerd dat het bord duidelijk zichtbaar en aanwezig was.
4. De ambtenaar verklaart expliciet dat zij ten tijde van de gedraging de relevante bebording heeft gecontroleerd. De bebording bevindt zich ook op korte afstand van de pleeglocatie. Gelet hierop blijkt uit het dossier dat door middel van een bord E10 de parkeerschijfzone was aangegeven. De grond treft geen doel.
5. De gemachtigde voert verder aan de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de officier van justitie geen dwangsom verschuldigd is. De betrokkene heeft de beslissing van de officier van justitie op 15 januari 2021 ontvangen, waardoor het voor de hand ligt dat de beslissing op 14 januari 2021 is verstuurd. De gemachtigde heeft ter zitting daar aan toegevoegd dat het parket CVOM een ‘Nextweek flex abonnement’ bij PostNL heeft en dat dat meebrengt dat de post niet zoals gebruikelijk een dag na verzending wordt bezorgd, maar dat dit wel tot een week later kan zijn. De gevolgen van deze omstandigheid dienen voor rekening van de officier van justitie te komen. Daarmee is de officier van justitie gedurende zeven dagen een dwangsom verbeurd. De kantonrechter heeft, zonder motivering daarvan, overwogen dat de beslissing van de officier van justitie is verzonden op 4 januari 2021, maar verzending op deze datum blijkt niet uit het dossier.
6. De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat de (motivering van de) beslissing van de officier van justitie op 7 januari 2021 is verzonden en dat deze beslissing daarom tijdig is gegeven en geen dwangsom verschuldigd is.
7. Artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht houdt, voor zover van belang in:
“1. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogte 42 dagen. (…)
3. De eerst dagen waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.”
8. De kantonrechter heeft het verzoek tot vaststelling van de verschuldigdheid en de hoogte van een dwangsom in verband met het niet tijdig beslissen op het administratief beroep afgewezen omdat vanaf 7 januari 2021 recht op een dwangsom bestond en de officier van justitie op 4 januari 2021, dus op tijd, heeft beslist.
9. Niet in geding is dat de officier van justitie niet tijdig heeft beslist op het administratief beroep. Het hof stelt vast dat de gemachtigde de officier van justitie bij brief van 23 december 2020, door de officier van justitie ontvangen op 24 december 2020, in gebreke heeft gesteld.
10. Uit rechtspraak van het hof volgt dat de bepalingen over de termijnen waarbinnen het bestuursorgaan een besluit dient te nemen, (mede) ertoe strekken te waarborgen dat belanghebbenden binnen de in het desbetreffende geval geldende termijn worden geïnformeerd over de besluitvorming, en bij voorkeur over de inhoud daarvan (vgl. het arrest van het hof van 17 juni 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:4926). Voor het antwoord op de vraag wanneer de betrokkene is geïnformeerd, is van belang wanneer een besluit bekend is gemaakt. Dat is op de dag van verzending van het besluit. Van verzending is sprake als het besluit aan het postbedrijf wordt aangeboden ter bezorging. 11. Uit het zaakoverzicht blijkt dat de beslissing van de officier van justitie met dagtekening 12 januari 2021 is verzonden door het CJIB. Uit het dossier blijkt overigens ook dat de gemachtigde op 12 januari 2021 op de hoogte was van de beslissing van de officier van justitie, omdat hij op die datum ook beroep bij de kantonrechter heeft ingesteld.
12. Het dossier bevat (de motivering van de) de beslissing van de officier van justitie met dagtekening 4 januari 2021, die is geadresseerd aan de gemachtigde van de betrokkene. De advocaatgeneraal heeft de verzendadministratie van de Hoorpoule, afdeling Mulder beoordelen overgelegd. Hierin wordt verklaard dat de betreffende brieven ter post zijn bezorgd op 7 januari 2021. Naar het oordeel van het hof is hiermee aannemelijk gemaakt dat de beslissing van de officier van justitie op 7 januari 2021 is aangeboden aan PostNL.
13. De gemachtigde stelt dat hij deze brief pas op 15 januari 2021 heeft ontvangen.
14. Uit door de advocaat-generaal overgelegde informatie blijkt dat poststukken van het parket CVOM worden verstuurd door middel van partijenpost. Hierbij wordt gebruikgemaakt van het basispakket van PostNL. Dit houdt in dat de post dagelijks wordt opgehaald. Voor het bezorgen van de post wordt een bezorgsnelheid gehanteerd van 48-72 uur, verspreid over twee aaneengesloten dagen. De verdeling van twee bezorgdagen (bijvoorbeeld een poststuk dat op maandag wordt aangeboden aan PostNL wordt op woensdag of donderdag bij de geadresseerde bezorgd) gebeurt op basis van postcodes. Deze verdeling is 50/50, wat inhoudt dat 50% van wat wordt aangeboden op woensdag wordt bezorgd en 50% op donderdag. Uit door de gemachtigde overgelegde informatie van de website van PostNL blijkt dat hierbij door de verzender kan worden bepaald of de post wordt bezorgd op dinsdagwoensdag, woensdag-donderdag, donderdag-vrijdag of vrijdag-zaterdag.
15. Onder 12. is overwogen dat (de motivering van) de beslissing van de officier van justitie is aangeboden aan PostNL op donderdag 7 januari 2021. De hiervoor genoemde informatie, met name dat een bezorgsnelheid van 48-72 uur wordt gehanteerd, verspreid over twee aaneengesloten dagen, brengt mee dat er rekening mee moet worden gehouden dat deze beslissing eerst op dinsdag 12 januari 2021 of woensdag 13 januari 2021 is bezorgd. De officier van justitie heeft daarmee niet aannemelijk gemaakt dat (de motivering van) de beslissing van de officier van justitie eerder dan op 13 januari 2021 bij de gemachtigde is bezorgd. Een redelijke wetstoepassing brengt in dit geval mee dat voor de beantwoording van de vraag wanneer het besluit bekend is gemaakt en dus of tijdig is beslist, niet kan worden uitgegaan van de datum waarop (de motivering van) de beslissing van de officier van justitie aan PostNL is aangeboden.
16. Het voorgaande brengt mee dat niet kan worden vastgesteld dat de betrokkene eerder dan op 12 januari 2021, door de in overweging 11 bedoelde door het CJIB toegezonden beslissing, is geïnformeerd over de beslissing op het administratief beroep. Dit betekent in dit geval dat de officier van justitie niet tijdig heeft beslist in de zin van artikel 4:17, eerste lid, van de Awb. De officier van justitie is een dwangsom verschuldigd van 8 januari 2021 tot 12 januari 2021. De hoogte van de sanctie bedraagt € 92,- (4 x € 23,-). Het hof zal de beslissing van de kantonrechter vernietigen voor zover het verzoek om vaststelling van de verschuldigdheid en de hoogte van een dwangsom is afgewezen en bepalen dat de officier van justitie een dwangsom is verschuldigd.
17. Het hof zal beslissen als hierna vermeld. Er is geen aanleiding voor het toekennen van een proceskostenvergoeding.