ECLI:NL:GHARL:2023:7471

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 september 2023
Publicatiedatum
5 september 2023
Zaaknummer
200.318.526
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over erfgrens tussen twee percelen en de juridische gevolgen van de kadastrale grens

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een geschil tussen buren over de erfgrens van hun percelen. Beide partijen hebben in 2019 bouwgrond gekocht van een projectontwikkelaar, maar na de kadastrale opmeting in november 2019 ontstond er onenigheid over de exacte ligging van de erfgrens. De appellanten, die hun perceel als bouwgrond hebben gekocht, vorderden onder andere een verklaring voor recht dat de kadastrale grens de juridische grens is, en vroegen om veroordelingen tot het verwijderen van een schutting en het herstellen van de grond in de oorspronkelijke staat. De geïntimeerden vorderden in reconventie de verwijdering van een schuur van de appellanten en het vestigen van een erfdienstbaarheid.

De rechtbank heeft in een deelvonnis van 3 augustus 2022 de vorderingen van de appellanten afgewezen, maar het hof heeft in hoger beroep geoordeeld dat de vorderingen van de appellanten grotendeels moeten worden toegewezen. Het hof heeft vastgesteld dat de kadastrale grens, zoals vastgesteld op 28 november 2019 en gereconstrueerd op 27 september 2021, de juridische grens is. Dit betekent dat de appellanten recht hebben op het verwijderen van alles wat door de geïntimeerden op hun grond is geplaatst. Het hof heeft ook geoordeeld dat de geïntimeerden geen recht hebben op een erfdienstbaarheid, omdat de schuur van de appellanten geheel op hun perceel staat. De geïntimeerden zijn veroordeeld tot het verwijderen van hun bouwwerken en het herstellen van de grond in onbebouwde staat, met een dwangsom voor het geval zij hier niet aan voldoen.

De uitspraak van het hof is op 5 september 2023 gedaan, waarbij de proceskosten voor de geïntimeerden zijn toegewezen aan de appellanten. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de veroordelingen onmiddellijk kunnen worden uitgevoerd, ook als de zaak nog verder wordt behandeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.318.526
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem: 398219)
arrest van 5 september 2023
in de zaak van

1.[appellante]

2. [appellant]
die wonen in [woonplaats1]
die hoger beroep hebben ingesteld
en bij de rechtbank optraden als eisers in conventie, verweerders in (voorwaardelijke) reconventie
hierna: samen [appellanten] en ieder afzonderlijk [appellante] en [appellant]
advocaat: mr. L.W. van de Wetering
tegen

1.[geïntimeerde1]

2. [geïntimeerde2]
die wonen in [woonplaats1]
en bij de rechtbank optraden als gedaagden in conventie, eisers in (voorwaardelijke) reconventie
hierna: samen [geïntimeerden] en ieder afzonderlijk [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2]
advocaat: mr. P.A. Visser.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Naar aanleiding van het arrest van 21 februari 2023 heeft op 25 mei 2023 een enkelvoudige mondelinge behandeling ter plaatse plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak en de beslissing

2.1.
Partijen zijn buren. Zij hebben in 2019 bouwgrond gekocht van een projectontwikkelaar. Na de opmeting van de grenzen van de percelen door het kadaster in november 2019 zijn de percelen geleverd aan partijen. Tussen partijen is daarna onenigheid ontstaan over de vraag waar de grens tussen de beide percelen ligt.
2.2.
[appellanten] hebben in eerste aanleg (samengevat) gevorderd: (i) een verklaring voor recht dat de kadastrale grens de juridische grens is, (ii) [geïntimeerden] te veroordelen om de schutting te verwijderen en de grond van [appellanten] in oorspronkelijke staat te herstellen, (iii) [geïntimeerden] te veroordelen om de leilindes die binnen 0,50 meter van de kadastrale grens staan te verplaatsen en [geïntimeerden] te verbieden om binnen deze afstand bomen te plaatsen, (iv) [geïntimeerden] te veroordelen om [appellanten] toegang te verlenen tot hun perceel, en (v) een gebod om camera’s te verwijderen die gericht zijn op het perceel van [appellanten] met een verbod om nieuwe camera’s te plaatsen.
2.3.
[geïntimeerden] hebben in eerste aanleg in reconventie (samengevat en voor zover van belang in dit hoger beroep) gevorderd dat [appellanten] worden veroordeeld tot verwijdering van de schuur en (in voorwaardelijke reconventie) gevorderd dat [appellanten] worden veroordeeld tot het vestigen van een erfdienstbaarheid van eeuwigdurend gebruik van de strook grond in kwestie en dat [appellanten] worden veroordeeld tot verwijdering van een deel van de muur van hun woning die volgens [geïntimeerden] op het perceel van [geïntimeerden] staat.
2.4.
De rechtbank heeft in het deelvonnis van 3 augustus 2022 (hierna: het deelvonnis) de vorderingen van [appellanten] en de (voorwaardelijke) reconventionele vorderingen van [geïntimeerden] afgewezen. De beslissing ten aanzien van de camera’s heeft de rechtbank aangehouden. Tegen dit deelvonnis hebben partijen hoger beroep ingesteld.
2.5.
Het hof oordeelt dat de vorderingen van [appellanten] grotendeels worden toegewezen. Het incidenteel hoger beroep van [geïntimeerden] slaagt niet. Het hof legt hierna uit hoe het tot dit oordeel komt.

3.De feiten

3.1.
In hoger beroep hebben [appellanten] onder meer gegriefd tegen de feitenvaststelling door de rechtbank in het deelvonnis, zodat het hof de feiten opnieuw zal vaststellen.
3.2.
[appellanten] (wonende aan de [adres] 4 te [woonplaats1] ) en [geïntimeerden] (wonende aan de [adres] 6 te [woonplaats1] ) zijn buren.
3.3.
[geïntimeerden] hebben op 22 oktober 2019 hun perceel als bouwgrond gekocht van Van Wanrooij Projectontwikkeling B.V. In de koop-/ aannemingsovereenkomst is, voor zover nu van belang, het volgende vastgelegd:
"
De verkoper verkoopt aan de koper, die koopt van de verkoper:
een perceel bouwgrond, ter grootte van circa447m2overeenkomstig de bij (.. . )de notaris
(...) gedeponeerde verkooptekening / situatietekening aangeduid met het bouwnummer234
(...) met de — voor zover aanwezig —daarop in aanbouw zijnde opstallen, (...)kadastraal
bekend gemeente[de gemeente], sectie D nummer(s) 2140 (gedeeltelijk), (…)”.
3.4.
Op 28 november 2019 is perceel 2140 gesplitst in afzonderlijke percelen. De grenzen van meerdere percelen, waaronder de percelen van [appellanten] en [geïntimeerden] in het bouwproject zijn opgemeten. De bevindingen zijn vastgelegd in het relaas van bevindingen met archiefnummer 821. Het perceel van [appellanten] kreeg als kadastraal nummer 2246 en [geïntimeerden] nummer 2247. Op het relaas van bevindingen is zichtbaar dat de grens tussen de percelen 2246 en 2247 een ‘knik’ vertoont. Een gedeelte van die tekening is hierna afgebeeld.
3.5.
[appellanten] hebben op 20 december 2019 hun perceel gekocht. Ook zij hebben hun perceel als bouwgrond van Van Wanrooij Projectontwikkeling B.V. gekocht. In de koop- aannemingsovereenkomst is, voor zover nu van belang, het volgende vastgelegd:

De verkoper verkoopt aan de koper, die koopt van de verkoper:een perceel bouwgrond, ter grootte van circa356 m2overeenkomstig de bij (…) “de notaris”- gedeponeerde verkooptekening / situatietekening aangeduid met het bouwnummer235(…) met de – voor zover aanwezig – daarop in aanbouw zijnde opstallen, (…) kadastraal bekend gemeente[de gemeente], sectie D nummer(s) 2140 (gedeeltelijk), (…)”.
3.6.
Het perceel van [appellanten] is op 6 februari 2020 aan hen geleverd. In de leveringsakte is de volgende omschrijving van het verkochte opgenomen:
"
het recht van eigendom met betrekking tot een perceel grond, bestemd voor de bouw van
een koopwoning (…), ook bekend als bouwnummer 235 gelegen te [woonplaats1] , [adres] 4,kadastraal bekendgemeente [de gemeente] , sectie D, nummer 2246 ter grootte van drie are en zevenvijftig centiare (3 a 57 ca)”.
3.7.
Het perceel van [geïntimeerden] is op 20 februari 2020 aan hen geleverd. In de leveringsakte is de volgende omschrijving van het verkochte opgenomen:
"
het recht van eigendom met betrekking tot een perceel grond, bestemd voor de bouw van
een koopwoning (…), ook bekend als bouwnummer 234 gelegen te [woonplaats1] , [adres] 6,kadastraal bekendgemeente [de gemeente] , sectie D, nummer 2247 ter grootte van vier are en achtenveertig centiare (4 a 48 ca)”.
3.8.
Medio maart 2020 is de bouw van de woningen van [appellanten] en [geïntimeerden] aangevangen. In december 2020 zijn de woningen opgeleverd. In januari 2021 is tussen partijen onenigheid ontstaan naar aanleiding van een door [geïntimeerden] geplaatste schutting. Vervolgens heeft op 27 september 2021, op aanvraag van [appellanten] , een grensreconstructie plaatsgevonden. [geïntimeerden] waren hierbij niet aanwezig. Deze grensreconstructie verwijst op p. 2, in de tekening, naar veldwerk 821 (“
vw 821”). Uit de grensreconstructie volgt dat de knik in de grenslijn tussen de percelen 2246 en 2247 zich bevindt op een afstand van 0,20 meter van de hoek van de garage (inmiddels: woning) van [appellanten] Hieronder is een uitsnede van de grensreconstructie opgenomen, waarop dit zichtbaar is.
3.9.
Op de kadastrale kaart, zoals opgenomen in de Basisregistratie kadaster (BRK) bevindt de knik zich ter hoogte van de hoek van de garage (inmiddels: woning) van [appellanten] Dit is zichtbaar in het hieronder opgenomen gedeelte van de kadastrale kaart:

4.Omvang hoger beroep

Omvang hoger beroep [appellanten]
4.1.
vorderen in principaal hoger beroep, na wijziging van eis (samengevat):
  • een verklaring voor recht dat de kadastrale grens zoals vastgesteld op 28 november 2019 en zoals op 27 september 2021 gereconstrueerd, de juridische grens is;
  • [geïntimeerden] te veroordelen om binnen een week na betekening van dit arrest alles wat zij op grond van [appellanten] hebben geplaatst te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom;
  • [geïntimeerden] te veroordelen tot het in de oorspronkelijke staat herstellen van de strook grond, op straffe van een dwangsom;
  • [geïntimeerden] te veroordelen om de leilindes te verplaatsen naar een afstand van minimaal 50 cm van de kadastrale grens, op straffe van een dwangsom;
  • [geïntimeerden] te verbieden om binnen een afstand van een halve meter van de erfgrens leilindes dan wel andere bomen te laten plaatsen, op straffe van een dwangsom;
  • [geïntimeerden] te veroordelen om aan [appellanten] dan wel door hun ingeschakelde derden, toegang te verlenen tot hun perceel ten behoeve van het plaatsen van een erfafscheiding op het perceel van [appellanten] en/of het verrichten van onderhoud aan de achterwand van de schuur, op één of meerdere data die [appellanten] minimaal 72 uur van te voren schriftelijk aan [geïntimeerden] moet hebben gemeld;
  • Veroordeling van [geïntimeerden] in de proceskosten.
4.2.
Voor wat betreft de eiswijziging in hoger beroep overweegt het hof als volgt. Na het deelvonnis hebben [geïntimeerden] een houten bouwwerk en een stalen hekwerk geplaatst. Dit stalen hekwerk is op 6 augustus 2022, dus drie dagen na het deelvonnis, geplaatst. De dagvaarding in hoger beroep (inclusief de grieven) dateert van 2 november 2022. Het houten bouwwerk is omstreeks januari 2023 geplaatst. [appellanten] hebben nadien, bij memorie van antwoord in incidenteel appel tevens akte wijziging eis en overlegging producties, hun eis gewijzigd. Zij vorderen dat [geïntimeerden] deze bouwwerken verwijderen. [geïntimeerden] hebben bezwaar gemaakt tegen deze wijziging van eis, omdat deze volgens hen te laat is ingesteld.
4.3.
Het hof is van oordeel dat de gewijzigde eis van [appellanten] toelaatbaar is. Weliswaar dient appellant in beginsel zijn eis in hoger beroep niet later dan in zijn memorie van grieven te vermeerderen, maar onder omstandigheden kunnen uitzonderingen op deze regel worden aanvaard, onder andere omdat met de wijziging van eis aanpassing wordt beoogd aan na de memorie van grieven gebleken feiten en omstandigheden. Daar is in dit geval naar het oordeel van het hof sprake van. Het stalen hekwerk is weliswaar geplaatst vóór het indienen van de memorie van grieven, maar het houten bouwwerk is geplaatst na de datum dat de memorie van grieven is ingediend. In ieder geval ten aanzien van het houten bouwwerk hebben [geïntimeerden] de wijziging van eis over zichzelf afgeroepen. Van strijd met de goede procesorde is naar het oordeel van het hof op dit punt geen sprake. Ook de wijziging van eis ten aanzien van het stalen hekwerk zal het hof toestaan, omdat [geïntimeerden] daardoor niet onredelijk in hun verdediging zijn geschaad. Door deze nieuwe feiten te betrekken in het oordeel, voorkomt het hof bovendien dat nadien eventueel nog een procedure moet worden gevoerd tussen partijen.
Omvang hoger beroep [geïntimeerden]
4.4.
[geïntimeerden] hebben in eerste aanleg een vordering in reconventie ingesteld tot verwijdering van de schuur van [appellant] . Deze vordering is door de rechtbank afgewezen en hier zijn [geïntimeerden] in incidenteel hoger beroep tegen opgekomen. De door [geïntimeerden] ingestelde voorwaardelijke reconventionele vordering tot vestiging van een erfdienstbaarheid is in het dictum van het deelvonnis afgewezen, maar uit de verdere inhoud van het deelvonnis blijkt dat de vordering inhoudelijk niet is behandeld (zie r.o. 4.4. van het deelvonnis). Omdat het hof tot het oordeel komt dat de grief van [appellanten] inhoudende dat de kadastrale grens de juridische grens is, slaagt, komt het hof op grond van de devolutieve werking van het hoger beroep toe aan het beoordelen van deze voorwaardelijke reconventionele vordering.

5.Het oordeel van het hof

Hoe loopt de juridische grens tussen de percelen?
5.1.
Kernvraag in dit geschil is de vraag wat precies geleverd is aan partijen. Volgens [appellanten] moet uitgegaan worden van hetgeen tijdens de grensreconstructie in 2021 is bepaald als kadastrale grens, hetgeen gebaseerd is op het veldwerk van 28 november 2019. Zij betogen dat op de kadastrale kaart hun woning niet goed is ingetekend. Op de kadastrale kaart is zichtbaar dat de erfgrens een knik vertoont en dat deze knik zich precies bij de hoek van de woning van [appellanten] bevindt. Dit klopt echter niet met de feitelijke situatie: de woning van [appellanten] is, anders dan aangegeven op de bouwtekening en de kadastrale kaart, 20 centimeter verder naar achteren gebouwd door de aannemer. Dit blijkt volgens hen uit de grensreconstructie uit 2021 in combinatie met het veldwerk uit 2019. Hieruit volgt dat de knik in de erfgrens gelegen is op een punt 20 centimeter van de hoek van de woning van [appellanten] betogen dat moet worden uitgegaan van dit punt en dat de kadastrale grens, zoals in 2019 en 2021 door het kadaster opgemeten, de juridische grens tussen de beide percelen is.
5.2.
[geïntimeerden] betwisten dit, zij zijn van mening dat de erfgrens tussen beide percelen loopt van de voorkant van de [adres] , via de hoek van de woning van [appellanten] , naar de achterkant. Zij gaan daarbij uit van de situatie zoals weergegeven op de kadastrale kaart. Volgens hen volgt uit de akte van levering dat [appellanten] een afgepaald perceel geleverd hebben gekregen. Indien [appellanten] van mening zijn dat zij te weinig geleverd hebben gekregen, moeten zij zich richten tot de verkoper van het perceel (de projectontwikkelaar), aldus [geïntimeerden] Volgens hen bevatten de koopovereenkomst en de leveringsakte een bepaling die behelst dat terzake een afwijking in de perceelsgrootte geen vordering jegens de projectontwikkelaar resteert. Zij lezen dit als een derdenbeding, wat betekent dat wanneer [appellanten] terzake dergelijke omissies geen rechten kunnen doen gelden jegens de projectontwikkelaar zij die ook niet kunnen doen gelden jegens [geïntimeerden]
5.3.
Tussen partijen is verwarring ontstaan over de vraag waar precies de erfgrens tussen hun beider percelen loopt, waarbij de centrale vraag is of de knik in de erfgrens zich ter hoogte van de hoek van de woning van [appellanten] bevindt of op een punt 20 centimeter van deze hoek gelegen. In de kern concentreert het geschil tussen partijen zich daarmee op een strook grond ter grootte van ongeveer 0,70 m2, in de vorm van een ‘taartpunt’ (hierna: de strook grond). [appellanten] betogen dat deze strook grond bij hun perceel hoort; [geïntimeerden] betwisten dit.
5.4.
Om te beoordelen wat aan partijen is overgedragen en waar de juridische grens tussen de percelen ligt, zijn de respectievelijke leveringsakten van belang. In de leveringsakte moet het over te dragen onroerend goed met voldoende bepaaldheid zijn omschreven. De vraag wat geleverd is, moet objectief uitgelegd worden. Het komt hierbij aan op de in de notariële akte van levering tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling die moet worden afgeleid uit de in deze akte opgenomen, naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte uit te leggen omschrijving van de over te dragen zaak. [1]
5.5.
[geïntimeerden] hebben hun perceel gekocht op 10 oktober 2019. Op dat moment stond de precieze omvang van het perceel nog niet vast. Nadien, op 28 november 2019, zijn de percelen van het onderhavige project opgemeten door het kadaster en heeft splitsing plaatsgevonden. Het perceel van [geïntimeerden] heeft als kadastraal nummer sectie D nummer 2247 gekregen. [appellanten] hebben hun perceel gekocht ná de inmeting door het kadaster. Het perceel van [appellanten] heeft als kadastraal nummer sectie D nummer 2246 gekregen. Vervolgens heeft in februari 2020 de levering van de percelen aan [appellanten] en [geïntimeerden] plaatsgevonden.
5.6.
Op grond van de leveringsakte is aan [geïntimeerde1] geleverd: perceel sectie D nummer 2247. Aan [appellanten] is geleverd: perceel sectie D nummer 2246. Deze percelen zijn ontstaan tijdens de splitsing van perceel sectie D nummer 2140 in meerdere afzonderlijke percelen voorafgaand aan de leveringen aan partijen. De omvang van de aan [geïntimeerden] en [appellanten] geleverde percelen is daarmee precies bepaalbaar: dit is de omvang die kan worden bepaald aan de hand van de grenzen zoals weergegeven op het veldwerk van 28 november 2019 (de splitsing). Dat de bebouwing op de kadastrale kaart van het perceel van [appellanten] anders is ingetekend, maakt de exacte omvang van het aan hen geleverde perceel niet anders. Beslissend is de bedoeling van partijen zoals die blijkt uit de leveringsaktes. Er is dus, anders dan [geïntimeerden] betogen, in dit geval geen sprake van percelen waarvan de omvang tijdens de levering nog niet bepaald was. Aan de afpaling ter plaatse, voor zover die al afwijkend zou zijn geweest, en/of mededelingen van de aannemer bij de oplevering van de woning, kunnen [geïntimeerden] daarom geen rechten ontlenen. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is bovendien gebleken dat partijen het er over eens zijn dat er bij oplevering geen markering bij het knikpunt aanwezig was.
5.7.
In 2021 heeft vervolgens een grensreconstructie plaatsgevonden. Op dat moment waren de woningen gereed en werd zichtbaar dat de knik (anders dan op de kadastrale kaart) zich niet bevindt bij de hoek van de garage van [appellanten] , maar op een plek 20 centimeter ten noordoosten daarvan. Deze grensreconstructie is gebaseerd op het veldwerk uit 2019 en geeft daarom de juiste grens aan tussen de percelen van [appellanten] en [geïntimeerden] , zoals die aan hen zijn geleverd. Dit betekent ook dat de schuur van [appellanten] geheel op het perceel van [appellanten] staat. Uit deze grensreconstructie is immers af te leiden dat de schuur op een afstand van 0,10 cm, aflopend naar 0,05 cm van de kadastrale grens staat.
5.8.
Het hof volgt [geïntimeerden] niet in hun standpunt dat er sprake is van een derdenbeding in de koopovereenkomst en leveringsakte, die tot gevolg zou hebben dat [appellanten] geen rechten meer jegens hen zouden kunnen doen gelden. Het gaat in de betreffende bepaling (artikel 3 van de koopovereenkomst, zoals opgenomen in de leveringsakte) immers slechts om een voorbehoud dat de aannemer voor zichzelf heeft gemaakt ten aanzien van een afwijking tussen de grootte van het werkelijk verkochte perceel en de in eerdere stukken opgegeven maat. Dat voorbehoud is niet ten behoeve van [geïntimeerden] gemaakt, maar alleen ten behoeve van de aannemer.
Kunnen [geïntimeerden] vorderen dat aan hen een erfdienstbaarheid wordt verleend (art. 5:54 lid 1 BW)?
5.9
Het hof heeft hiervoor geoordeeld dat de kadastrale grens, zoals blijkt uit de grensreconstructie d.d. 27 september 2021 de juridische grens tussen de buurpercelen is. Dit betekent dat de vordering van [appellanten] , dat [geïntimeerden] worden veroordeeld om alles wat zij op de grond van [appellanten] hebben geplaatst te verwijderen, in beginsel zal worden toegewezen. Het hof komt daarom toe aan de voorwaardelijke reconventionele vordering van [geïntimeerden] , inhoudende dat een erfdienstbaarheid houdende eeuwigdurend gebruik van de strook grond wordt gevestigd, tegen betaling van een eenmalige retributie van € 200,-.
5.1
Op grond van artikel 5:54 lid 1 BW kan de eigenaar van een overstekend gebouw of werk vorderen dat hem tegen schadeloosstelling een erfdienstbaarheid tot het handhaven van de bestaande toestand wordt verleend of dat hem een gedeelte van het erf dat nodig is om de bestaande toestand te handhaven, wordt overgedragen. Voorwaarde voor toewijzing van een dergelijke vordering is dat de eigenaar van het uitstekende gebouw of werk (in dit geval [geïntimeerden] ) onevenredig veel zwaarder benadeeld zou worden door verwijdering van het uitstekende gedeelte dan de eigenaar van het naburige erf ( [appellanten] ) door handhaving van het uitstekende gedeelte.
5.11.
Het hof is van oordeel dat er geen sprake is van een situatie waarin [geïntimeerde1] door wegneming van de gebouwen of werken op de strook grond onevenredig veel zwaarder benadeeld worden dan [appellanten] door handhaving van de gebouwen of werken. Het gaat - naar het hof begrijpt uit de stellingen van partijen - in dit geval om (in ieder geval) de volgende drie gebouwen of werken die door [geïntimeerden] zouden moeten worden verwijderd of verplaatst:
a) de schutting van [geïntimeerden] gelegen achter de schuur van [appellanten] ;
b) het stalen hekwerk, geplaatst op 6 augustus 2022;
c) het houten bouwwerk, geplaatst in januari 2023.
5.12.
Voor wat betreft b) en c) oordeelt het hof dat [geïntimeerden] met het plaatsen van deze bouwwerken, respectievelijk gedurende de appeltermijn en nadat al hoger beroep was ingesteld, welbewust een risico hebben genomen. Gelet op de voortdurende discussie tussen partijen over de erfgrens en alle andere kwesties die tussen partijen spelen, had het in de rede gelegen dat [geïntimeerden] af hadden gewacht met het plaatsen van bouwwerken op de strook grond totdat er een onherroepelijke uitspraak zou zijn gedaan. Dat [geïntimeerden] in ieder geval met betrekking tot het houten bouwwerk zich hebben gerealiseerd dat daar een potentieel risico aan kleefde, leidt het hof af uit hetgeen is opgemerkt door [geïntimeerde1] tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep. Zij merkte daar op, naar aanleiding van de vraag waarom de uitkomst van het hoger beroep niet was afgewacht, dat de offerte van juli 2022 dateerde, en “
In oktober kregen wij discussie en dachten wij: ‘Hoe lang moeten wij nog wachten tot wij onze tuin kunnen afmaken?’ We willen gewoon door.” Gelet op deze feiten en omstandigheden worden [geïntimeerden] naar het oordeel van het hof niet onevenredig veel zwaarder benadeeld dan [appellanten] door het verwijderen en/of verplaatsen van het bouwwerk en het hekwerk. Voor wat betreft de schutting (zie hierboven onder a)) overweegt het hof dat voor zover het oordeel van het hof betekent dat de schutting van [geïntimeerden] iets zou moeten worden verplaatst - dat is het hof op basis van de stukken niet helemaal duidelijk - het verplaatsen van de schutting in dit geval gevergd kan worden van [geïntimeerden] omdat gesteld noch gebleken is dat deze verplaatsing zodanig ingrijpend is dat [geïntimeerden] onevenredig veel zwaarder benadeeld worden dan [appellanten] door het handhaven van de bestaande toestand.
5.13.
Het voorgaande betekent dat het hof de gevorderde verklaring voor recht van [appellanten] (inhoudende dat de kadastrale grens de juridische grens is) zal toewijzen. Het hof zal [geïntimeerden] veroordelen om al hetgeen zij op grond van [appellanten] hebben geplaatst te verwijderen. De grond moet worden teruggebracht in onbebouwde staat, zonder dat daar (bouw)materialen op aanwezig zijn. Gelet op het gegeven dat dit mogelijk wel wat tijd zal kosten, zal het hof - anders dan gevorderd – [geïntimeerden] veroordelen om dit binnen vier weken na betekening van dit arrest te doen. [appellanten] hebben gevorderd om hier een dwangsom aan te verbinden van € 1.000 per dag dat [geïntimeerden] hiermee in gebreke blijft. Het hof zal deze dwangsom toewijzen, in gematigde en gelimiteerde vorm.
Vordering [geïntimeerden] tot verwijdering van de schuur van [appellanten]
5.14.
Het hof heeft hiervoor geoordeeld dat de schuur van [appellanten] geheel op hun perceel staat. De vordering van [geïntimeerden] tot verwijdering van de schuur kan daarom niet worden toegewezen. Voor zover [geïntimeerden] betogen dat uit de oranje stip (die inmiddels niet meer zichtbaar is, maar volgens hen achter de schutting zichtbaar is) volgt dat daar de kadastrale grens ligt en dat de schuur van [appellanten] over deze grens is heen gebouwd, oordeelt het hof dat dit onvoldoende onderbouwd is door [geïntimeerden] en dat dit bovendien wordt weersproken door de kadastrale reconstructie.
De leilindes
5.15.
Bij brief van 30 mei 2023 heeft de advocaat van [appellanten] het hof bericht dat [geïntimeerden] de drie leilindes op 26 mei 2023, de dag na de descente in hoger beroep, heeft verwijderd en dat er haagbeuken zijn geplaatst. Dit betekent dat [appellanten] geen belang meer hebben bij hun vordering dat [geïntimeerden] worden veroordeeld tot verplaatsing van de leilindes naar een afstand van minimaal 50 cm van de kadastrale grens. De haagbeuken vormen geen onderdeel van de vordering van [appellanten] in hoger beroep zodat het hof daar geen uitspraak over doet.
5.16.
Tussen partijen staat onbetwist vast dat op grond van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente [de gemeente] de toegestane afstand voor bomen 0,50 meter van de erfgrens bedraagt, te rekenen vanaf het midden van de voet van de boom. De vordering dat het [geïntimeerden] wordt verboden om binnen een afstand van 0,50 meter van de erfgrens leilindes of andere bomen te (laten) plaatsen, zal (in gewijzigde vorm) daarom worden toegewezen. Het hof ziet geen aanleiding om aan deze veroordeling een dwangsom te verbinden. De leilindes zijn immers al verwijderd.
Ladderrecht
5.17.
[appellanten] hebben gevorderd dat hen toegang wordt verleend tot het perceel van [geïntimeerden] in verband met het uitvoeren van werkzaamheden. Artikel 5:56 BW bepaalt dat, als het voor het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van een onroerende zaak noodzakelijk is van een andere onroerende zaak tijdelijk gebruik te maken, de eigenaar van deze zaak gehouden is dit na behoorlijke kennisgeving en tegen schadeloosstelling toe te staan, tenzij er voor deze eigenaar gewichtige redenen bestaan dit gebruik te weigeren of tot een later tijdstip te doen uitstellen.
5.18.
Als productie 8 bij inleidende dagvaarding hebben [appellanten] een brief overgelegd d.d. 22 juli 2021. In deze brief verzoeken zij [geïntimeerden] om toegang tot hun erf ten behoeve van onderhoud aan de buitenwand van de schuur van [appellanten] en schrijven zij dat als er schade aan het perceel van [geïntimeerden] zou ontstaan, [appellanten] deze schade zal vergoeden. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep hebben [appellanten] betoogd dat de werkzaamheden aan de achterwand van de schuur niet van binnen, maar alleen van buitenaf kunnen worden uitgevoerd. [appellanten] hebben naar het oordeel van het hof voldoende onderbouwd dat zij concrete (onderhouds)werkzaamheden moeten uitvoeren. [geïntimeerden] zullen daarom, na behoorlijke kennisgeving, op grond van artikel 5:56 BW toegang moeten verlenen tot hun erf zodat [appellanten] tijdelijk gebruik kunnen maken van het erf van [geïntimeerden] om deze (onderhouds)werkzaamheden te kunnen uitvoeren. De vordering van [appellanten] zal daarom worden toegewezen.
De conclusie
5.19.
Het hoger beroep van [appellanten] slaagt. Het hoger beroep van [geïntimeerden] slaagt niet. Omdat [geïntimeerden] in het ongelijk zullen worden gesteld, zal het hof [geïntimeerden] tot betaling van de proceskosten zowel in hoger beroep als bij de rechtbank veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. [2]
5.20.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

6.De beslissing

Het hof:
6.1.
vernietigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem van 3 augustus 2022 en beslist:
6.2.
verklaart voor recht dat de kadastrale grens zoals is vastgesteld op 28 november 2019 en zoals op 27 september 2021 gereconstrueerd, en zoals weergegeven op het als productie 23 bij inleidende dagvaarding overgelegde veldwerk en het als productie 4 bij inleidende dagvaarding overgelegde relaas van bevindingen, de juridische grens is;
6.3.
veroordeelt [geïntimeerden] om binnen vier weken na betekening van dit arrest al hetgeen zij op grond van [appellanten] hebben geplaatst te verwijderen en verwijderd te houden en de strook grond terug te brengen in onbebouwde staat, zonder (bouw)materialen, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,- per dag dat zij hiermee in gebreke blijven, tot een maximum van € 20.000,-;
6.4.
verbiedt [geïntimeerden] om binnen een afstand van 0,50 meter van de erfgrens bomen te (laten) plaatsen;
6.5.
veroordeelt [geïntimeerden] om aan [appellanten] , dan wel door [appellanten] ingeschakelde derden toegang te verlenen tot hun perceel, te weten [adres] 6 te [woonplaats1] , voor het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van het plaatsen van een erfafscheiding op het perceel van [appellanten] en/of het verrichten van onderhoud aan de achterwand van de schuur en de eventueel hiervoor benodigde voorbereidende werkzaamheden, op één of meerdere data die [appellanten] minimaal 72 uur van tevoren schriftelijk aan [geïntimeerden] moeten hebben gemeld;
6.6.
veroordeelt [geïntimeerden] tot betaling van de volgende proceskosten van [appellanten] tot aan de uitspraak van de rechtbank:
€ 314,00 aan griffierecht
€ 1.689,00 aan salaris van de advocaat van [appellanten] (3 procespunten x tarief II)
en tot betaling van de volgende proceskosten van [appellanten] in hoger beroep:
€ 343,00 aan griffierecht
€ 132,21 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de dagvaarding aan [geïntimeerden]
€ 3.549,00 aan salaris van de advocaat van [appellanten] (3 procespunten x appeltarief II)
6.7.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
6.8.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.A. de Vrey, S.B. Boorsma en W.C. Haasnoot en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 5 september 2023.

Voetnoten

1.HR 8 december 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8901
2.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853