In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 september 2023, gaat het om een hoger beroep van de curator in het faillissement van [naam1]. De curator stelt dat een verkoopovereenkomst van een boerderij, die plaatsvond in het jaar voorafgaand aan het faillissement, vernietigbaar is op grond van faillissementspauliana. De rechtbank had eerder de vorderingen van de curator afgewezen, en het hof moest nu beoordelen of er sprake was van benadeling van de schuldeisers en of de wetenschap van benadeling aanwezig was bij de betrokken partijen.
De curator betoogde dat de rechtshandelingen die door [naam1] zijn verricht, onverplicht waren en dat deze handelingen de schuldeisers benadeelden. Het hof oordeelde dat de curator niet kon aantonen dat de betrokken partijen, [geïntimeerden], wetenschap hadden van de benadeling. De rechtbank had vastgesteld dat de curator geen beroep kon doen op artikel 42 van de Faillissementswet, omdat de [geïntimeerden] niet wisten of behoorden te weten dat hun handelingen de schuldeisers zouden benadelen.
Het hof bevestigde de beslissing van de rechtbank en concludeerde dat er geen bewijsvermoeden van wetenschap van benadeling bestond, zoals bedoeld in artikel 43 van de Faillissementswet. De curator werd in het ongelijk gesteld en veroordeeld tot betaling van de proceskosten in hoger beroep. Dit arrest benadrukt de noodzaak voor de curator om voldoende bewijs te leveren van zowel benadeling als wetenschap van benadeling bij de betrokken partijen.