Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de middelen
4.Beslissing
13 september 2013.
Hoge Raad
In deze zaak hebben verzoekers, [verzoeker 1] en [verzoekster 2], hun faillissementen aangevochten en verzocht om opheffing van deze faillissementen, terwijl tegelijkertijd de toepassing van de schuldsaneringsregeling werd verzocht. De rechtbank te 's-Gravenhage heeft op 30 november 2012 de verzoeken toegewezen en de looptijd van de schuldsaneringsregeling vastgesteld op drie jaar, te rekenen vanaf de datum van het vonnis. De rechtbank oordeelde dat de verzoekers, door hun hypothecaire restschulden, een aanzienlijke schuldenlast hadden en dat zij een afdrachtplicht van meer dan € 2.000 per maand hadden. De rechtbank was van mening dat, indien de verzoekers gedurende drie jaar zouden afdragen, zij een groot deel van hun schuldenlast konden voldoen. De rechtbank heeft de looptijd van de schuldsaneringsregeling niet verkort, ondanks dat de verzoekers vanaf 1 januari 2011 aan de boedel hebben afgedragen volgens de richtlijnen van Recofa.
Het gerechtshof te 's-Gravenhage heeft het hoger beroep van de verzoekers verworpen. Het hof oordeelde dat de beslissing van de rechtbank om de duur van de schuldsaneringsregeling niet te verkorten, berustte op artikel 15b in verbinding met artikel 284 van de Faillissementswet, waartegen op grond van artikel 15c geen beroep openstaat. De verzoekers hebben zich beroepen op schending van een fundamenteel rechtsbeginsel, maar het hof oordeelde dat het niet of onjuist toepassen van de Recofa-richtlijnen geen schending van een fundamenteel rechtsbeginsel was. Het hof concludeerde dat de rechtbank haar discretionaire bevoegdheid om de looptijd van de schuldsaneringsregeling te verkorten op juiste wijze had toegepast, waarbij de belangen van de schuldeisers en de verzoekers tegen elkaar moesten worden afgewogen.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat de gegrondheid van het eerste middel van de verzoekers niet leidde tot vernietiging van de bestreden beschikking, omdat de beslissing van het hof uitsluitend was gebaseerd op de overweging dat de rechtbank haar bevoegdheid correct had toegepast. De Hoge Raad heeft de zaak op 13 september 2013 beslist, waarbij de raadsheren C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion de uitspraak hebben gedaan, en de uitspraak is openbaar gemaakt door raadsheer M.A. Loth.