ECLI:NL:GHARL:2023:7049

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 augustus 2023
Publicatiedatum
22 augustus 2023
Zaaknummer
200.312.623/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgkosten en betalingsverplichtingen tussen appellant en Menzis Zorgverzekeraar N.V.

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen een verstekvonnis en een vonnis in verzet van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen. De kantonrechter had op 30 maart 2021 en 1 maart 2022 vorderingen van Menzis Zorgverzekeraar N.V. toegewezen, waarbij [appellant] werd veroordeeld tot betaling van zorgkosten die hij over de periode 2011-2019 onbetaald had gelaten. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] niet voldoende heeft betwist dat hij de zorgkosten verschuldigd is, ondanks zijn argumenten dat Menzis haar facturen onvoldoende heeft onderbouwd en dat hij niet op de hoogte was van enige betalingsverplichting. Het hof oordeelt dat [appellant] in verzuim verkeerde met de betaling en dat de vordering niet is verjaard. Het hof bekrachtigt het vonnis in verzet van de kantonrechter en veroordeelt [appellant] tot betaling van de proceskosten in hoger beroep. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.312.623
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, 9348379
arrest van 22 augustus 2023
in de zaak van
[appellant],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde (opposant in verzet),
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. M.P. Harten,
tegen
Menzis Zorgverzekeraar N.V.,
die is gevestigd in Wageningen,
geïntimeerde
en die bij de kantonrechter optrad als eiseres (geopposeerde in verzet),
hierna:
Menzis,
advocaat: mr. R.P. Scherer.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen het verstekvonnis en het vonnis in verzet die de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, op
30 maart 2021 respectievelijk 1 maart 2022 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep,
  • de memorie van grieven,
  • het arrest van 16 augustus 2022 waarbij het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen heeft bepaald, welke heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2022,
  • de memorie van antwoord.
1.2.
Hierna heeft (alleen) Menzis de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd. Het hof wijst vandaag arrest op basis van die stukken.

2.Het geschil

De kern van de zaak
2.1.
Tussen Menzis als zorgverzekeraar en [appellant] als verzekeringnemer is een
zorgverzekeringsovereenkomst tot stand gekomen. [appellant] is het niet eens met de zorgkosten (en rente) die Menzis bij hem in rekening heeft gebracht over de periode 2011 -2019. Hij heeft daarom ondanks verschillende aanmaningen de zorgkostennota’s ter hoogte van in totaal € 4.618,63 onbetaald gelaten.
De procedure bij de kantonrechter, bij verstek en in verzet
2.2.
Menzis heeft bij de kantonrechter gevorderd dat [appellant] wordt veroordeeld tot betaling van € 5.930,35, bestaande uit de hoofdsom aan onbetaald gebleven eigen risico c.q. eigen bijdrage à € 4.618,63, de buitengerechtelijke kosten à € 726,- en de wettelijke rente tot 8 januari 2021 (de datum van dagvaarding) à € 585,72, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding over de hoofdsom van € 4.618,63, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
[appellant] is niet verschenen bij de kantonrechter, waarna tegen hem verstek is verleend en de kantonrechter de vorderingen van Menzis bij verstekvonnis van 30 maart 2021 heeft toegewezen, met uitzondering van de gevorderde buitengerechtelijke kosten.
[appellant] heeft in een verzetprocedure de vernietiging gevorderd van dat verstekvonnis, maar de kantonrechter heeft het verstekvonnis bekrachtigd bij vonnis in verzet van
1 maart 2022.
Het hoger beroep slaagt niet
2.3.
De bedoeling van het hoger beroep is dat zowel het vonnis in verzet als het verstekvonnis (alsnog) worden vernietigd en de bij het bekrachtigde verstekvonnis toegewezen vorderingen van Menzis alsnog worden afgewezen.
Het hof zal beslissen dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt het hof uit waarom.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
[appellant] komt met zes bezwaren (‘grieven’) op tegen het vonnis in verzet. Zijn bezwaren komen erop neer dat de kantonrechter zou hebben miskend dat Menzis haar facturen onvoldoende heeft onderbouwd, [appellant] niet op de hoogte is gebracht van enige betalingsverplichting met als gevolg dat hij niet in verzuim kan zijn geraakt, en dat áls [appellant] al enige betalingsverplichting zou hebben, de betreffende vordering in ieder geval is verjaard wat betreft de facturen uit de periode 2011-2014.
Het hof zal hierna thematisch toelichten waarom de bezwaren van [appellant] niet opgaan.
[appellant] heeft de gestelde zorgkosten gemaakt
3.2.
Menzis heeft met productie 2 (bij conclusie van antwoord in oppositie) nota’s overgelegd uit de periode 2014-2019 ter zake van door [appellant] gemaakte zorgkosten. Vanwege de ouderdom beschikt Menzis niet meer over zorgkostennota’s uit de periode 2011 - 2014 voor het totaalbedrag van EUR 2.223,14, maar heeft zij ook voor die periode uiteengezet om welke zorgkosten het gaat, gespecificeerd naar datum en zorgaanbieder. Voor zover het gaat om tandartskosten is bovendien gespecificeerd welke behandeling [appellant] precies heeft ondergaan.
3.3.
[appellant] meent onredelijk te zijn benadeeld in zijn verweer tegen de vordering, omdat hij deze bij gebrek aan de onderliggende zorgnota’s uit de periode 2011-2014 niet inhoudelijk zou kunnen betwisten.
3.4.
Het hof gaat hier niet in mee.
Om te beginnen maakt [appellant] niet duidelijk welke informatie uit de onderliggende zorgnota’s nu ontbreekt op de gespecificeerde overzichten om te kunnen verifiëren om welke zorgkosten het gaat.
Bovendien ontkent [appellant] de
gehelevordering en niet alleen het gedeelte dat hij niet meer zou kunnen nagaan. Daarmee doet hij afbreuk aan de zeggingskracht van zijn betwisting van de zorgkosten over de periode ter zake waarvan de onderliggende nota’s niet meer voorhanden zijn, welke betwisting ook overigens onvoldoende is. [appellant] volstaat in de kern immers met de constatering dat hij niet meer kan achterhalen of de zorg aan hem is verleend, terwijl van hem tegenover de specificaties door Menzis op zijn minst een gemotiveerde toelichting mocht worden verwacht over bijvoorbeeld de frequentie waarmee hij de in de overzichten genoemde apotheek heeft bezocht, bloedonderzoek heeft laten uitvoeren bij het betreffende huisartsenlaboratorium of de betreffende tandarts heeft bezocht. Hij had althans moeten uitleggen waarom (en in hoeverre) dat niet mogelijk zou zijn.
3.5.
[appellant] had de gespecificeerde vordering van Menzis dus beter gemotiveerd kunnen en moeten betwisten. Doordat hij dat heeft nagelaten, is op de voet van artikel 149 Rv als voldoende aannemelijk komen vast te staan dat [appellant] de door Menzis gespecificeerde zorgkosten is verschuldigd. Aan bewijswaardering in de sleutel van artikel 152 Rv – laat staan van enige partijgetuigeverklaring; een term waarvan [appellant] de betekenis lijkt te miskennen – komt het hof niet toe.
[appellant] verkeerde in verzuim met de betaling
3.6.
Volgens [appellant] blijkt uit de processtukken niet dat, zoals de kantonrechter heeft overwogen, Menzis vanaf 24 juni 2016 facturen naar een e-mailadres heeft verzonden dat in gebruik was van [appellant] .
3.7.
Ook hierin kan [appellant] niet worden gevolgd. Menzis heeft immers naast de talrijke facturen, herinnerings- en aanmaningsbrieven waarin staat vermeld naar welk e-mailadres deze zijn verstuurd, ook e-mails overgelegd van of namens [appellant] vanaf dat betreffende e-mailadres aan de gerechtsdeurwaarder (als productie 2 bij conclusie van antwoord in oppositie).
3.8.
Door of namens [appellant] is vanaf het mailadres [appellant] @gmail.com aan het LAVG op 7 juni 2016 geschreven:
Onderwerp: [appellant] dossiernummer [nummer1] (…) Inzake de dossiers die volgens u bij u lopen zou ik een gespecificeerde overzicht ontvangen, dit is inmiddels al 3 weken terug en ik heb dit nog niet ontvangen.
Ik heb contact gehad met de zorgverzekeraar en deze geeft aan een bedrag open te hebben staan die inmiddels via de deurwaarder loopt dit betreft een bedrag van z,n ca 3000 euro zij sturen mij dan ook een specificatie hier van op. ik wil dan ook graag een overzicht van de kosten die jullie rekenen want zoals ik nu constateer is dit bedrag bijna gelijk aan de hoogte van de schuld en hierbij zet ik mijn vraagtekens.
Ik verzoek u dan ook mij dit gespecificeerde overzicht toe te sturen dit kan/mag zowel per post of per email.”
En op 15 januari 2021, vanaf [naam1] @gmail.com:
“Dank voor uw dik pak onbegrijpelijke taal ... mits je natuurlijk juridisch onderlegd bent! .. en dit weten jullie.
Ik zie er naar uit ,om m'n verhaal te doen aan een rechter, hoe jullie branche en de incassobureaus tussen alle mazen van de wetten ,mensen en in dit geval mijzelf in een onhoudbare situatie geperst hebben, door onderling schulden door te verkopen , en de kosten opjagen!
Er ligt al jarenlang loonbeslag op mn uitkering / vakantiegeld !
En door het CAK wordt er iedere maand ook nog een gigantisch bedrag ingehouden.
Door onvoorziene omstandigheden ben ik jaren geleden in een financiële situatie terechtkomen waar je niet in wilt zitten,maar door de cowboys van incassobureaus zijn schulden gigantisch opgelopen.
Maar goed hier ga ik jullie verder niet mee belasten, want jullie hebben het al druk genoeg met schulden te incaseren die door de cowboys ( incassobureaus) gigantisch zijn opgevoerd!
Niet iedereen is een notoire wanbetaler!”
3.9.
[appellant] heeft evenmin bestreden dat door of namens hem op 19 mei 2021 via [naam1] @gmail.com als volgt is gereageerd op een mail van de gerechtsdeurwaarder:
“Dit is wel héél " kortheidshalve " !
En wat betreft de Btag... dat is ook weer onduidelijk ! Ook de rente!
Jullie sturen mij een overzicht, met het nog te betalen bedrag,
Maar nu blijkt dat er nog weer extra kosten overheen komen!?
Die jullie zelf kunnen bepalen?
Jullie sturen mij 2 weken geleden een mail, met een ander bedrag van ongeveer€ 850 (staat in jullie vorige mail)”
3.10.
Het hof overweegt dat uit deze mails wederom bij gebrek aan adequate betwisting voldoende aannemelijk is geworden dat de door LAVG verzonden brieven en e-mails inderdaad door [appellant] zijn ontvangen.
Voor zover [appellant] zou hebben bedoeld aan te voeren dat met de correspondentie onvoldoende duidelijk zou zijn geweest op welke zorgkostennota’s de onderscheidenlijke brieven zagen, geldt ook hier dat hij tekortschiet in zijn betwisting door na te laten op welke punten hij onduidelijkheid heeft ervaren, ondanks de overzichten waaruit het type zorg, de datum waarop en door welke zorgaanbieder die zorg is verleend. Dat is niet anders wat betreft de periode van vóór 24 juni 2016. Voor die periode heeft Menzis weliswaar enkel de betalingsherinneringen overgelegd, maar daaruit blijkt evengoed welke zorg wanneer en door welke zorgaanbieder is verleend.
3.11.
Na verloop van (in ieder geval) de termijn die in deze betalingsherinneringen was gesteld, verkeerde [appellant] naar het oordeel van het hof dan ook in verzuim in de nakoming van zijn respectieve betalingsverplichtingen, met als gevolg dat hij rente verschuldigd is geworden.
Waar [appellant] nog aanvoert dat de onderliggende zorgkostennota’s/facturen niet
opeisbaarwaren op grond dat ze nooit zijn verstuurd, miskent hij dat, zoals het hof reeds heeft toegelicht, als voldoende aannemelijk is komen vast te staan dat hij de betreffende post wel degelijk heeft ontvangen.
De betalingsverplichtingen zijn niet verjaard
3.12.
De door Menzis overgelegde betalingsherinneringen hebben volgens [appellant] geen betrekking op de (ontbrekende) facturen uit de periode van 3 februari 2011 tot en met
24 februari 2014 ad € 2.223,14. [appellant] voert aan dat hij “geen enkele factuur, betalingsherinnering of e-mail (in elk geval voor wat de facturen uit de periode 2011 - 2014 aangaat) - van Menzis of haar gemachtigde heeft ontvangen”, met als gevolg verjaring van de vordering in zoverre.
3.13.
Het hof overweegt wederom dat [appellant] categorische ontkenning met betrekking tot de gehele periode afbreuk doet aan de houdbaarheid van zijn stelling met betrekking tot de periode 2011-2014. Daarnaast ontbeert ook deze betwisting feitelijke grondslag. Menzis heeft immers bij eerdergenoemde productie 2 de in die periode verleende zorgkosten gespecificeerd én de schriftelijke betalingsherinneringen overgelegd die zijn verstuurd naar [appellant] in de periode tussen 2012 en 2020. Hiermee heeft Menzis haar recht op nakoming ondubbelzinnig voorbehouden en is de verjaring gestuit (artikel 3:307 lid 1 BW jo 3:317 BW). Zoals het hof hiervoor al overwoog, heeft [appellant] de ontvangst van deze betalingsherinneringen onvoldoende gemotiveerd betwist. Hij weerspreekt immers niet dat de post was geadresseerd aan zijn e-mailadres en zijn in de Basisregistratie Personen (hierna: BRP) opgenomen woonadres. Anders dan [appellant] meent, heeft Menzis ruimschoots voldaan aan haar stelplicht en mocht zij redelijkerwijs aannemen dat [appellant] op dat mail- c.q. BRP-adres kon worden bereikt en dat de verklaring aldaar is aangekomen. [1]
Bij gebreke van een adequate betwisting is dan ook als voldoende aannemelijk komen vast te staan dat [appellant] de betreffende post heeft ontvangen. Dit geldt nog daargelaten dat, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet valt in te zien waarom zijn vele verhuizingen en de (desondanks kennelijk) onjuiste registratie in het BRP voor risico van Menzis zouden moeten komen. Bovendien treffen die omstandigheden de relevantie van het bewijsaanbod ter zake van onder meer deze verhuizingen, zij het dat aan bewijslevering niet wordt toegekomen.
[appellant] is ook rente verschuldigd
3.14.
[appellant] voert ten slotte aan dat de rentevordering vanaf factuurdatum niet toewijsbaar is, omdat bij gebreke van onderliggende facturen en/of betalingsherinneringen het verzuim niet genoegzaam zou kunnen worden berekend. Zijn grief dat de kantonrechter ten onrechte zou hebben gesteld dat [appellant] geen zelfstandig
verweertegen de rentevordering heeft gevoerd, berust echter op een onjuiste lezing van het vonnis in verzet. Zoals de kantonrechter ook heeft overwogen, rust dit verweer op dezelfde (en daarmee niet zelfstandige) feitelijke
grondendie, zoals het hof in voorgaande overwegingen al heeft toegelicht, geen stand houden tegenover de onderbouwde stellingen van Menzis.
De conclusie
3.15.
Het hoger beroep slaagt niet. Het vonnis in verzet zal worden bekrachtigd. Omdat [appellant] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof hem tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. [2]
3.16.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
bekrachtigt het vonnis in verzet van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 1 maart 2022;
4.2.
veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten van Menzis: € 783,- aan griffierecht € 1.672,- aan salaris van de advocaat van Menzis (2 procespunten x appeltarief I);
4.3.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag;
4.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. Aksu, M.W. Zandbergen en I. Tubben en is door de rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
22 augustus 2023.

Voetnoten

1.Hoge Raad van 14 juni 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BZ4104).
2.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.