In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 augustus 2023 het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 4 juli 2023 bekrachtigd, waarbij de verzoeken van de verweerders om de appellante in staat van faillissement te verklaren zijn toegewezen. De appellante, die in Turkije woont, verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen, aangezien er onvoldoende betalingsregelingen zijn gebleken en er nog aanzienlijke vorderingen openstaan. Het hof oordeelt dat de Nederlandse rechtbank bevoegd was om van het faillissementsverzoek kennis te nemen, ondanks de woonplaats van de appellante in Turkije. De rechtbank heeft vastgesteld dat er meerdere schuldeisers zijn en dat de appellante niet in staat is om aan haar betalingsverplichtingen te voldoen.
De appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de faillietverklaring en betwist de bevoegdheid van de Nederlandse rechtbank. Het hof heeft echter geoordeeld dat de laatste woonplaats van de appellante in Nederland was en dat zij op het moment van vertrek uit Nederland al schulden had bij de aanvragers van het faillissement. Dit geeft de Nederlandse rechtbank de bevoegdheid om het faillissementsverzoek te behandelen. Het hof heeft ook geoordeeld dat er geen sprake is van misbruik van recht door de verzoekers, aangezien zij belang hebben bij een onafhankelijke curator die de boedel beheert en de opbrengsten verdeelt onder de schuldeisers.
Het hof heeft verder vastgesteld dat de appellante niet kan aantonen dat zij niet in een toestand verkeert van te hebben opgehouden te betalen, ondanks haar beweringen dat zij betalingsregelingen heeft getroffen. De vorderingen van de Belastingdienst en andere schuldeisers zijn niet voldaan, wat bevestigt dat de appellante in een faillissementstoestand verkeert. Het hof heeft het hoger beroep van de appellante afgewezen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.