ECLI:NL:GHARL:2023:6576

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 augustus 2023
Publicatiedatum
1 augustus 2023
Zaaknummer
200.325.751
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging bij voorraad van een veroordeling tot betaling van een geldsom

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, dat op 11 januari 2023 werd uitgesproken. De appellanten, [appellant1] en [appellant2], hebben hoger beroep ingesteld tegen de veroordeling tot betaling van een geldsom aan de geïntimeerden, [geïntimeerde1], [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3]. De appellanten hebben in het incident verzocht om schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis van de rechtbank, maar het hof heeft deze vordering afgewezen.

De zaak draait om de nalatenschap van erflater, die op 5 mei 2021 is overleden. De erfgenamen, waaronder de geïntimeerden, hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard. De appellanten hebben geldleningen en een donatie ontvangen van de erflater, maar de partijen zijn in geschil over de titel van een derde bedrag. De rechtbank heeft de vordering tot terugbetaling van de leningen toegewezen, maar de vordering tot terugbetaling van de donatie afgewezen.

Het hof heeft overwogen dat de rechtbank geen juridische misslag heeft begaan en dat de belangenafweging niet leidt tot schorsing van de tenuitvoerlegging. De appellanten hebben niet voldoende onderbouwd waarom de executie van het vonnis hen onredelijk zou benadelen. Het hof heeft de proceskosten van de geïntimeerden toegewezen aan de appellanten, die in het ongelijk zijn gesteld. De hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevindt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.325.751
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht: 533244
arrest van 1 augustus 2023
in de zaak van

1.[appellant1]2. [appellant2]

die beiden wonen in [woonplaats1]
die hoger beroep hebben ingesteld en optreden als eisers in het incident
en bij de rechtbank optraden als gedaagden
hierna: samen [appellanten] en ieder afzonderlijk [appellant1] en [appellant2]
advocaat: mr. R.A.A. Maat
tegen

1.[geïntimeerde1]

die woont in [woonplaats2]
2.
[geïntimeerde2]
die woont in [woonplaats3]
3.
[geïntimeerde3]
die woont in [woonplaats2]
die optreden als verweerders in het incident
en bij de rechtbank optraden als eisers
hierna: samen [geïntimeerden] en ieder afzonderlijk [geïntimeerde1] , [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3]
advocaat: mr. L. van der Steen

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
[appellanten] hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, op 11 januari 2023 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van [appellanten] ;
  • het herstelexploot van 19 mei 2023;
  • de memorie van antwoord in het incident van [geïntimeerden]

2.De kern van de zaak

2.1.
Op 5 mei 2021 is [erflater] (hierna: erflater) tijdens zijn reis met [appellant1] naar India in New Delhi overleden. Notaris [naam1] heeft op 17 september 2021 een verklaring van erfrecht afgegeven en daarin vermeld dat [geïntimeerde1] (als echtgenote) en [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3] (als kinderen) de enige erfgenamen van erflater zijn, ieder voor gelijke delen. De erfgenamen hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard.
2.2.
Erflater heeft voor zijn overlijden drie bedragen aan [appellanten] overgemaakt, bestaande uit in ieder geval één geldlening (waarvan inmiddels een klein gedeelte is afgelost) en één donatie. Partijen twisten over de titel van het derde bedrag (waarvan inmiddels een gedeelte aan erflater is terugbetaald). [geïntimeerden] stellen dat sprake is van een geldlening.
2.3.
[geïntimeerden] hebben bij de rechtbank gevorderd dat [appellanten] de leningen en de donatie moeten terugbetalen. De rechtbank heeft deze vordering voor wat betreft de leningen toegewezen en voor wat betreft de donatie afgewezen. Het vonnis is zonder nadere motivering uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.4.
In dit incident vorderen [appellanten] schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis van de rechtbank van 11 januari 2023, althans dat aan de tenuitvoerlegging bij voorraad de voorwaarde wordt verbonden dat zekerheid wordt gesteld. Zij vorderen bovendien dat [geïntimeerden] in de kosten van het incident worden veroordeeld.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
Het hof zal de incidentele vordering van [appellanten] afwijzen. Het hof zal hierna uitleggen hoe het tot die beslissing is gekomen.
Juridisch kader
3.2.
Wanneer een veroordeling uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, is deze uitvoerbaar, ook als daartegen hoger beroep is ingesteld. Het hof kan de uitvoerbaarheid schorsen als het belang van de veroordeelde partij bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij bij uitvoering van het vonnis. Het hof gaat uit van de overwegingen en beslissingen van het vonnis van de rechtbank. De kans van slagen van het hoger beroep blijft daarbij buiten beschouwing. Nu de rechtbank geen gemotiveerde beslissing heeft gegeven over de uitvoerbaarheid bij voorraad, zal het hof de belangen van partijen afwegen. Als blijkt dat de beslissing van de rechtbank op een kennelijke misslag berust, kan het hof daaraan gevolgen voor de uitvoerbaarheid verbinden. [1]
Er is geen sprake van een juridische misslag
3.3.
Volgens [appellanten] is sprake van een juridische misslag, omdat de rechtbank ten onrechte het bewijsaanbod voor het horen van getuigen onbenoemd heeft gelaten, dan wel “in de wind heeft geslagen”. Dit bewijsaanbod hangt samen met hun stelling dat erflater [appellant1] tot executeur heeft benoemd in een testament dat hij in India zou hebben laten opstellen. De rechtbank heeft daarmee, volgens [appellanten] , zonder voldoende onderzoek het vonnis gewezen. Als de rechtbank wel gehoor had gegeven aan het bewijsaanbod, dan was het door erflater in India opgemaakte testament als rechtsgeldig beschouwd en zou dat tot een andere uitkomst in het vonnis hebben geleid.
3.4.
In tegenstelling tot hetgeen [appellanten] stellen, heeft de rechtbank wél gemotiveerd geoordeeld over het bewijsaanbod van [appellanten] De rechtbank overweegt dat [appellanten] onvoldoende duidelijk hebben aangegeven welke feiten of omstandigheden die de door de rechtbank opgesomde ongerijmdheden zouden kunnen wegnemen, zij met het horen van de door hen aangeboden getuigen willen bewijzen en heeft het verzoek daarom gepasseerd.
3.5.
Uit artikel 166 Rv volgt dat de rechter, als bewijs door middel van getuigen is toegelaten, een getuigenverhoor beveelt wanneer een partij daarom verzoekt. Volgens vaste rechtspraak moet het verzoek worden toegelaten als die partij voldoende specifiek bewijs aanbiedt van door de wederpartij betwiste feiten die tot de beslissing van de zaak kunnen leiden. Dat wil onder meer zeggen dat voldoende duidelijk moet zijn op welke feiten het aanbod betrekking heeft. Hoewel de rechtbank relatief kort is in haar motivering ten aanzien van het niet toelaten van het bewijsaanbod, kan dat volgens het hof niet leiden tot de conclusie dat sprake is van een
kennelijkemisslag. [appellanten] lichten ook niet nader toe dat het zou gaan om een kennelijke misslag en wat die beslissing klaarblijkelijk onjuist maakt. Zij maken wel duidelijk dat zij de beslissing van de rechtbank niet juist vinden en dit in het hoger beroep willen rechtzetten. Dat de rechtbank volgens [appellant1] het bewijsaanbod ten onrechte heeft gepasseerd, wil nog niet zeggen dat dan ook sprake is van een kennelijke misslag. De gronden die [appellanten] aanvoeren voor de onjuistheid van die beslissing vergen een inhoudelijke beoordeling in hoger beroep, zodat deze er niet toe leiden dat sprake is van een klaarblijkelijke (evidente) misslag in de beoordeling door de rechtbank. De kans van slagen van het hoger beroep blijft daarbij buiten beschouwing (rov. 3.2.). Deze gronden kunnen daarom niet tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis leiden.
Belangenafweging3.6. Ook een afweging van de belangen van partijen leidt niet tot het oordeel dat de tenuitvoerlegging van het vonnis moet worden geschorst. De veroordeling van de rechtbank betreft een veroordeling tot betaling van een geldsom door [appellanten] aan [geïntimeerden] Het belang van [geïntimeerden] bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad ten aanzien van die veroordeling is daarom in beginsel gegeven. [2] Daar tegenover staat het belang dat [appellanten] hebben bij de schorsing van de tenuitvoerlegging, zodat de geldsom niet eerder hoeft te worden voldaan dan bij een onherroepelijke veroordeling. [geïntimeerden] hebben executoriaal beslag gelegd op een registergoed van [appellant1] te Kornhorn. Door de gevorderde schorsing kan een executoriale verkoop van dit beslagen registergoed, dat volgens [appellanten] dienst gaat doen als tempel, vooralsnog worden voorkomen. [appellanten] hebben gesteld dat zij [geïntimeerden] alternatieve zekerheid kunnen bieden door het verstrekken van een hypotheekrecht, maar het verstrekken van een zekerheidsrecht is nu eenmaal geen betaling van een geldsom. Waarom de belangenafweging tussen de partijen ertoe moet leiden dat [geïntimeerden] genoegen moeten nemen met een zekerheidsrecht in plaats van betaling – al dan niet door executie van het registergoed – is onvoldoende toegelicht. Het feit dat er meer schuldeisers in de tempel hebben geïnvesteerd die wellicht ook beslag gaan leggen en de waarde van het pand inmiddels is afgenomen, zoals [appellanten] stellen, is daarvoor onvoldoende. In tegendeel, [appellanten] verklaren dat de te verwachten waarde van het registergoed bij executoriale verkoop vanwege diverse financieringen niet alle bestaande vorderingen zal kunnen dekken, zodat het belang van [geïntimeerden] bij spoedig verhaal van de vordering evident is.
3.7.
Voor zover de door [geïntimeerden] genomen executiemaatregelen tot onherroepelijke rechtsgevolgen zouden leiden, is dat een uitvloeisel van het hiervoor genoemde beginsel dat een uitspraak in beginsel ten uitvoer kan worden gelegd. Bovendien hebben [appellanten] in het door hen bij de appeldagvaarding geciteerde bericht van 26 januari 2023 voorgesteld over te gaan tot onderhandse verkoop van het registergoed, waarmee wordt bevestigd dat de overdracht van het betreffende registergoed, buiten financieel nadeel, niet tot een dusdanig problematische situatie leidt dat dat niet van [appellanten] mag worden gevergd. Zij hebben bovendien niet gemotiveerd dat [geïntimeerden] onvoldoende belang hebben bij de tenuitvoerlegging van het vonnis.
3.8.
Tegen de onomkeerbaarheid van een eventuele (executoriale) verkoop, staat het gegeven dat [geïntimeerden] in beginsel schadeplichtig worden als zij een vonnis ten uitvoer laten leggen dat later wordt vernietigd. In geval van een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde veroordeling tot betaling van een geldsom dient een door [appellanten] gesteld restitutierisico te worden geconcretiseerd. [appellanten] hebben niet gesteld en ook is niet gebleken dat [geïntimeerden] onvoldoende verhaalsmogelijkheden bieden om deze schade te zijner tijd te vergoeden, zodat ook het verzoek tot het verbinden van de voorwaarde tot het stellen van zekerheid aan de tenuitvoerlegging bij voorraad, wordt afgewezen.
De conclusie
3.9.
Het hof zal de incidentele vordering afwijzen. Omdat [appellanten] in het ongelijk zullen worden gesteld, zal het hof hen tot betaling veroordelen van de proceskosten die [geïntimeerden] in het incident hebben gemaakt. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. [3]
3.10.
De hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt. Verder houdt het hof iedere beslissing aan.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
4.1.
wijst het gevorderde af;
4.2.
veroordeelt [appellanten] tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerden] in het incident:
€ 1.183,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerden] (1 punt x appeltarief II);
in de hoofdzaak in hoger beroep:
4.3.
bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt;
4.4.
iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Dit arrest is gewezen door mrs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, J.H. Lieber en D.M.I. De Waele en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2023.

Voetnoten

1.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.
2.HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:688.
3.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.