Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
3.Oordeel van het hof
De genoemde factoren zijn moeilijk te kwantificeren, maar kunnen van bedrijf tot bedrijf sterk verschillen en hebben dus een aanzienlijk effect op de snelheid waarmee de infectie zich in de koppel verspreidt. Het is dus eigenlijk onmogelijk om voor een willekeurig bedrijf een betrouwbare schatting te geven van de snelheid waarmee de infectie zich in de koppel verspreid[t] en dus ook om op basis daarvan een betrouwbare schatting van de prevalentie te berekenen. Omgekeerd is op basis van de prevalentie op een bepaald moment niet betrouwbaar vast te stellen wanneer de infectie is geïntroduceerd. Zoals ik in mijn eerdere rapport heb aangegeven is op basis van de lage prevalentie in oktober 2017 volgens mij niet met zekerheid vast te stellen of de infectie vóór danwel ná aanvoer van de dieren heeft plaatsgevonden: beide is mogelijk.
Alhoewel diercontacten en daarmee een infectie vanuit de wilde populatie nooit volledig uitgesloten kan worden, is deze kans op basis van de huidige kennis rond deze infectieziekte wat mij betreft ook erg klein. Ten eerste zal door de langdurig lage prevalentie bij geiten de kans op geïnfecteerd wild in Nederland laag zijn. Daarnaast vormt het wild geen bekend/groot reservoir en zal het bij eventuele infectie met name als spill-over host geïnfecteerd worden; ze vormen geen serieus infectie-gevaar voor gehouden schapen (en geiten).
I. Alhoewel de bacterie die verantwoordelijk is voor CL ook is geïsoleerd uit koeien, varkens en wild, speelt de ziekte bij deze diersoorten geen rol van betekenis(…). Voor zover mij bekend, is de ziekte in Nederland (nog) niet bij wilde dieren waargenomen en is er in Nederland nog nooit een infectie met CL bij koeien vastgesteld.
Zoals vermeld in het bericht, sluit ik niet uit dat er introducties vanuit de omgeving kunnen plaatsvinden, maar acht ik de kans hierop minder groot dan de kans dat de dieren al bij aanvoer geïnfecteerd waren. Ik heb overigens geen onderbouwing gezien voor de stelling dat bedrijven in de buurt van [geïntimeerde] besmet zijn (geweest)”.
5. De huisvesting is mogelijk niet eerder of tenminste niet intensief gebruikt voor huisvesting van (verdachte) schapen of geiten. De kans op infectie vanuit de omgeving is, analoog aan wat is vermeld over het wild, in het algemeen in Nederland erg klein en die kans neemt verder af wanneer de huisvesting niet (intensief) gebruikt is voor het huisvesten van (verdachte) schapen en geiten. Normaalgesproken is het overigens mogelijk om via de I&R registratie na te gaan of en wanneer er eerder dieren op het adres hebben gestaan.