ECLI:NL:GHARL:2023:6550

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 augustus 2023
Publicatiedatum
1 augustus 2023
Zaaknummer
200.307.457
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleaseovereenkomst en advisering door Spaar Select in relatie tot Dexia

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een effectenleaseovereenkomst tussen Dexia Nederland B.V. en een verweerder, waarbij de vraag centraal staat of de tussenpersoon Spaar Select onrechtmatig heeft geadviseerd zonder de vereiste vergunning. De zaak is ontstaan uit een hoger beroep van Dexia tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter die de vordering van de verweerder tot schadevergoeding had toegewezen. De verweerder stelt dat hij door Spaar Select is geadviseerd om een effectenleaseovereenkomst aan te gaan, terwijl deze tussenpersoon niet over de benodigde vergunning beschikte. Het hof oordeelt dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door de verweerder als cliënt te accepteren, terwijl zij op de hoogte had moeten zijn van het ontbreken van de vergunning van Spaar Select. Het hof bevestigt de eerdere uitspraak van de kantonrechter en veroordeelt Dexia tot volledige schadevergoeding aan de verweerder, inclusief wettelijke rente. De zaak benadrukt de zorgplicht van financiële instellingen en de noodzaak voor adequate advisering aan consumenten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.307.457
zaaknummer rechtbank Overijssel, 6074086
arrest van 1 augustus 2023
in de zaak van
Dexia Nederland B.V.,
gevestigd in Amsterdam,
appellante,
hierna Dexia te noemen,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
tegen:

1.[verweerder] ,

wonende in [woonplaats1] ,
2.
[verweerster],
wonende in [woonplaats2] ,
verweerders in het hoger beroep van Dexia,
hierna [verweerder] (mannelijk enkelvoud) te noemen,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep,
- de memorie van grieven met producties,
- de memorie van antwoord tevens houdende memorie van grieven in incidenteel appel met
producties,
- de akte tevens houdende memorie van antwoord in incidenteel appel met producties,
- de akte van [verweerder] met productie,
- de akte uitlaten jurisprudentie van Dexia met productie,
- de antwoordakte van [verweerder] ,
- de akte van Dexia met productie.
1.2.
Dexia heeft bij de memorie van grieven als productie A een memorandum overgelegd waarin zij haar grieven nader toelicht. Nu dit een verkapt verlengde memorie betreft en Dexia hiervoor geen toestemming heeft verkregen, zal het memorandum buiten beschouwing worden gelaten. Hetzelfde geldt voor het memorandum van [verweerder] , overgelegd als bijlage 1.
1.3.
Hierna hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
De zaak gaat over een effectenleaseovereenkomst die via een tussenpersoon tot stand is gekomen tussen Dexia en [verweerder] . Centraal staat de vraag of [verweerder] door de tussenpersoon is geadviseerd, terwijl deze niet over de daarvoor vereiste vergunning beschikte en of Dexia dat wist dan wel behoorde te weten. Indien dat het geval is, is Dexia gehouden de door [verweerder] geleden schade volledig te vergoeden. De kantonrechter heeft de vordering van [verweerder] tot volledige schadevergoeding toegewezen. In dit hoger beroep behandelt het hof de vordering van [verweerder] opnieuw.

3.De vaststaande feiten

3.1.
In het bestreden vonnis is vastgesteld van welke feiten is uitgegaan. Deze vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. In hoger beroep zijn de volgende feiten relevant.
3.2.
Tussen (de rechtsvoorganger van) Dexia en [verweerder] is de onderstaande effectenleaseovereenkomsten tot stand gekomen (hierna: de overeenkomst).
Nr.
Contractnr.
Naam overeenkomst
Datum overeenkomst
Betaalde maand-
termijnen/ inleg
Datum eind-
afrekening
Resultaat bij beëindiging overeenkomst
I
[nummer1]
Pensioen Effect met vooruitbetaling
21 februari 2000
€ 10.890,60
16-09-2004
- € 8.109,27
3.3.
Bij de totstandkoming van de overeenkomst was Spaar Select als tussenpersoon betrokken.
3.4.
[verweerder] heeft gedurende de looptijd van de overeenkomst geen dividend ontvangen. Het door [verweerder] genoten fiscaal voordeel bedroeg € 811,49. [verweerder] heeft bij beëindiging van de overeenkomst de restschuld aan Dexia voldaan.
3.5.
[verweerder] heeft in 2007 tijdig gemeld niet met de Duisenberg-regeling akkoord te gaan.
3.6.
Dexia heeft op 13 januari 2012 conform het hofmodel (zie rov. 5.8) een bedrag van € 7.440,52 aan [verweerder] betaald.

4.De vorderingen en beslissing kantonrechter

4.1.
[verweerder] heeft gevorderd voor recht te verklaren dat Dexia onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld en/of toerekenbaar is tekortgeschoten, alsmede voor recht te verklaren dat [verweerder] de door Dexia gevorderde restschuld niet verschuldigd is en Dexia te veroordelen tot terugbetaling van hetgeen hij onder de overeenkomst heeft betaald, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast heeft [verweerder] gevorderd Dexia te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
4.2.
Dexia heeft de vorderingen van [verweerder] bestreden en in voorwaardelijke reconventie, onder de voorwaarde dat het in conventie opgenomen verweer met betrekking tot de klachtplicht en verjaring wordt verworpen, gevorderd [verweerder] te bevelen een kopie van het dossier van Leaseproces, althans van het (de) intakeformulier(en) aan Dexia te verstrekken en voorts (na vermeerdering van eis) onvoorwaardelijk gevorderd voor recht te verklaren dat de overeenkomst rechtsgeldig tot stand is gekomen, niet is vernietigd en niet bloot staat aan vernietiging, alsook dat [verweerder] niet heeft blootgestaan aan het risico van een onaanvaardbaar zware financiële last en dat Dexia aan [verweerder] niets meer verschuldigd is, met veroordeling van [verweerder] in de proceskosten.
4.3.
De kantonrechter heeft in conventie voor recht verklaard dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [verweerder] door hen als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat Spaar Select [verweerder] niet alleen als klant aanbracht maar hen tevens persoonlijk had geadviseerd en Spaar Select geen vergunning daarvoor bezat. Daarnaast heeft de kantonrechter Dexia veroordeeld om aan [verweerder] ter zake de lease-overeenkomst met (nummer) [nummer1] te betalen € 10.747,86, vermeerderd met wettelijke rente daarover te berekenen vanaf het moment dat alle voordeel is verrekend en met toepassing van de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, no. 3.6.3) tot de dag van algehele voldoening. De kantonrechter heeft voorts voor recht verklaard dat [verweerder] de restschuld uit hoofde van de leaseovereenkomst niet aan Dexia is verschuldigd. De overige vorderingen van [verweerder] zijn afgewezen. In reconventie heeft de kantonrechter alle vorderingen van Dexia afgewezen. Dexia is veroordeeld in de proceskosten in conventie en reconventie.

5.Het oordeel van het hof

5.1.
Het hof zal oordelen dat de klachten (grieven) van Dexia tegen het oordeel van de kantonrechter falen en het vonnis van de kantonrechter bekrachtigen. Het hof zal hierna uitleggen waarom.
omvang hoger beroep
5.2.
Dexia heeft tegen het vonnis van de kantonrechter vijf grieven aangevoerd. De eerste grief ziet op het standpunt van Dexia dat er geen causaal verband bestaat tussen het verzuim van de waarschuwingsplicht door Dexia en het door [verweerder] geleden nadeel. De grieven twee en drie hebben betrekking op de rol van Spaar Select als tussenpersoon en de wetenschap van Dexia. Grief vier betreft een voorwaardelijke grief die ziet op de door Dexia in eerste aanleg gevorderde verklaring voor recht. De vijfde grief heeft betrekking op de proceskosten. [verweerder] heeft in incidenteel hoger beroep één grief gericht tegen het oordeel van de kantonrechter over de omvang van de schade (waaronder het fiscaal voordeel, de uitbetaalde schadevergoeding en een uitbreiding van het debat indien [verweerder] eigen schuld wordt toegerekend).
zorgplicht en causaal verband
5.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat Dexia [verweerder] voorafgaand aan het sluiten van de effectenleaseovereenkomst niet indringend heeft gewaarschuwd voor het risico dat bij tussentijdse beëindiging van de effectenleaseovereenkomst een restschuld kon ontstaan. Dexia betwist het bestaan van causaal verband tussen het schenden van de waarschuwingsplicht door Dexia en het aangaan van de effectenleaseovereenkomst door [verweerder] .
5.4.
Het hof overweegt dat [verweerder] bij de inleidende dagvaarding gemotiveerd heeft gesteld dat: de effectenleaseovereenkomst door het handelen van Dexia is gesloten, Dexia haar waarschuwingsplicht heeft geschonden, de effectenleaseovereenkomst bij een juist handelen van Dexia niet zou zijn gesloten en [verweerder] daardoor schade heeft geleden. Gelet op het bepaalde in het arrest van de Hoge Raad 5 juni 2009 ECLI:NL:HR:2009:BH2815, rov. 5.5.3, lag het daarom op de weg van Dexia om haar verweer dat van een dergelijk causaal verband geen sprake is voldoende concreet te onderbouwen. Dexia heeft ter onderbouwing van dit verweer niet voldoende specifieke feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat [verweerder] de effectenleaseovereenkomst ook zou hebben gesloten als hij voor de risico’s ervan indringend was gewaarschuwd. Gezien het ontbreken van een dergelijke concrete onderbouwing gaat het hof aan dit verweer voorbij.
De stellingen van Dexia over het al dan niet bij [verweerder] aanwezige begrip ten aanzien van het restschuldrisico kunnen niet tot een ander oordeel leiden. De waarschuwingsplicht strekt er immers mede toe om [verweerder] , ook al is hij zich op grond van de door Dexia verschafte informatie bewust van de aan de effectenleaseovereenkomst verbonden risico’s, indringend te waarschuwen tegen het lichtvaardig aangaan daarvan (onder meer voornoemd arrest van de Hoge Raad van 5 juni 2009, rov. 4.10.3.).
uitgangspunt5.5.Het uitgangspunt van de rechtspraak over schadeverdeling in effectenleasezaken is dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens de afnemer door schending van haar bijzondere (precontractuele) zorgplicht om de particuliere belegger te waarschuwen voor het restschuldrisico, onderzoek te doen naar diens financiële positie en hem, zo nodig, te ontraden de leaseovereenkomst aan te gaan. Met toepassing van artikel 6:101 BW blijft een deel van de schade (1/3) voor rekening van de afnemer, omdat de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan hem kan worden toegerekend, namelijk dat uit de leaseovereenkomst voldoende duidelijk kenbaar was dat werd belegd met geleend geld en dat het ging om een rentedragende geldlening die moest worden terugbetaald (het hofmodel).
5.6.
Voor de beoordeling van deze zaak is voorts van belang dat Dexia als professionele instelling haar complexe financiële producten aan consumenten aanbood door brochures te verstrekken met algemene informatie over de werking van haar effectenleaseproducten en zonder eigen specifieke voorlichting aan de potentiële particuliere beleggers te geven. Voor de afzet van haar producten maakte Dexia gebruik van
direct mailing(post) en van tussenpersonen, waaronder Spaar Select. Deze tussenpersonen bond Dexia aan zich door het sluiten van cliëntenremisiercontracten op grond waarvan zij bij verkoop van een Dexia-product (op basis van een door Dexia verstrekt ATP-nummer) een vergoeding ontvingen. De tussenpersonen die Dexia aan zich bond als cliëntenremisiers werden in de cliëntenremisiercontracten uit die tijd (ook) aangeduid als: “adviseur” en op haar website als “onafhankelijke gespecialiseerde financiële adviseurs” of als “financiële planners”. Uit de websites van Spaar Select (d.d. 11 mei 2000) en NBG Finance (d.d. 23 oktober 1999), waarmee Dexia (intensief) samenwerkte, volgt dat deze tussenpersonen – als cliëntenremisiers – zichzelf publiekelijk aanprezen met het opstellen van op de persoonlijke situatie toegesneden financiële adviezen.
5.7.
In de periode 31 december 1995 tot 1 januari 2007 diende op grond van de wet (Wte 1995 en NR 1999) een effectenbemiddelaar – en dus ook een cliëntenremisier –die werkzaam was bij de totstandkoming van transacties in effecten te beschikken over een vergunning. Een generieke vrijstelling van die vergunningplicht gold voor tussenpersonen die zich beperkten tot het aanbrengen van cliënten bij een effecteninstelling (zoals Dexia) die zelf over een vergunning beschikte. Volgens de toenmalige regelgeving behoefde een beleggingsadviseur geen vergunning om als zodanig op te treden, maar daarbij gold als eis dat hij zelf op generlei wijze betrokken was bij de uitvoering van effectentransacties. Het stond een cliëntenremisier derhalve niet vrij zonder vergunning mede op te treden als beleggingsadviseur. Op grond van artikel 41 NR 1999 was het de aanbieder van een effectenleaseproduct (zoals Dexia) verboden om een effectenleaseovereenkomst aan te gaan indien voorafgaand aan de totstandkoming van de leaseovereenkomst met de afnemer een niet over een vergunning beschikkende cliëntenremisier tevens als financieel adviseur was opgetreden en de aanbieder hiervan op de hoogte was of behoorde te zijn.
beroep op billijkheidscorrectie – advisering5.8.De Hoge Raad heeft geoordeeld dat er reden is voor afwijking van het aanbod van Dexia tot afwikkeling van de door haar aan de afnemer toegebrachte schade conform het hofmodel in de situatie dat een cliëntenremisier voorafgaand aan het aangaan van een effectenleaseovereenkomst en zonder vergunning een (beleggings)advies aan de afnemer heeft verstrekt en Dexia hiervan wist dan wel behoorde te weten. [1] Deze afwijking vindt haar grondslag in een beroep op de billijkheidscorrectie van artikel 6:101, lid 1, slotzin, BW wegens schending van artikel 41 NR 1999, dan wel het materieel daarmee overeenkomende artikel 25 NR 1995. Indien deze situatie zich voordoet, is Dexia gehouden de gehele schade van de afnemer te vergoeden.
5.9.
Volgens Dexia heeft de kantonrechter in de onderhavige zaak ten onrechte het beroep van [verweerder] op de billijkheidscorrectie van artikel 6:101 BW aanvaard.
5.10.
In het arrest van 10 juni 2022 (rov. 2.7.1 tot en met 2.10.21) [2] heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het antwoord op de vraag wanneer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan na advies door een daarbij optredende tussenpersoon, dient te worden gevonden door vast te stellen van welke — als ‘beleggingsadvies’ te kwalificeren — activiteiten een cliëntenremisier zich diende te onthouden om vrijgesteld te blijven van de vergunningplicht (rov. 2.10.1). De reikwijdte van deze vrijstelling dient als volgt te worden bepaald (rov. 2.10.13):
- een tussenpersoon gaat de reikwijdte van de vrijstelling te buiten indien hij een bepaalde afnemer het aangaan van een specifieke effectenleaseovereenkomst of ander specifiek financieel product aanbeveelt;
- het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, dat wil zeggen dat zij voorgesteld is als geschikt voor deze afnemer, of berust op een afweging van de persoonlijke omstandigheden van de afnemer;
- het moet gaan om een aanbeveling die de tussenpersoon doet in het kader van zijn beroep of bedrijf; daarvan kan ook sprake zijn als de tussenpersoon een dergelijke aanbeveling slechts incidenteel of zelfs eenmalig doet;
- geen vergunning behoeft de tussenpersoon voor het verstrekken van algemene informatie over wat effectenleaseovereenkomsten zijn, en evenmin voor het verstrekken van algemeen advies (waarbij in algemene zin wordt aangeraden een, verder op geen enkele wijze nader bepaalde, effectenleaseovereenkomst te sluiten);
- uit de enkele omstandigheid dat een tussenpersoon met de afnemer een aanvraagformulier invult, waarbij in voorkomende gevallen een fondskeuze aangekruist wordt, en dit opstuurt, volgt niet dat de tussenpersoon heeft geadviseerd.
5.11.
In het arrest van 10 juni 2022 heeft de Hoge Raad voorts overwogen dat voor de beoordeling of de tussenpersoon voor zijn optreden een vergunning nodig had op de grond dat hij aan de afnemer een gepersonaliseerde aanbeveling tot het aangaan van een specifieke effectenleaseovereenkomst heeft gedaan, dat wil zeggen een aanbeveling die voorgesteld is als geschikt voor deze afnemer of berust op een afweging van de persoonlijke omstandigheden van de afnemer, de navolgende omstandigheden van belang kunnen zijn:
  • de omstandigheid dat de tussenpersoon al dan niet heeft geïnformeerd naar de financiële omstandigheden en financiële doelen van de afnemer;
  • de omstandigheid dat de tussenpersoon al dan niet ook andere mogelijke effectenleaseproducten heeft genoemd en besproken dan het uiteindelijk afgenomen product;
  • de omstandigheid dat de tussenpersoon al dan niet, naast of in samenhang met het afgenomen effectenleaseproduct, een ander financieel product, zoals een hypothecaire lening, heeft geadviseerd.
Daaraan heeft de Hoge Raad toegevoegd dat deze omstandigheden van belang zijn voor de beoordeling of de tussenpersoon de afnemer een aanbeveling heeft gedaan die berust op een afweging van diens persoonlijke omstandigheden. Maar dat ook als dit niet wordt vastgesteld, de mogelijkheid bestaat dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer. De Hoge Raad overweegt dat een zodanige niet op een afweging van persoonlijke omstandigheden berustende aanprijzing onder omstandigheden mogelijk ook als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd, maar de tussenpersoon daarmee niettemin de reikwijdte van zijn vrijstelling te buiten gaat.
5.12.
Niet betwist is dat Spaar Select optrad als cliëntenremisier voor Dexia en als zodanig was geregistreerd in het STE-register. Tussen partijen staat ook vast dat Spaar Select niet over de nodige vergunning beschikte om tevens als adviseur op te treden.
5.13.
[verweerder] heeft een uiteenzetting gegeven van de wijze waarop Spaar Select in zijn geval heeft bemiddeld bij de totstandkoming van de overeenkomst onder “A. Feiten in deze zaak” van de inleidende dagvaarding. De stellingen van [verweerder] komen, samengevat, op het volgende neer. [verweerder] werd in eerste instantie ongevraagd telefonisch benaderd door Spaar Select. Tijdens dit gesprek kwam vanuit Spaar Select de vraag naar voren of eiseres spaargeld had. [verweerder] reageerde hier bevestigend op. De medewerker van Spaar Select adviseerde dringend de mogelijkheden te bespreken om dit bedrag op een goede manier te investeren. [verweerder] stemde vervolgens in met een afspraak voor een huisbezoek. Een adviseur van Spaar Select, [de adviseur van Spaar Select] (hierna: de adviseur), is één keer thuis geweest bij [verweerder] Tijdens dit huisbezoek had de adviseur een map met (reken)voorbeelden bij zich van verschillende producten van Spaar Select. De adviseur informeerde naar de financiële situatie en wensen van [verweerder] Hij maakte
kenbaar dat hij een aantal maanden geleden zijn huis had verkocht en dat hij het bedrag
aan overwaarde daarvan op een spaarrekening had staan. Hij wilde dit bedrag graag als
investering gebruiken voor een nieuw koophuis. Volgens de adviseur zou het
`belachelijk' zijn als [verweerder] het bedrag op een spaarrekening liet staan. De adviseur wist wel betere mogelijkheden om een hoog rendement te behalen.
[verweerder] vertelde de adviseur dat hij het bedrag op korte termijn wilde investeren. Naar
aanleiding van de doelstelling van [verweerder] adviseerde de adviseur om een Pensioen Effect overeenkomst af te sluiten. Volgens de adviseur was het Pensioen Effect bij uitstek een passend product voor de doelstelling van [verweerder] . Het product zou namelijk in een kort tijdsbestek een hoog rendement opleveren. De adviseur benadrukte dat het product een
veilige manier zou zijn om vermogen op te bouwen. De kans op winst was naar zeggen
van de adviseur heel erg groot. Volgens de adviseur kon het product zelfs zoveel
opleveren dat eiseres ook de studie van zijn kinderen kon bekostigen én een appeltje
voor de dorst zou overhouden. Er bestond absoluut geen kans op het behalen van een
negatief rendement, aldus de adviseur. [verweerder] heeft het advies opgevolgd en is de overeenkomst met Dexia aangegaan, aldus [verweerder] . Enige jaren later wilde [verweerder] een nieuw huis kopen. Tijdens een bezoek aan de hypotheker werd duidelijk dat hij een BKR-notering had. Het gevolg hiervan was dat hij geen hypotheek kon afsluiten. Hij heeft vervolgens de overeenkomst tussentijds beëindigd en hij kreeg een eindafrekening gepresenteerd met een restschuld van € 8.109,27. Deze heeft hij noodgedwongen voldaan om zo van de BKR-notering af te zijn. Aangezien [verweerder] niet over genoeg financiële middelen beschikte om de restschuld te kunnen betalen, was hij genoodzaakt om een hogere hypothecaire lening af te sluiten. [verweerder] heeft ter onderbouwing onder meer verwezen naar een notarisafrekening (productie B bij dagvaarding eerste aanleg).
5.14.
Dexia betwist de door [verweerder] gestelde feiten en weerspreekt in de memorie van antwoord in hoger beroep de door [verweerder] uit voormelde gang van zaken getrokken conclusie, namelijk dat Spaar Select verstrekkender heeft geadviseerd dan haar op grond van haar vrijstelling was toegestaan. Dexia heeft aangevoerd dat zij niet betrokken is geweest bij de gesprekken tussen [verweerder] en de medewerker van Spaar Select zodat niet van Dexia kan worden gevergd dat zij de betwisting van de stellingen van [verweerder] nader motiveert.
5.15.
Het hof overweegt als volgt. De door [verweerder] beschreven gang van zaken duidt erop dat een medewerker van Spaar Select een gepersonaliseerde aanbeveling tot het aangaan van een specifieke effectenleaseovereenkomst heeft gedaan. Uit zijn stellingen volgt immers dat (i) de adviseur van Spaar Select heeft geïnformeerd naar de wensen en financiële situatie van [verweerder] , ii) [verweerder] zijn financiële doel om vermogen op te bouwen aan de adviseur kenbaar heeft gemaakt, (iii) de adviseur vervolgens een specifiek effectenleaseproduct van een specifieke aanbieder, te weten Pensioen Effect van (de rechtsvoorganger van) Dexia, heeft geadviseerd, (iv) met welk product volgens de adviseur een goede aanvulling op zijn vermogen kon worden gerealiseerd. De tussenpersoon heeft [verweerder] geadviseerd de overwaarde van een eerder verkochte woning aan te wenden voor een Pensioen Effect overeenkomst waarbij het rendement zo goed zou zijn dat er naast een appeltje voor de dorst ook nog ruimte zou zijn om de studie van de kinderen te bekostigen. De tussenpersoon heeft derhalve niet volstaan met het verstrekken van algemene informatie zonder commentaar te geven of een waardeoordeel te vellen, waar Spaar Select als cliëntenremisier wel toe gehouden was. Daarmee is voldaan aan de door de Hoge Raad in zijn arrest van 10 juni 2022 geformuleerde criteria, zoals hier opgenomen in 5.10 en 5.11. Dexia heeft de door [verweerder] beschreven gang van zaken in algemene termen weersproken, maar dat laat onverlet dat er concrete aanknopingspunten zijn dat het sluiten van de overeenkomsten is gegaan zoals [verweerder] stelt. Zo is op het aanvraagformulier dat door Dexia is overgelegd de naam van de adviseur ( [de adviseur van Spaar Select] ) en het ATP-nummer [nummer2] vermeld en staat op de tussen [verweerder] en Dexia gesloten effectenleaseovereenkomst vermeld “Adviseur: [nummer2] -Spaar Select B.V.”. Daarnaast biedt ook de werkwijze van Spaar Select zoals zij die publiekelijk bekend heeft gemaakt (zie rechtsoverweging 5.6 en hierna 5.19) steun aan het betoog van [verweerder] dat de gesprekken tussen hem en de medewerker van Spaar Select zo zijn verlopen als door hem is gesteld.
5.16.
Het hof is van oordeel dat tegenover de gemotiveerde stellingname van [verweerder] Dexia meer concreet had moeten maken dat en waarom volgens haar destijds geen sprake is geweest van advisering. Dat Dexia, naar zij stelt, in bewijsnood is omdat zij de betrokken tussenpersoon niet meer kan horen, komt daarbij voor haar rekening en risico, omdat, zoals hiervoor uiteengezet, Dexia er destijds bewust van heeft afgezien om eigen specifieke voorlichting te geven aan potentiële klanten en voor de afzet van haar producten gebruik heeft gemaakt van deze tussenpersoon. Nu het aan Dexia als een aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van haar cliëntenremisiers cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt, had het op haar weg gelegen om op dit punt controle uit te oefenen. Dit temeer omdat de tussenpersoon een provisie ontving voor het aanbrengen van een cliënt en aldus een financieel belang had bij de totstandkoming van een overeenkomst(en) tussen Dexia en [verweerder] . Dat zij destijds heeft nagelaten controle uit te oefenen en kennelijk ook geen administratie heeft bijgehouden van de bij de totstandkoming van het contract betrokken (medewerker van de) tussenpersoon, is een omstandigheid die voor haar rekening en risico moet komen.
5.17.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [verweerder] vergunningplichtig is geadviseerd door Spaar Select. Aan (nadere) bewijslevering aan de zijde van Dexia wordt niet toegekomen omdat Dexia – als gevolg van omstandigheden die voor haar risico komen – de door [verweerder] gestelde feiten onvoldoende gemotiveerd heeft betwist.
beroep op billijkheidscorrectie – wetenschap
5.18.
Voor het beroep op de billijkheidscorrectie is, naast het vereiste van advisering door de tussenpersoon, ook vereist dat Dexia wist of behoorde te weten dat Spaar Select [verweerder] zodanig heeft geadviseerd dat zij buiten de grens van haar vrijstelling is getreden.
5.19.
Dexia heeft, zoals hiervoor reeds overwogen, voor de distributie van haar effectenleaseproducten gekozen voor de inzet van tussenpersonen als cliëntenremisiers. Onder verwijzing naar eerdere rechtspraak waarin dezelfde documentatie werd beoordeeld, overweegt het hof dat uit de door [verweerder] overgelegde stukken in voldoende mate blijkt dat Dexia wist dan wel behoorde te begrijpen dat Spaar Select de afnemers regelmatig niet slechts in het algemeen over deze producten informeerde, maar de producten ook onderdeel liet zijn van een specifiek op de persoon toegesneden advies. [3] Zo volgt (onder meer) uit jaarverslagen van Dexia (1997 en 2001), de website van Dexia (mei 2000), een artikel uit het Financieel Dagblad (april 1998) en een interview met de directeur van het bedrijfsonderdeel beleggingsproducten van Dexia in het tijdschrift “Het effect Spaar Select” van Spaar Select (2000) dat Dexia bewust gebruik maakte van de tussenpersonen als afzetkanaal juist omdat zij belangstellenden van een persoonlijk advies konden voorzien, terwijl uit de website van Spaar Select (2002) blijkt dat Spaar Select – hoewel cliëntenremisier – zichzelf publiekelijk aanprees met het opstellen van op de persoonlijke situatie toegesneden adviezen. Daarbij heeft Dexia in een – ook in deze procedure overgelegd – memorandum ook het standpunt ingenomen dat de werkzaamheden van de tussenpersonen, met wie zij werkte op basis van een cliëntenremisierovereenkomst(en), zich zelden beperkten tot de werkzaamheden van een cliëntenremisier in strikte zin en dat doorgaans sprake was van het geven van beleggingsadvies.
5.20.
Nu Dexia de aan de overgelegde stukken ontleende conclusies die [verweerder] hieraan verbindt onvoldoende gemotiveerd en concreet heeft tegengesproken, concludeert het hof dat Dexia wist (dan wel behoorde te begrijpen) hoe Spaar Select werkte en om die reden had moeten onderzoeken of in het geval van [verweerder] de betrokken cliëntenremisier de grens van het toelaatbare had overschreden door hem tot de aanschaf van een product van Dexia te bewegen. Het hof is van oordeel dat het onder deze omstandigheden op de weg van Dexia had gelegen om nadat [verweerder] door de tussenpersoon was aangebracht zich ervan te vergewissen of hij door de tussenpersoon was geadviseerd en de op haar rustende verplichtingen als vergunninghoudende financiële instelling (alsnog) gestand te doen. Nu zij dat in dit geval heeft nagelaten en het risico van verboden advisering door haar cliëntenremisier zich zoals hiervoor vastgesteld heeft verwezenlijkt, komt haar – behoudens bijzondere omstandigheden die zijn gesteld noch gebleken – geen beroep toe op de omstandigheid dat zij van de advisering geen wetenschap had en dit ook niet behoorde te begrijpen.
beroep op billijkheidscorrectie - conclusie
5.21.
De conclusie luidt dat het beroep van [verweerder] op de billijkheidscorrectie slaagt. Het gevolg hiervan is dat de schade van [verweerder] volledig door Dexia moet worden vergoed. De daarop gerichte grieven van Dexia falen.
omvang schade
5.22.
Uit het voorgaande volgt dat de schade van [verweerder] , bestaande uit de door hem betaalde inleg (rente, aflossing en kosten) en de restschuld, volledig door Dexia moet worden vergoed. Bij de berekening van de schade dient het voordeel dat [verweerder] heeft genoten in de vorm van dividend en fiscaal voordeel te worden verrekend. Voor de berekening van de hoofdsom dient de betaling die Dexia al heeft verricht in aanmerking te worden genomen.
5.23.
[verweerder] stelt dat de kantonrechter bij de vaststelling van de schade onder overweging 3.15 is uitgegaan van een onjuist bedrag aan fiscaal voordeel. Er is volgens [verweerder] bij de berekening van het fiscaal voordeel ten onrechte van uitgegaan dat het inkomen van [verweerder] in de 50% belastingschijf viel zodat het fiscaal voordeel op een lager bedrag moet worden vastgesteld. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft [verweerder] zijn formulieren voorlopige teruggave over het jaar 2000 overgelegd (productie J bij conclusie van repliek). Naar het oordeel van het hof heeft Dexia – gelet op de inhoud van de formulieren voorlopige teruggave 2000 – onvoldoende onderbouwd dat het inkomen van [verweerder] in 2000 (gedeeltelijk) in de 50% belastingschijf viel. Het hof zal uitgaan van het door Hillenaar berekende bedrag van € 615,92.
5.24.
[verweerder] stelt daarnaast dat de kantonrechter ten onrechte de reeds door Dexia betaalde schadevergoeding in zijn geheel heeft afgetrokken van de te betalen schade. De reeds door Dexia betaalde schadevergoeding van € 7.440,52 is namelijk inclusief een bedrag van € 2.034,34 aan wettelijke rente zodat slechts een bedrag van € 5.406,18 in mindering moet strekken. Het hof oordeelt dat het bezwaar van [verweerder] terecht naar voren is gebracht. Indien in het verleden een uitbetaling op grond van de Hof-formule heeft plaatsgevonden, dient Dexia nog 1/3 deel van de restschuld te voldoen. Dit bedrag moet worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling van dat deel van de restschuld door [verweerder] aan Dexia tot de voldoening door Dexia. Dexia heeft het voorgaande ook erkend.
5.25.
Voor het overige is geen bezwaar gemaakt tegen de schadevaststelling door de kantonrechter. De schade dient daarom door het hof als volgt te worden vastgesteld:
betaalde termijnen: € 10.890,60
betaalde restschuld: € 8.109,27
minus
schadevergoeding: € 5.406,18
fiscaal voordeel: € 615,92
totaal: € 12.977,77
voorwaardelijke grief Dexia en uitbreiding debat [verweerder]
5.26.
Nu er in het principaal hoger beroep geen grieven slagen, komt het hof niet toe aan beoordeling van de door Dexia voorwaardelijk ingestelde grief (grief IV). Het hof komt evenmin toe aan de (onder punt VIII van de memorie van antwoord tevens incidenteel hoger beroep) vermelde uitbreiding van het debat.
slotsom
5.27.
Het hoger beroep van Dexia slaagt niet. Het hoger beroep van [verweerder] slaagt wel. Het bestreden vonnis zal gedeeltelijk worden vernietigd en de vordering van [verweerder] zal worden toegewezen tot een bedrag van € 12.977,77. Omdat Dexia grotendeels in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof Dexia tot betaling van de proceskosten in principaal en incidenteel hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Overijssel, locatie Enschede, van 22 december 2020, behalve de veroordeling onder het tweede streepje, vernietigt dit vonnis op dat punt en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt Dexia aan [verweerder] te betalen € 12.977,77, vermeerderd met de wettelijke rente daarover te berekenen vanaf het moment dat alle voordeel is verrekend en met toepassing van de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, no. 3.6.3) tot de dag van algehele voldoening,
veroordeelt Dexia tot betaling van de volgende proceskosten van [verweerder] :
€ 338,00 aan griffierecht
€ 2.366,00 aan salaris van de advocaat (2 punten x appeltarief II á € 1.183,00)
Al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
veroordeelt Dexia tot betaling van de volgende proceskosten in incidenteel hoger beroep van [verweerder] :
€ 591,50 aan salaris van de advocaat (1 punt x de helft van het appeltarief II á € 1.183,00)
Deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met
de wettelijke rente;
verklaart dit arrest wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. HK.N. Vos, C.J.H.G. Bronzwaer en H.F.P. van Gastel, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2023.

Voetnoten

1.HR 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 en HR 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935.
2.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.
3.Zie o.m. hof Arnhem-Leeuwarden 3 november 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:8984. Zie ook: hof ’s-Hertogenbosch 6 december 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:4076.