ECLI:NL:GHARL:2023:6363

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
27 juli 2023
Zaaknummer
22/01962
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid beroep tegen beschikking heffingsambtenaar op grond van de Wet waardering onroerende zaken

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [belanghebbende] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk heeft verklaard. De heffingsambtenaar had op 28 februari 2021 de waarde van onroerende zaken vastgesteld en aanslagen opgelegd. De bezwaren van belanghebbende werden door de heffingsambtenaar niet-ontvankelijk verklaard, waarna belanghebbende in beroep ging. De rechtbank verklaarde het beroep echter ook niet-ontvankelijk, omdat het griffierecht niet tijdig was betaald. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 5 juli 2023, die via beeldbellen plaatsvond, is de gemachtigde van belanghebbende, mr. D.A.N. Bartels, gehoord, evenals een vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar. De kern van het geschil is of de rechtbank terecht het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het niet tijdig betalen van het griffierecht. De gemachtigde van belanghebbende betoogde dat er onduidelijkheid was over de griffierechtnota, maar het Hof oordeelde dat de griffierechtnota duidelijk betrekking had op de onderhavige zaak.

Het Hof concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk is verklaard, omdat het griffierecht niet tijdig was voldaan. Ook het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn werd afgewezen, omdat het Hof binnen de termijn van twee jaar na het instellen van het hoger beroep uitspraak deed. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het hoger beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 22/01962
uitspraakdatum: 25 juli 2023
Uitspraak van de zevende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, nummer Awb 21/1253, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 28 februari 2021 op grond van de Wet waardering onroerende zaken, de waarde van de onroerende zaken [adres1] 5 en 7 te [plaats1] vastgesteld voor het jaar 2021. Tegelijk met deze beschikking zijn aanslagen vastgesteld.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft de hiertegen gerichte bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Hij heeft een hogerberoepschrift en nadere stukken ingediend. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 5 juli 2023 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. D.A.N. Bartels, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de onder 1.1 genoemde beschikking en aanslagen. De heffingsambtenaar heeft de bezwaren bij uitspraken op bezwaar van 18 juni 2021 niet-ontvankelijk verklaard omdat de gemachtigde, ook na een herhaald verzoek daartoe, heeft verzuimd in de bezwaarfase een machtiging te overleggen.
2.2.
De gemachtigde heeft op 29 juli 2021 beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar.
2.3.
Bij brief van 5 augustus 2021, gericht aan “De heer mr. D.A.N. Bartels, Bartels Consultancy B.V., Postbus 14000, 3508 SB Utrecht”, heeft de Rechtbank de ontvangst van het beroepschrift bevestigd. De ontvangstbevestiging heeft als onderwerp “het beroep van [belanghebbende] B.V.”, vermeldt “uw kenmerk [adres1] 5 en 7 te [plaats1] ” en vermeldt verder voor zover hier van belang het volgende:
“U bent bij deze rechtbank in beroep gegaan tegen het besluit van 18 juni 2021 van de heffingsambtenaar van het gemeenschappelijk belastingkantoor Lococensus-Tricijn (GBLT). Hierbij bevestig ik de ontvangst van uw beroepschrift. Uw beroep is bij ons geregistreerd onder zaaknummer ZWO 21 / 1253 WOZ.”
2.4.
De gemachtigde heeft in brieven aan de Rechtbank met dagtekening 31 augustus 2021, 10 september 2021 en 15 september, steeds onder vermelding van het zaaknummer 21/1253, en (op 10 september 2021) “namens onze opdrachtgever” een beroep op betalingsonmacht (Bobog-verzoek) gedaan.
2.5.
De Rechtbank heeft bij brief van 13 oktober 2021 het Bobog-verzoek afgewezen, omdat niet aan de criteria voor betalingsonmacht is voldaan.
2.6.
Na de afwijzing van het Bobog-verzoek is met dagtekening 14 oktober 2021 aan de gemachtigde een nota gezonden, met het verzoek om het griffierecht ten bedrage van € 360,- binnen vier weken na dagtekening van de nota te voldoen. Daarbij is erop gewezen dat, als het griffierecht niet of niet tijdig is bijgeschreven, het risico wordt gelopen dat de Rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaart. Verder is vermeld dat als een eerder beroep op betalingsonmacht in de betreffende zaak is afgewezen, hierop niet nogmaals een beroep kan worden gedaan.
2.7.
Omdat op deze nota geen betaling is gevolgd, is met dagtekening 12 november 2021 per aangetekende post een betalingsherinnering aan de gemachtigde van belanghebbende gezonden, met het verzoek om het griffierecht binnen vier weken na dagtekening van de herinnering te voldoen. Ook in deze herinnering wordt erop gewezen dat, als het verschuldigde bedrag niet of niet tijdig is overgemaakt, het risico wordt gelopen dat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. Verder is wederom vermeld dat als een beroep op betalingsonmacht is afgewezen, hierop niet nogmaals een beroep kan worden gedaan.
2.8.
Uit de Track&Trace-informatie van PostNL volgt dat deze aangetekende zending op 16 november 2021 bij een PostNL-punt is afgehaald en dat voor de ontvangst van deze zending is getekend.
2.9.
Met dagtekening 16 november 2021 heeft de gemachtigde geschreven dat “namens onze opdrachtgever” een beroep wordt gedaan op betalingsonmacht. Hij schrijft verder dat er “- als gebaar van goede wil- (een deel van) het griffierecht wél (inmiddels óf op korte termijn) betaald.”
2.10.
Namens belanghebbende is op 10 december 2021 een bedrag van € 49,- voldaan.
2.11.
In een brief van 17 december 2021 heeft de gemachtigde nogmaals een Bobog-verzoek gedaan.

3.Geschil

In geschil is uitsluitend of de Rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het niet (tijdig) betalen van een deel van het griffierecht en of belanghebbende recht heeft op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Op grond van artikel 8:41, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (tekst 2021, hierna: Awb), wordt van de indiener van een beroepschrift – indien anders dan door een natuurlijke persoon beroep is ingesteld – door de griffier een griffierecht geheven van € 360.
4.2.
Ingevolge artikel 8:41, vierde lid, van de Awb deelt de griffier de indiener van het beroepschrift mede welk griffierecht is verschuldigd en wijst hem daarbij op het bepaalde in het vijfde en zesde lid.
4.3.
Artikel 8:41, vijfde en zesde lid, van de Awb schrijven voor dat indien het griffierecht niet binnen de daarvoor gestelde termijn van vier weken is bijgeschreven op de rekening van het gerecht dan wel ter griffie is gestort, het beroep niet-ontvankelijk is, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.4.
De gemachtigde van belanghebbende stelt dat voor hem niet duidelijk was op welke zaak de griffierechtnota betrekking had en dat deze ten onrechte is gericht aan D.A.N. Bartels in plaats van aan Bartels Consultancy B.V. De Rechtbank heeft recentelijk de werkwijze veranderd en verzendt nu de griffierechtnota’s naar Bartels Consultancy B.V. Volgens de gemachtigde is dit het bewijs dat de eerdere procedure van de Rechtbank niet deugdelijk was.
4.5.
Het Hof is van oordeel dat de griffierechtnota onmiskenbaar ziet op de onderhavige zaak en dat hierover bij (de gemachtigde van) belanghebbende in redelijkheid geen misverstand kan zijn ontstaan. In de door de Rechtbank aan de gemachtigde van belanghebbende gezonden ontvangstbevestiging (zie 2.3) wordt gerefereerd aan het ingediende beroepschrift tegen het besluit van 18 juni 2021, onder vermelding van de onroerende zaken van belanghebbende waarvoor de beschikking en aanslagen zijn opgelegd, namelijk [adres1] 5 en 7 te [plaats1] . Daarbij is tevens de naam van belanghebbende genoemd. Verder heeft de Rechtbank aan het beroep een kenmerk toegekend dat is vermeld in zowel de ontvangstbevestiging, de griffierechtnota als de betalingsherinnering. Met behulp van de gegevens op de griffierechtnota en de ontvangstbevestiging was het voor de gemachtigde van belanghebbende mogelijk het griffierecht aan de juiste belanghebbende en aan de juiste onroerende zaken te koppelen. De omstandigheid dat de griffierechtnota is gericht aan “D.A.N. Bartels” en niet aan “Bartels Consultancy B.V.” is evenmin reden om te concluderen dat niet op de juiste wijze uitvoering is gegeven aan het bepaalde in artikel 8:41, vierde lid, van de Awb.
4.6.
De stelling van de gemachtigde dat de Rechtbank was gehouden om, in het geval waarin binnen de gestelde termijn een deel van het verschuldigde griffierecht is voldaan, voor de betaling van het restant een nieuwe termijn te stellen, is onjuist [1] . Verder was de Rechtbank niet gehouden op herhaalde beroepen op betalingsonmacht met dezelfde strekking te reageren, terwijl het verzoek van 17 december 2021 bovendien na de uiterste betalingstermijn is gedaan.
4.7.
Nu het volledig verschuldigde griffierecht niet tijdig is bijgeschreven op de rekening van de Rechtbank of ter griffie van de Rechtbank is gestort en redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende niet in verzuim is geweest, heeft de Rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4.8.
Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Rechtbank heeft onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 2 december 2016 [2] terecht beslist dat er geen aanleiding is voor een vergoeding van immateriële schade in eerste aanleg. Het Hof doet uitspraak binnen een termijn van twee jaar na het instellen van het hoger beroep, zodat ook in hoger beroep geen aanleiding bestaat voor een vergoeding van immateriële schade.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Breij, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2023.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De voorzitter,
(M.M. Breij)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 27 juli 2023
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Hoge Raad 11 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:879