Uitspraak
[appellant],
ING,
1.Het geding in hoger beroep
2.De kern van de zaak
3.De vaststaande feiten
‘te gaan kijken of hij deze maand 500 euro kan betalen.’ In de tweede helft van 2016 werd het de bank duidelijk dat het onderpand gesloopt was. De bank heeft vervolgens het onderpand opnieuw laten taxeren. Daaruit kwam naar voren dat sprake was van een terrein waarop een fundering aanwezig was en een tijdelijke woonunit. Ook volgt uit de taxatie dat de minimale verkoopwaarde naar beneden moest worden bijgesteld waarmee onvoldoende dekking overbleef voor de geleende gelden.
4.Het oordeel van het hof
eerste griefricht zich tegen een vastgesteld feit en tegen het kennelijk oordeel dat sprake was van een betalingsachterstand die voldoende was voor beëindiging van de hypothecaire geldleningsovereenkomst. De
tweede en derde griefhouden in dat de rechtbank bij haar oordeel dat [appellant] heeft ingestemd met de onderhandse verkoop geen aandacht heeft besteed aan de stelling van [appellant] dat ING is tekortgeschoten in haar zorg-, zorgvuldigheids- en informatieplicht, waardoor [appellant] niet tot een weloverwogen besluit kon komen. Met zijn
vierde bezwaarkomt [appellant] op tegen het oordeel van de rechtbank dat aan de zijde van ING geen sprake is van eigen schuld doordat zij [appellant] niet in de gelegenheid heeft gesteld de verbouwingswerkzaamheden af te ronden voor de verkoop. De
vijfde griefricht zich tegen de afwijzing van het beroep op dwaling.