ECLI:NL:GHARL:2023:6288

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
200.304.203
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over ontbinding huurovereenkomst en bewijsvoering van onderverhuur

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter. De appellant, die in eerste aanleg gedaagde was, heeft de huurovereenkomst met de Stichting Woonin, voorheen Stichting Mitros, betwist. In het tussenarrest van 15 november 2022 is aan Woonin een bewijsopdracht gegeven, waarbij getuigen zijn gehoord. De appellant was echter niet aanwezig bij het getuigenverhoor en heeft geen tegengetuigen laten horen. Het hof heeft vastgesteld dat Woonin is geslaagd in het bewijs dat de appellant de woning aan derden heeft onderverhuurd, wat in strijd is met de huurovereenkomst. Het hof heeft overwogen dat de persoonlijke omstandigheden van de appellant niet opwegen tegen het belang van Woonin bij ontbinding van de huurovereenkomst. De appellant heeft aangevoerd dat de ontbinding niet gerechtvaardigd is vanwege zijn woonbelang, maar het hof heeft geoordeeld dat dit belang onvoldoende gewicht in de schaal legt. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt de appellant in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 25 juli 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof: 200.304.203
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht: 9109720)
arrest van 25 juli 2023
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. J. Zaim,
tegen:
voorheen
Stichting Mitros,
na naamswijziging:
Stichting Woonin,
gevestigd te Utrecht,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: Woonin,
advocaat: mr. P.F.M. Broos.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
In het tussenarrest van 15 november 2022 is een bewijsopdracht aan Woonin gegeven met aansluitend een mondelinge behandeling. Door de raadsheer-commissaris zijn op verzoek van Woonin twee getuigen gehoord. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). [appellant] was bij het getuigenverhoor niet aanwezig. [appellant] heeft er vanaf gezien om tegengetuigen te horen. Omdat [appellant] niet aanwezig was heeft de in het tussenarrest bepaalde mondelinge behandeling (comparitie van partijen) niet plaats kunnen vinden. Door Woonin is een conclusie na enquête ingediend die ook een vermeerdering van eis inhoudt. [appellant] heeft geen antwoordconclusie ingediend.
1.2.
Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.Wat beslist het hof

Het hof beslist dat Woonin is geslaagd in het bewijs. Het woonbelang en de persoonlijke omstandigheden van [appellant] leggen onvoldoende gewicht in de schaal. Daarom wordt het vonnis van de kantonrechter, waarin de huurovereenkomst is ontbonden, bekrachtigd en wordt [appellant] in de proceskosten in hoger beroep veroordeeld. Hieronder wordt deze beslissing uitgelegd.

3.De uitleg van de beslissing

3.1.
Het hof verwijst naar de overwegingen en beslissingen in het tussenarrest. Woonin is toegelaten tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat [appellant] de door hem van Woonin gehuurde woning aan derden, namelijk aan [namen2 en 3] , heeft onderverhuurd dan wel in gebruik heeft gegeven. Met instemming van partijen heeft de raadsheer-commissaris [naam2] , die in Barcelona woont, via videoverbinding gehoord. [naam3] is fysiek op de zitting gehoord.
3.2.
In het tussenarrest is overwogen dat het hof het belangrijk vindt dat [appellant] in persoon bij de verhoren aanwezig is omdat hij niet bij de comparitie van partijen bij de kantonrechter en evenmin bij de mondelinge behandeling bij het hof is verschenen. In het tussenarrest is vermeld dat als een van partijen niet aanwezig is het hof daaraan de conclusies kan verbinden die hem geraden voorkomen (artikel 179 lid 4 Rv.). Door zijn advocaat is medegedeeld dat [appellant] wegens medische redenen niet aanwezig kan zijn. Het hof stelt vast dat deze medische redenen niet worden onderbouwd met enig recent bewijsstuk.
3.3.
Door Woonin wordt in de conclusie na enquête erop gewezen dat door het niet verschijnen van [appellant] de beide getuigen niet in staat worden gesteld om te verklaren of [appellant] nu al dan niet degene is geweest die de woning aan hen heeft onderverhuurd of in gebruik heeft gegeven. Het hof overweegt dat [appellant] zijn afwezigheid wegens ziekte tijdig had moeten melden zodat had kunnen worden beoordeeld of uitstel van de zitting mogelijk was of dat [appellant] bijvoorbeeld via een videoverbinding had kunnen deelnemen aan de zitting. Op deze wijze hadden de getuigen [appellant] kunnen zien en al dan niet kunnen herkennen als de persoon die aan hen de woning heeft verhuurd. De raadsheer-commissaris heeft [appellant] nu helaas geen vragen kunnen stellen, zoals bedoeld in artikel 179 lid 3 Rv. Met inachtneming van dit alles beoordeelt het hof of Woonin in de bewijsopdracht is geslaagd.
3.4.
Beide getuigen verklaren dat zij de woning op social media hebben gevonden en dat na ondertekening van de huurovereenkomst en betaling van een contant bedrag van circa
€ 2.000,00 zij de sleutel ontvingen van een man die waarschijnlijk “ [naam4] ” heet. Het hof overweegt dat uit deze beide eenduidige verklaringen duidelijk wordt dat deze “ [naam4] ” de beschikkingsmacht over de woning had; hij kon immers de sleutel verschaffen. Het kan zijn dat [appellant] “ [naam4] ” is of dat “ [naam4] ” de sleutel van [appellant] heeft gekregen. [appellant] heeft bij de kantonrechter ook erkend dat degene die de huurovereenkomst heeft gesloten een bekende van hem kan zijn geweest. Er zijn daarnaast geen aanwijzingen voor dat een onbekende derde de sleutel op een andere manier zou hebben bemachtigd. Beide getuigen verklaren daarnaast dat “ [naam4] ” hen vanwege achterstallige huur heeft bedreigd. Woonconsulent [naam5] verklaarde bij het hof, dat zij dat op (niet-bewaarde) camerabeelden heeft gezien. Volgens haar was deze persoon [appellant] . Het hof overweegt verder dat, mede in aanmerking genomen dat er een huurovereenkomst is ondertekend, er huurpenningen zijn betaald en de neven [namen2 en 3] meer dan een maand (tot de ontdekking door Woonin) in de woning hebben verbleven, bewezen is dat [appellant] de woning óf heeft onderverhuurd óf in gebruik heeft gegeven aan de neven [namen2 en 3] . Door op het getuigenverhoor niet te verschijnen, althans niet te verzoeken om uitstel tot na zijn herstel of hieraan digitaal deel te nemen dan wel zichzelf als tegengetuige op een latere zitting te laten horen, heeft [appellant] zichzelf de kans ontnomen om het hof zijn kant van het verhaal te vertellen, wat voor zijn eigen rekening en risico komt. Het hof acht Woonin geslaagd in het leveren van bewijs.
3.5.
Dit betekent dat sprake is van een tekortkoming die zodanig ernstig is dat de ontbinding van de huurovereenkomst en daarmee de ontruiming van de woning in beginsel gerechtvaardigd is. [appellant] voert, in het kader van de “tenzij-formule” van artikel 6:265 BW, nog aan dat ontbinding van de huurovereenkomst, gelet op de gevolgen die de daaruit voortvloeiende ontruiming voor hem met zich brengt, niet gerechtvaardigd is. Zijn (woon)belang weegt namelijk zwaarder dan de tekortkoming die hij heeft veroorzaakt. Blijkens het verslag van het getuigenverhoor heeft de advocaat van [appellant] daarover het volgende aangevoerd. [appellant] heeft sinds 5 september 2021 een zwerversbestaan geleid en is daarna bij een vriend in [woonplaats] gaan wonen op een kamer van 13m2 voor € 500,00 per maand en hij moet daar weg als deze procedure voor hem nadelig uitpakt. Zijn belang bij de procedure is dat als hij deze zou winnen Woonin een positieve verhuurdersverklaring moet afgeven zodat hij een nieuwe huurwoning kan krijgen. Inmiddels heeft [appellant] wel weer een uitkering.
3.6.
Net als de kantonrechter is het hof van oordeel dat het woonbelang van [appellant] en zijn overige persoonlijke belangen onvoldoende gewicht in de schaal leggen tegenover het belang van Woonin bij ontbinding van de huurovereenkomst. [appellant] heeft door de woning in onderhuur of gebruik aan anderen dan hijzelf te geven gehandeld in strijd met de huurovereenkomst en de daarop van toepassing zijnde algemene voorwaarden waarin met zoveel woorden staat dat dit niet is toegestaan. Deze tekortkoming kan ook niet meer ongedaan worden gemaakt. Het woonbelang van [appellant] is evident maar van Woonin kon niet worden verwacht dat zij [appellant] onder deze omstandigheden een nieuwe woning elders aanbiedt (het appartementencomplex is inmiddels gesloopt) of een positieve verhuurdersverklaring afgeeft. Gesteld noch gebleken is dat [appellant] , die inmiddels weer een uitkering heeft, niet voor een andere vorm van onderdak in aanmerking zou kunnen komen, al dan niet met behulp van zorgverlenende instanties, zoals inmiddels blijkt te zijn gelukt. Niet is komen vast te staan (omdat [appellant] niet naar de mondelinge behandeling is gekomen en geen bewijsstukken heeft overgelegd) dat hij zijn huidige kamer zou kwijtraken bij verlies van deze procedure.
3.7.
Het hoger beroep van [appellant] slaagt dus niet. De huurovereenkomst is terecht ontbonden zodat Woonin geen andere woning aan [appellant] hoeft te geven en ook geen positieve huurdersverklaring. Het vonnis van de kantonrechter wordt dan ook bekrachtigd. [appellant] is in hoger beroep in het ongelijk gesteld en wordt daarom in de proceskosten van Woonin veroordeeld, daaronder begrepen de kosten van de tolk voor het getuigenverhoor en de getuigetaxe, die bij wijze van vermeerdering van eis door Woonin worden gevorderd. Daarvoor was een vermeerdering van eis overigens niet noodzakelijk omdat deze kosten vallen onder het bereik van artikelen 237 en 239 Rv.

4.De beslissing

Het hof:
2.1.
bekrachtigt het vonnis kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 15 september 2021;
2.2.
veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten van Woonin:
€ 772,00 aan griffierecht
€ 3.549,00 aan salaris van de advocaat van Wooin (3 procespunten x appeltarief II)
€ 423,50 aan kosten tolk
€ 92,00 aan taxe getuige;
2.3.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag.
2.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
2.5.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.E.F. Hillen, A.J.J. van Rijen en G.A. Diebels, en is door de rolraadsheer ondertekend en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2023.