Parketnummer: 21-005430-22
Uitspraak van: 18 juli 2023
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht , van
1 december 2022 met parketnummer 16-044648-22 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1986,
thans verblijvende in penitentiaire inrichting [plaats 1] .
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 4 juli 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman,
mr. M. Hoevers, naar voren is gebracht.
Ook heeft het hof kennisgenomen van hetgeen door mr. [naam 1] , advocaat te [plaats 2] , namens de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] naar voren is gebracht.
Omvang van het hoger beroep
De verdachte
Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld. Bij appelschriftuur is aangegeven dat de verdachte zich niet kan verenigen met dit vonnis omdat de verdachte onschuldig is.
Het Openbaar ministerie
Het hoger beroep is door de officier van justitie onbeperkt ingesteld. Bij appelschriftuur is gesteld dat het openbaar ministerie zich niet kan verenigen met het vonnis. Het openbaar ministerie volgt de rechtbank alleen niet in het oordeel dat de verdachte voor de periode waarin hij als meerderjarige deze strafbare feiten heeft gepleegd (ook) volgens het jeugdstrafrecht dient te worden berecht en meent dat als gevolg daarvan een andere straf passend is.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2006 te [pleegplaats] , althans in Nederland, met [benadeelde 1] (geboren op 21 september 1995), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde 1] , te weten (telkens) meermalen, in elk geval eenmaal
- het duwen/brengen en/of houden en/of (heen en weer) bewegen van zijn, verdachtes, vinger in de vagina van die [benadeelde 1] en/of
- het duwen/brengen en/of houden en/of (heen en weer) bewegen van zijn, verdachtes, vinger in de anus van die [benadeelde 1] en/of
- het duwen/brengen en/of houden en/of (heen en weer) bewegen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [benadeelde 1] en/of
- het duwen/brengen en/of houden en/of (heen en weer) bewegen van zijn, verdachtes, penis in de anus van die [benadeelde 1] en/of
- het duwen/brengen en/of houden en/of (heen en weer) bewegen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [benadeelde 1] en/of
- het betasten/aanraken van de vagina en/of de billen en/of de borsten van die [benadeelde 1] en/of
- het likken van de vagina van die [benadeelde 1] en/of
- het laten betasten/aanraken van zijn, verdachtes, penis door die [benadeelde 1] en/of het zich laten aftrekken door die [benadeelde 1] en/of het zich aftrekken in de nabijheid van/naast die [benadeelde 1] ;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2001 tot en met [geboortedag 3] 2004 te [pleegplaats] , althans in Nederland, met [benadeelde 2] (geboren op [geboortedag 3] 1992), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde 2] , te weten (telkens) meermalen, in elk geval eenmaal
- het duwen/brengen en/of houden en/of (heen en weer) bewegen van zijn, verdachtes, vinger in de anus van die [benadeelde 2] en/of
- het duwen/brengen en/of houden en/of (heen en weer) bewegen van zijn, verdachtes, penis in de anus van die [benadeelde 2] en/of
- het betasten/aanraken van de billen van die [benadeelde 2] en/of
- het laten betasten/aanraken van zijn, verdachtes, penis door die [benadeelde 2] en/of het zich laten aftrekken door die [benadeelde 1] en/of het zich aftrekken in de nabijheid van/naast die [benadeelde 2] ;
hij in of omstreeks de periode van [geboortedag 3] 2004 tot en met 31 december 2006 te [pleegplaats] , althans in Nederland, met [benadeelde 2] (geboren op [geboortedag 3] 1992), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtelijke handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde 2] , te weten (telkens) meermalen, in elk geval eenmaal
- het duwen/brengen en/of houden en/of (heen en weer) bewegen van zijn, verdachtes, vinger in de anus van die [benadeelde 2] en/of
- het duwen/brengen en/of houden en/of (heen en weer) bewegen van zijn, verdachtes, penis in de anus van die [benadeelde 2] en/of
- het betasten/aanraken van de billen van die [benadeelde 2] en/of
- het laten betasten/aanraken van zijn, verdachtes, penis door die [benadeelde 2] en/of het zich laten aftrekken door die [benadeelde 1] en/of het zich aftrekken in de nabijheid van/naast die [benadeelde 2] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Het hof kan zich vinden in de volgende overwegingen die de rechtbank in haar vonnis met betrekking tot de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie heeft opgenomen en hieronder cursief zijn weergegeven. Het hof neemt die overwegingen daarom over. Waar in de hierna cursief weergegeven tekst ‘de rechtbank’ staat vermeld moet ‘het hof’ worden gelezen. Het hof overweegt derhalve het volgende:
Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van verjaring heeft de rechtbank gelet op het bepaalde in de artikelen 70, 71 en 77d van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De rechtbank stelt vast dat deze artikelen in en sinds de tenlastegelegde periode (meermalen) zijn gewijzigd.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad geldt in geval van verandering van
Wetgeving met betrekking tot de verjaringstermijn als uitgangspunt dat deze verandering direct van toepassing is, met dien verstande dat een reeds voltooide verjaring wordt geëerbiedigd. Dit uitgangspunt geldt ook voor verlenging van lopende verjaringstermijnen (ECLI:NL:HR:2015:3441). De rechtbank zal in de beoordeling dus moeten betrekken of de tenlastegelegde feiten reeds waren verjaard voorafgaand aan een wetswijziging van de verjaringstermijnen. Om die reden en omdat zowel de leeftijd van verdachte als die van het slachtoffer relevant is bij het bepalen van de relevante verjaringstermijn, heeft de rechtbank voor de beoordeling van de verjaring de feiten in verschillende perioden opgeknipt. Feit 1 - periode 1 januari 2001 tot en met 28 augustus 2002
Verdachte was gedurende deze periode 14 en 15 jaar oud. Op 1 januari 2001 bepaalde artikel 71 onder 3 Sr (oud, 2000) dat bij misdrijven, waaronder die omschreven in artikel 244 Sr (oud, 1991), die gepleegd zijn ten aanzien van een minderjarige, de verjaringstermijn aanvangt op de dag na die waarop die persoon achttien jaar is geworden.
Aangeefster [benadeelde 1] is op [geboortedag 2] 2013 achttien jaar geworden. Dat betekent dat de verjaringstermijn aanving op [datum 1] 2013. De strafbedreiging voor het overtreden van artikel 244 Sr is maximaal 12 jaren gevangenisstraf. Ingevolge artikel 70 onder 4 (oud, 1995) en artikel 77d lid 1 Sr (oud, 2000) bedroeg de verjaringstermijn 7 jaar en 6 maanden. Volgens het destijds geldende recht zou het recht tot strafvordering verjaren op [datum 3] 2021, indien op dat moment nog geen daad van vervolging was verricht. Echter, op 1 april 2013 heeft de meest recente wetswijziging ten aanzien van de verjaringstermijnen
plaatsgevonden, waardoor conform het hiervoor besproken arrest van de Hoge Raad de huidige verjaringstermijnen van toepassing zijn.
Artikel 71 Sr bepaalt dat de termijn van verjaring in de onderhavige zaak aanvangt op de dag na die waarop het feit is gepleegd (en dus niet langer de dag nadat het slachtoffer meerderjarig is geworden) en artikel 77d lid 3 bepaalt dat voor het onderhavige feit een verjaringstermijn geldt van 20 jaar. In beginsel zou het recht tot strafvordering dan verjaren op 2 januari 2021 tot en met 28 augustus 2022, indien op dat moment nog geen daad van vervolging was verricht. De rechtbank stelt vast dat de vordering tot inbewaringstelling aan verdachte dateert van 24 februari 2022, waarmee sprake is van een daad van vervolging en de verjaring is gestuit.
De rechtbank concludeert dat het recht tot strafvordering gedeeltelijk is verjaard en verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk ten aanzien van de tenlastegelegde pleegperiode 1 januari 2001 tot en met 23 februari 2002. De officier van justitie is wel ontvankelijk in de vervolging ten aanzien van de periode 24 februari 2002 tot en met 28 augustus 2002.
Feit 1 - periode 29 augustus 2002 tot en met 29 augustus 2004
Verdachte was gedurende deze periode 16 en 17 jaar oud. De verjaringstermijn bedroeg destijds op grond van het bepaalde in artikel 77d lid 2 Sr (oud, 2000) juncto artikel 70 onder 4 Sr (oud, 1995) vijftien jaren. Ook in dit geval gold destijds dat de verjaringstermijn aanving op de dag na die waarop [benadeelde 1] achttien jaar was geworden, oftewel vanaf [datum 1] 2013. Omdat de datum van verjaring ook nu gelegen is na 1 april 2013, gelden de huidige verjaringstermijnen.
Artikel 77d lid 3 Sr bepaalt dat de verjaringstermijn 20 jaar bedraagt en ingevolge artikel 71 Sr ving de verjaringstermijn aan op 30 augustus 2002. Omdat de eerste daad van vervolging heeft plaatsgevonden op 24 februari 2022 is de verjaring tijdig gestuit en is in deze periode geen sprake van verjaring, waardoor de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging.
Feit 1 - periode 30 augustus 2004 tot en met 31 december 2006
Verdachte was gedurende deze periode meerderjarig. Ook in dit geval gold destijds dat de verjaringstermijn aanving op de dag na die waarop [benadeelde 1] achttien jaar was geworden, oftewel vanaf [datum 1] 2013 en bedroeg de verjaringstermijn vijftien jaren. Omdat de datum van verjaring ook nu gelegen is na 1 april 2013, gelden de huidige verjaringstermijnen.
Artikel 70 lid 2 onder 1 Sr bepaalt dat, nu het gaat om een feit met een strafbedreiging van 12 jaren gevangenisstraf, het recht tot strafvordering niet verjaart. In deze periode is aldus geen sprake van verjaring, zodat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging.
Feit 2 -periode 1 januari 2001 tot en met 28 augustus 2002 (til. art. 244 Sr.)
Verdachte was gedurende deze periode 14 en 15 jaar oud. Op 1 januari 2001 bepaalde artikel 71 onder 3 Sr (oud, 2000) dat bij misdrijven, waaronder die omschreven in artikel 244 Sr (oud, 1991), die gepleegd zijn ten aanzien van een minderjarige, de verjaringstermijn aanvangt op de dag na die waarop die persoon achttien jaar is geworden.
Aangever [benadeelde 2] is op [geboortedag 3] 2010 achttien jaar geworden. Dat betekent dat de verjaringstermijn aanving op [datum 2] 2010. Ingevolge artikel 70 onder 4 (oud, 1995) en artikel 77d lid 1 Sr (oud, 2000) bedroeg de verjaringstermijn 7 jaar en 6 maanden. Volgens het destijds geldende recht zou het recht tot strafvordering verjaren op [datum 4] 2017, indien op dat moment nog geen daad van vervolging was verricht. Omdat de datum van verjaring ook nu gelegen is na 1 april 2013, gelden de huidige verjaringstermijnen.
Artikel 71 Sr bepaalt dat de termijn van verjaring in de onderhavige zaak aanvangt op de dag na die waarop het feit is gepleegd en artikel 77d lid 3 bepaalt dat voor het onderhavige feit een verjaringstermijn geldt van 20 jaar. In beginsel zou het recht tot strafvordering dan verjaren op 2 januari 2021 tot en met 28 augustus 2022, indien op dat moment nog geen daad van vervolging was verricht. De rechtbank stelt vast dat de vordering tot inbewaringstelling aan verdachte dateert van 24 februari 2022, waarmee sprake is van een daad van vervolging en de verjaring is gestuit.
De rechtbank concludeert dat het recht tot strafvordering gedeeltelijk is verjaard en verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk ten aanzien van de tenlastegelegde pleegperiode 1 januari 2001 tot en met 23 februari 2002. De officier van justitie is wel ontvankelijk in de vervolging ten aanzien van de periode 24 februari 2002 tot en met 28 augustus 2002.
Feit 2 —periode 29 augustus 2002 tot en met 24 maart 2004 (til. art. 244 Sr.)
Verdachte was gedurende deze periode 16 en 17 jaar oud. Ook in dit geval gold destijds dat de verjaringstermijn aanving op de dag na die waarop [benadeelde 2] achttien jaar was geworden, oftewel vanaf [datum 2] 2010. In afwijking van de hiervoor besproken periode bepaalde artikel 77d lid 2 (oud, 2000) dat het eerste lid over de wettelijke halvering van de verjaringstermijn niet van toepassing was, indien de verdachte ten tijde van het plegen van het feit de leeftijd van 16 jaar had bereikt. Dit betekent dat ingevolge artikel 70 onder 4 (oud, 1995) een verjaringstermijn gold van 15 jaar die aanving vanaf [datum 2] 2010. Omdat de
datum van verjaring ook nu gelegen is na 1 april 2013, gelden de huidige
verjaringstermijnen.
Artikel 77d lid 3 Sr bepaalt dat de verjaringstermijn 20 jaar bedraagt en ingevolge artikel 71 Sr ving de verjaringstermijn aan op 30 augustus 2002. Omdat de eerste daad van vervolging heeft plaatsgevonden op 24 februari 2022 is de verjaring tijdig gestuit en is in deze periode geen sprake van verjaring, waardoor de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging.
Feit 2 - periode 25 maart 2004 tot en met 28 augustus 2004 (til. art. 245 Sr.)
Verdachte was gedurende deze periode 17 jaar oud. Ook in dit geval gold destijds dat de verjaringstermijn aanving op de dag na die waarop [benadeelde 2] achttien jaar was geworden, oftewel vanaf [datum 2] 2010. De strafbedreiging voor het overtreden van artikel 245 Sr is maximaal acht jaren gevangenisstraf. Artikel 77d lid 2 (oud, 2000) bepaalde dat de wettelijke halvering van de verjaringstermijn niet van toepassing was, waardoor ingevolge artikel 70 onder 3 (oud, 1995) een verjaringstermijn gold van 12 jaar die aanving vanaf [datum 2] 2010. Omdat de datum van verjaring ook nu gelegen is na 1 april 2013, gelden de huidige verjaringstermijnen.
Artikel 77d lid 3 Sr bepaalt dat de verjaringstermijn 20 jaar bedraagt en ingevolge artikel 71 Sr ving de verjaringstermijn aan op 26 maart 2004. Omdat de eerste daad van vervolging heeft plaatsgevonden op 24 februari 2022 is de verjaring tijdig gestuit en is in deze periode geen sprake van verjaring, waardoor de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging.
Feit 2 - periode 29 augustus 2004 tot en met 31 december 2006
Verdachte was gedurende deze periode meerderjarig. Ook in dit geval gold destijds dat de verjaringstermijn aanving op de dag na die waarop [benadeelde 2] achttien jaar was geworden, oftewel vanaf [datum 2] 2010 en bedroeg de verjaringstermijn 12 jaar. Omdat de datum van verjaring ook nu gelegen is na 1 april 2013, gelden de huidige verjaringstermijnen.
Op grond van artikel 70 lid 2 onder 2 Sr geldt dat, nu de verdenking ziet op het misdrijf omschreven in artikel 245 Sr en [benadeelde 2] destijds nog geen 18 jaar oud was, het recht tot strafvordering niet verjaart. In deze periode is aldus geen sprake van verjaring, zodat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging.
3.2. Conclusie
De rechtbank concludeert dat het recht tot strafvordering gedeeltelijk is verjaard en verklaart de officier van justitie voor feit 1 en feit 2 niet-ontvankelijk ten aanzien van de tenlastegelegde pleegperiode van 1 januari 2001 tot en met 23 februari 2002. De officier van justitie is wel ontvankelijk in de vervolging van beide feiten ten aanzien van de periode 24 februari 2002 tot en met 31 december 2006.
Het vervolg heeft daarom uitsluitend betrekking op de tenlastegelegde pleegperiode van 24 februari 2002 tot en met 31 december 2006.
Verzoek tot het benoemen van een deskundige
De raadsman heeft verzocht om benoeming van een deskundige, bij voorkeur prof. dr. [naam 2] , om – kort gezegd – onderzoek te doen naar de betrouwbaarheid en de geloofwaardigheid van de verklaringen van de aangevers.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen noodzaak is tot het benoemen van een deskundige. Het verzoek is onvoldoende onderbouwd. Er zijn geen aanknopingspunten voor het aannemen van de onbetrouwbaarheid en ongeloofwaardigheid van de verklaringen van de aangevers.
Het hof wijst het verzoek tot het benoemen van een deskundige af. Het hof stelt voorop dat het aan de rechter, in dit geval het hof, is om de betrouwbaarheid en de geloofwaardigheid van de verklaringen van de aangevers vast te stellen. Het hof acht de inhoud van het dossier voldoende om de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de verklaringen van aangevers te kunnen beoordelen en acht zich daartoe voldoende voorgelicht.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat beide feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden geacht gelet op de verklaringen van beide aangevers in onderlinge samenhang beschouwd, in combinatie met het steunbewijs. De verklaringen van de aangevers zijn betrouwbaar en geloofwaardig. Het scenario van de verdachte dat er een financieel motief is geweest om aangifte te doen is onaannemelijk en absoluut ongeloofwaardig. Er is bij de aangevers geen sprake van hervonden herinneringen maar van weggestopte herinneringen. Een verplichting tot het inschakelen van de Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken
(hierna: LEBZ)bestaat niet. Daarnaast is voldoende steunbewijs voorhanden. Getuige [naam 3] heeft gezien dat de verdachte aangeefster [benadeelde 1] heeft misbruikt. Ook het geluidsfragment kan als steunbewijs worden gebruikt. Ten aanzien van aangever [benadeelde 2] is sprake van schakelbewijs, in de vorm van de verklaring van [benadeelde 1] .
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte van beide feiten dient te worden vrijgesproken. De vermeende gebeurtenissen hebben minimaal zestien jaren geleden plaatsgevonden. De aangevers waren toen nog zeer jong. Er is sprake van hervonden herinneringen. De LEBZ had moeten worden ingeschakeld nu sprake is van hervonden herinneringen en bovendien van gebeurtenissen die langer dan acht jaren geleden hebben plaatsgevonden. Consultatie van de LEBZ is in deze zaak nagelaten. De verklaringen van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] zijn onbetrouwbaar en ongeloofwaardig.
De verdachte heeft verklaard dat de aangevers uit wraak valselijk hebben verklaard. De valse aangiftes hebben een financieel motief omdat de verdachte de aangevers in de loop van zijn verslavingsgeschiedenis heeft bestolen en bedrogen en ze hun geld nooit heeft terugbetaald. Langs deze weg hopen ze via een benadeelde partij-stelling geld van hem te krijgen.
Oordeel van het hof
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan – kortgezegd - misbruik van zijn nichtje [benadeelde 1] en neefje [benadeelde 2] . Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. In het bijzonder overweegt het hof dat er geen begin van aannemelijkheid bestaat voor de hiervoor weergegeven theorie van de verdachte dat de aangiftes zijn gedaan met het enkele doel geld van hem los te krijgen.
Het hof kan zich vinden in de overwegingen die de rechtbank in haar vonnis met betrekking tot het bewijs heeft opgenomen en hieronder cursief zijn weergegeven. Het hof neemt die overwegingen over. Waar in de hierna cursief weergegeven tekst ‘de rechtbank’ staat vermeld moet ‘het hof’ worden gelezen. Het hof overweegt derhalve als volgt:
Aangeefster [benadeelde 1] heeft in haar informatief gesprek zeden onder meer het volgende verklaard:
Ik was ongeveer 6 jaar oud en ik was thuis, samen met [benadeelde 2] op [adres 1]
. [verdachte] [de rechtbank begrijpt: [verdachte] ] kwam oppassen. [verdachte] en ik belandden samen op de slaapkamer van [benadeelde 2] . [verdachte] kleedde mij uit. Hij stopte zijn geslachtsdeel in mijn mond en ik moest hem bevredigen. Het ging door tot hij klaar kwam maar hij kwam niet in mijn mond. Hij betastte me overal. [verdachte] likte ook aan mijn vagina. Ik was als verdoofd. Ik kon niets doen.
Het ging altijd volgens een vast patroon. Op zaterdagen kwam de familie vaak bij elkaar. [verdachte] zorgde dat hij dan in mijn buurt kwam en begon te gebaren dat ik mee moest komen. Als ik dan niet wilde, dan maakte hij een gebaar met zijn hand die langs zijn keel streek. Als hij na de seks was klaargekomen, dan veegde hij zijn geslachtdeel met een papiertje af.
Ik woonde samen met mijn familie op de eerste verdieping. Op de begane grond waren de kelderboxen. Ik denk dat ik 7 of 8 jaar oud was. [verdachte] pakte de sleutel van de kelderbox, die hing op een vaste plek in huis. In de schuur stonden [verdachte] en ik in het midden en ik moest van hem met mijn hand over zijn broek wrijven en zo zijn geslachtsdeel stijf maken. [verdachte] deed zijn broek naar beneden en ik moest hem oraal bevredigen. [verdachte] betastte mij over en onder de kleding over mijn borsten en over mijn lijf en hij kuste me in de nek. Hij kwam buiten mij klaar en hij gebruikte een zakdoekje om zijn geslachtsdeel af te vegen.
Aangeefster [benadeelde 1] heeft in haar aangifte onder meer het volgende verklaard:
V: Welke seksuele handelingen hebben er plaatsgevonden?
A: Hij betaste mij aan mijn vagina, billen en mijn borsten, die ik nog niet had, en ik moest hem betasten. Ik moest hem oraal bevredigen of aan zijn lul zitten als het waren. Ik moest zijn geslachtsdeel soms in mijn mond nemen. Ik moest er aan sabbelen. Hij stopte zijn lul in mijn mond en moest dan diep in mij nemen maar dat lukte niet echt. Hij kuste mij. Hij heeft ook een keer of een paar keer zelfs mij oraal bevredigd. Hij likte met zijn tong om en in mijn vagina. En hij wreef met zijn lul tegen mijn aan en tegen mijn geslachtsdeel en ging er mee tussen mijn billen. Hij heeft geprobeerd anaal binnen te dringen.
V: Tegen wie doe je aangifte?
A: [verdachte] , [geboortedag 1] 1986.
Ik kan me herinneren dat ik rond de 7 jaar was. We zijn naar het pierenbadje achter ons huis gegaan waar ook een speeltuin was. In de bosjes begon hij mij te betasten.
A: Hij begon mij te betasten ook onder mijn badpak. Ik wilde terug maar hij zei; nee we zijn nog niet klaar. Hij deed zijn broek naar beneden en liet zijn lul zien. Ik moest het vastpakken en er over wrijven. Ik werd betast over mijn borsten, die ik toen nog niet had. Hij pakte mijn hand beet en trok zich zelf als het waren af. Tot hij klaar kwam, er kwam sperma uit en dan was hij klaar en konden we terug gaan. Hij trok zichzelf af met mijn hand die hij vast had. Zo kon hij dus klaar komen.
O: Dan gaan we terug naar die keer bij dat peuterbad.
V: Wat raakte hij toen van jou aan?
A: Hij begon mij te betasten bij mijn boezem onder en op mijn badpak. Ik moest daarna aan hem zitten. Hij heeft wel de bandjes van mijn badpak meer naar beneden gedaan zodat mijn boezem gebied ontbloot was. Nu was het even snel aftrekken en dat was het. Het gekke was dat hij altijd wel papier bij zich had om het schoon te vegen. Dat papier gooide hij altijd wel weg. Alsof hij het voorbereide.
V: Is er een moment die jij je als de meest erge of vervelende keer kunt herinneren. Vertel ons daar eens alles over?
A: Dat hij probeerde binnen te dringen. Het vond plaats in zijn kamer. Ik stond voor hem en toen begon hij mij te betasten. Hij zei dat ik mijn broek naar beneden moest doen, maar hij kleedde mij dan samen uit. Hij had mijn broek en ondergoed uitgedaan en dat lag op de grond. Hij betaste mij bij mijn billen. Ik kan me goed herinneren dat hij een hoog kussen had en dat in het midden van zijn bed legde. Ik moest erop gaan liggen en ik lag dan dwars op het bed. Ik hoefde hem die keer niet oraal te bevredigen of wat dan ook. Hij zei dat ik moest gaan liggen. Ik vroeg wat hij ging doen. Hij zei: Niets, ga maar spelen. Ik lag daar en hij had een crème, ik weet niet welke, maar dat smeerde hij op en tussen mijn billen en gleed met zijn lul tussen mijn billen. Hij probeerde met zijn vinger binnen te dringen. Het lukte niet,
want ik had veel pijn. Hij pakte nog meer crème en probeerde het weer. Het lukt weer niet en het deed heel veel pijn. Ik lag daar dus op het bed. Hij gleed eerst met zijn geslachtsdeel tussen mijn billen en toen met zijn vinger. Hij ging met zijn halve vinger naar binnen maar het deed veel pijn. Hij betast mijn billen en hij probeerde met zijn lul naar binnen te dringen. Het deed echt te veel pijn en ik schreeuwde bijna en toen deed hij zijn hand op mijn mond, zijn linker hand, hij haalde toen zijn hand weg en zei dat ik niet moest schreeuwen.Hij probeerde het weer en toen gleed hij eerst met zijn lul tussen mijn billen en probeerde zijn lul er weer in te steken. Het kon niet, het deed zo veel pijn. Ik maakte dan veel geluid en dan stopte hij weer even en deed het toen weer met zijn vinger. Ik zei dat ik het niet leuk vond en dat hij moest stoppen en dat ik anders heel hard zou gaan schreeuwen. Hij heeft nog wel met zijn lul tussen mijn billen gewreven. Hij haalde zijn lul bij mij vandaan. Ik denk dat hij zich zelf is gaan aftrekken. Ik heb dat niet gezien, want ik lag met mijn gezicht naar de muur. Ik voelde op een gegeven moment nattigheid op mijn billen, rechter bil en een beetje op mijn onderrug. Hij pakte een papiertje en maakte mij schoon, ook de crème haalde hij van mij af.
A: Ik was toen wat ouder, ik denk 9 jaar.
V: Hoe vaak hebben er seksuele handelingen plaatsgevonden op de slaapkamer van [verdachte] ?
A; Ik kan me twee gevallen herinneren.
Ik kwam in de kamer en [verdachte] zei dat we de deur dicht moesten doen.
We moesten bij hem in bed gaan liggen. [verdachte] lag op zijn linker zij en we moesten tegen hem aan gaan liggen. Ik lag in het midden en [naam 3] voor mij en [verdachte] achter mij. [naam 3] was ook nog best jong. Ik denk dat hij 9 jaar was. Ik rond de 6 jaar. [verdachte] was al wat ouder. [verdachte] zei dat hij nog moe was en zo wilde gaan spelen. Hij begon mij te betasten. We hadden wel onze kleding aan. Hij trok mij naar hem toe, hield mij vast met beide handen en wreef met zijn lul tegen mijn billen aan. Met zijn hand ging hij onder mijn trui en betaste mij bij mijn boezem. Hij had de dekens over ons heen getrokken. Mijn andere oom mocht zich niet omdraaien om te kijken wat er gebeurde.
A: Het was hard en hij maakte neukbewegingen tegen mij aan.
A: Ik heb nog een herinnering. Dat wat ik nu vertel is later gebeurd. Ik denk dat ik rond de 10 jaar was.
We woonden dus op de [adres 1] en een nicht van mijn moeder woonde vlak bij ons. We waren bij haar op visite. Hij heeft me toen voor de kelderbox betast. Hij probeerde nog de kelderbox te openen, maar had niet de juiste sleutel. Bij het muurtje duwde hij me en begon me te betasten. Hij wreef tegen mij aan met zijn lichaam. Hij begon mij te kussen betasten over boezem en billen. Ik was toen al wat voller. Het was eerst op mijn kleding. Hij draaide mij om en begon met zijn geslachtsdeel tegen mijn billen aan te wrijven. Hij knikte iets door zijn knieën om op die hoogte te komen.Daarna draaide hij mij weer om en dan moest ik hem oraal bevredigen.
V: Hoe ging het oraal bevredigen in zijn werk?
A: Het ging best snel en ging zoals altijd. Mond open. Hij zei niet meer dat ik het een kusje moest geven, maar stopte hem er echt in. Ik moest kokhalzen en dan werd hij echt boos. Als ik het niet goed deed, dan trok hij zich zelf af en moest ik helpen met aftrekken. Hij spuugde dan in zijn hand. Ook die keer.
A: Hij is niet op mij klaargekomen. Hij had een papiertje in zijn hand en liet de sperma daarop vallen. In de ene hand was hij met mijn hand en zijn geslachtsdeel bezig en in zijn andere hand haalde hij het papiertje uit zijn broekzak.
O: Je hebt verklaard dat [verdachte] ook jouw vagina heeft gelikt.
V: Hoe vaak heeft hij dat gedaan?
A: Ik denk 2 of drie keer. Het was niet eenmalig.
V: Je hebt verteld dat toen [verdachte] kwam oppassen hij jouw vagina heeft gelikt in [benadeelde 2] zijn kamer. Vertel eens hoe dat ging?
A: Hij schoof eerst het bed voor de deur zodat mijn broer niet binnen kon komen. Hij had mij uitgelegd en op bed neergelegd. Hij had een kussen neergelegd en heeft mij betast. Hij ging op zijn knieën. Hij kuste de binnenkant van mijn bovenbenen en toen ging hij met zijn tong echt over mijn vagina likken.
V: Wat deed hij precies?
A: Kusjes er op geven en likken aan de bovenkant en de binnenkant van mijn schaamlippen.
V: Is hij met zijn tong in jouw vagina geweest?
A: Ja hij stak zijn tong er in en eruit.
Aangever [benadeelde 2] heeft in zijn informatief gesprek zeden onder meer het volgende verklaard:
Het is tussen mijn 11e en 13e gebeurd.
De eerste keer wat ik mij kan herinneren, was bij mij thuis, mijn ouderlijk huis. Hij zei: je moet even meekomen, naar de schuur ik moet daar wat doen. Ik ben meegegaan en toen begon hij aan mij te zitten, hij trok mijn broek uit en ik verstijfde.
Toen ik meeging naar de schuur was ik niet ouder dan 11-12 jaar. Dat was op [adres 1] . Hij ging in mijn anus naar binnen.
Mijn oom is [verdachte] .
Het is ook een keer bij mij in huis, in mijn kamer gebeurd. Hij had een gameboy
meegenomen. Hij zei: als je mij pijpt mag je mijn gameboy hebben. Ik zei dat ik niet wilde. Toen heeft hij met zijn penis in mijn anus gezeten. Ik was toen 12 jaar oud.
Aangever [benadeelde 2] heeft in zijn aangifte onder meer het volgende verklaard:
A: Het heeft plaatsgevonden in mijn ouderlijk huis op [adres 1] , de eerste keer was toen in de schuur. Het heeft ook plaatsgevonden bij mijn opa en oma op de [adres 2] , dat was in de slaapkamer van opa en oma. Een ander moment was ook in mijn ouderlijk huis, in mijn eigen slaapkamer. En er is nog een derde: waar mijn tante heeft gewoond op de [straat] , het gebeurde in de schuur.
A: [verdachte] kwam vroeger wel eens langs op de fiets. Maar op een dag zei hij: ik moet even de schuur in, ga je met me mee. In de schuur draaide hij de schuur dicht en hij zat te kloten aan spullen en toen zei hij van: draai je om. Ik dacht waarom? Ik deed het. En op het moment dat hij mijn broek uitdeed, verstijfde ik, ik was in shock. Hij zei: we gaan spoken wegjagen. Ik begreep niet wat hij bedoelde. Toen gebeurde er het een en ander. Eerst deed hij een vinger in mijn anus. Ik zei dat ik het niet leuk vond en dat hij moest kappen. Hij zei niet hard praten, andere mensen kunnen ons horen. Toen heeft hij geprobeerd zijn penis in mijn anus te stoppen. Hij heeft het eerst een paar keer met zijn vinger gedaan, voordat hij met zijn penis
het deed. De eerste keer heeft hij denk ik zijn eikel in mijn anus gedaan.
V: Maar hoe weetje dat hij zijn speeksel gebruikte?
A: Dat deed hij ook op zijn vinger. Toen hij zijn vinger in mijn anus deed, deed hij speeksel op zijn vinger.
V: Met hoeveel vingers is hij in je anus geweest?
A: Eén.
V: Kun je ons vertellen over de keer die jij je het beste kan herinneren?
A: Ja, dat was bij mij thuis, op mijn slaapkamer.
Hij zei toen tegen mij: als je mijn penis in je mond doet, krijg je mijn gameboy. Ik
heb dat dus geweigerd, maar hij heeft toen wel zijn penis in mijn anus gedaan. Hij heeft mij omgedraaid, heeft mijn broek uitgetrokken, waarschijnlijk heeft hij weer speeksel gebruikt. Ik kan mij deze goed herinneren, want hij wilde niet stoppen. Hij ging deze keer dieper met zijn penis in mijn anus. Het stopte, omdat hij stopte uit zichzelf.
Uiteindelijk ben ik met [verdachte] naar de schuur gegaan en daar heeft [verdachte] zijn penis in mijn anus gedaan. Er gebeurden altijd twee dingen: eerst zijn vingers in mijn anus, dan zijn penis. Meestal was het deze volgorde.
Getuige [naam 3] [rechtbank: jongere broer van verdachte] heeft onder meer het volgende verklaard:
V: Is er dan iets op seksueel gebied gebeurd tussen jou en [verdachte] ?
Noot verbalisant [naam 4] : ik zie dat [naam 3] ja knikt en dat hij zichtbaar emotioneel wordt.
V: Ben jij zelf getuige geweest vroeger van seksueel misbruik van anderen?
A: Ja, daar ben ik getuige van geweest. Dan gaat met name om mijn nicht [benadeelde 1] , dat zij seksueel misbruikt is.
V: Wat heb je gezien?
A: Dat we met zijn drieën in een bed lagen bij hem op de slaapkamer en dat hij haar
misbruikt heeft.
V: Wat deed hij?
A: Op plekken zitten waar hij niet aan had mogen zitten.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt voorop dat volgens artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering het bewijs dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Daarbij geldt wel dat deze bepaling betrekking heeft op de bewezenverklaring als geheel en niet vereist dat elk aspect van de bewezenverklaring door meer dan één bewijsmiddel wordt
ondersteund.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van de aangever/-geefster op onderdelen voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Het hof constateert dat de rechtbank in de hierna opgenomen overweging onder het kopje “Betrouwbaarheid: consultatieplicht LEBZ?” het alleen heeft over aangeefster [benadeelde 1] . Het hof stelt vast dat die overweging ook geldt voor aangever [benadeelde 2] . Waar het in die overweging gaat over aangeefster [benadeelde 1] , moet dus ook aangever [benadeelde 2] worden gelezen.
Betrouwbaarheid: consultatieplicht LEBZ?
De verdediging heeft aangevoerd dat bij aangeefster [benadeelde 1] sprake is van hervonden herinneringen en dat de gebeurtenissen meer dan acht jaar geleden zouden hebben plaatsgevonden, zodat het Openbaar Ministerie de Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken (LEBZ) had moeten raadplegen voor advies. Dit is niet gebeurd. Er is daarmee onvoldoende kritisch gekeken naar de betrouwbaarheid van de afgelegde verklaringen, aldus de verdediging.
De rechtbank is allereerst van oordeel dat bij de aangeefster geen sprake is van hervonden herinneringen. Uit haar verklaringen bij de politie maar ook bij de rechter-commissaris blijkt niet dat zij haar herinneringen jarenlang niet heeft kunnen herinneren, maar dat zij de herinneringen jarenlang heeft weggestopt. Zij verklaart dat het een geheim is dat zij haar hele leven bij zich heeft gedragen en dat zij het niet eerder durfde te vertellen. Zij verklaart verder dat de specifieke herinneringen relatief snel weer bovenkwamen op het moment dat het misbruik ter sprake kwam in de familie en bij de politie. Nog afgezien hiervan, volgt de rechtbank de raadsman niet in het verweer dat de LEBZ had moeten worden ingeschakeld. Hiertoe bestond geen verplichting op grond van het vervolgingsbeleid van het Openbaar Ministerie. En, hoewel het zeer goed voorstelbaar was geweest dat de LEBZ in deze zedenzaak om advies was gevraagd, maakt de enkele omstandigheid dat dit niet is gebeurd de verklaringen van aangevers op zichzelf niet
onbetrouwbaar. De rechtbank zal hierover een eigen oordeel moeten vellen op basis van het procesdossier en het verhandelde ter zitting.
Betrouwbaarheid en details
In de onderhavige zaak gaat het om twee aangevers die naar eigen zeggen apart van elkaar in deels overeenkomende periodes slachtoffer zijn geworden van seksuele handelingen van verdachte. Uit de afgelegde verklaringen van beide aangevers komt het volgende naar voren. De aangevers zijn een neefje en nichtje van verdachte en zij zijn allemaal onderdeel van een echte familie die vaak bij elkaar kwam. Het misbruik vond veelal plaats tijdens familiegelegenheden, dan wel wanneer verdachte op bezoek kwam bij de aangevers thuis, soms om op te passen. Verdachte probeerde vervolgens de aangevers te onttrekken aan het zicht van eventuele andere aanwezigen en bracht ze naar een plek waar zij alleen waren.
Daar pleegde hij vervolgens seksuele handelingen met de aangevers.
De rechtbank acht de verklaringen van aangevers authentiek en betrouwbaar, gelet op het feit dat de verklaringen kenmerkende gelijkenissen vertonen, en zij beiden verklaren over een gelijksoortig patroon waarbinnen de seksuele handelingen van verdachte plaatsvinden. Naast de setting waarbinnen het misbruik plaatsvond, zoals hiervoor omschreven, is bijvoorbeeld opvallend dat beide aangevers verklaren dat de seksuele handelingen van verdachte zich overwegend richtten op de anus, dat verdachte daarbij spuug of crème gebruikte en dat hij doekjes bij zich had om zichzelf en hen af te vegen. Ook heeft hij beide aangevers geprobeerd ertoe te bewegen dat zij hem oraal zouden bevredigen. Daarbij weegt de rechtbank mee dat uit de verklaringen van verschillende familieleden blijkt dat in deze familie niet of nauwelijks over seksualiteit werd gesproken. Zo verklaarden beide aangevers
bij de rechter-commissaris dat er uit schaamte niet over seks gesproken wordt en dat het een taboe is binnen de (islamitisch-Marokkaanse) cultuur, hetgeen ook door hun moeder bij de rechter-commissaris is bevestigd. Ook nadat het misbruik uitkwam, blijkt uit de verklaringen dat de aangevers daarover nauwelijks hebben gesproken met familie en dat zij daarbij ook geen details hebben gedeeld over hoe en welk seksueel misbruik er precies zou hebben plaatsgevonden. Pas bij de politie zijn zij over de details van het misbruik gaan verklaren. Op de vraag bij de rechter-commissaris aan [benadeelde 1] waarom het voor haar zo lastig is om over het misbruik de details te vertellen, zegt zij dat dit uit schaamte is en er niet over seks wordt gesproken. Het een taboe is binnen de islamitische Marokkaanse cultuur. De
rechtbank acht het daarom niet aannemelijk dat aangevers hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd.
Het gegeven dat aangeefster [benadeelde 1] details heeft genoemd terwijl zij destijds mogelijk te jong is geweest om die jaren later nog te herinneren, doet voor de rechtbank niet af aan de betrouwbaarheid van de kern van haar verklaringen over het misbruik. De stelling van de verdediging dat er sprake kan zijn geweest van onderlinge beïnvloeding en afstemming tussen de aangevers en andere familieleden en dat een motief daarvoor mogelijk gelegen is in schulden die verdachte bij de familie had, acht de rechtbank onaannemelijk nu er geen concrete aanwijzingen bestaan dat die beïnvloeding of afstemming ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en het onaannemelijk is dat de aangevers enkel vanwege mogelijke schulden verdachte zouden beschuldigen van zulke ernstige zedenfeiten.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat zij de verklaringen van beide aangevers betrouwbaar acht en deze verklaringen zal gebruiken voor het bewijs. Zij verwerpt het verweer van de verdediging.
Partiële vrijspraak
De rechtbank acht het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen en sluit ten aanzien van de pleegperiodes aan bij hetgeen de aangevers hebben verklaard met betrekking tot hun leeftijden ten tijde van het misbruik. Voor feit 1 acht de rechtbank de gehele periode, waarin zij de officier van justitie ontvankelijk acht (24 februari 2002 tot en met [datum 4] 2006) bewezen. Voor feit 2 is dat een kortere periode, namelijk van [geboortedag 3] 2003 tot en met 23 maart 2005. Ten aanzien van de pleegperiode die hierbuiten valt, spreekt de rechtbank verdachte partieel vrij.
Ook is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs ten aanzien van de onder feit 1,
gedachtestreepjes 3 en 4, tenlastegelegde handelingen en de onder feit 2, gedachtestreepjes 3 en 4, tenlastegelegde handelingen en de rechtbank spreekt verdachte daarvan partieel vrij.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat: