In deze zaak heeft Elburg Foods B.V. hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, die op 25 januari 2023 werd uitgesproken. De kantonrechter had het verzoek van Elburg Foods om de arbeidsovereenkomst met de werknemer, [geïntimeerde], te ontbinden afgewezen. De werknemer, die in Duitsland woont, was in 2021 ziek geworden en er was een re-integratietraject gestart. Elburg Foods was het niet eens met de beslissing van de kantonrechter en heeft hoger beroep ingesteld met als doel dat het hof een datum bepaalt waarop de arbeidsovereenkomst eindigt. De werknemer heeft verweer gevoerd en verzocht om vergoedingen en uitbetaling van vakantiedagen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 7 juli 2023 heeft het hof vastgesteld dat de zaak internationale aspecten heeft, aangezien de werknemer in Duitsland woont. Het hof heeft de bevoegdheid van de Nederlandse rechter om kennis te nemen van het verzoek beoordeeld aan de hand van de Verordening Brussel I-bis. Het hof concludeert dat de Nederlandse rechter in dit geval niet bevoegd is, omdat de werknemer in Duitsland woont en de vordering van de werkgever alleen kan worden gebracht voor de gerechten van de lidstaat waar de werknemer woonachtig is. Het hof heeft de vergewisplicht van artikel 26 lid 2 van de Verordening Brussel I-bis in acht genomen, maar de werknemer heeft zijn recht om de bevoegdheid van het hof te betwisten, ingeroepen.
Uiteindelijk heeft het hof zich onbevoegd verklaard en de beschikking van de kantonrechter vernietigd. Elburg Foods is veroordeeld in de proceskosten van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep, omdat zij de zaak bij een onbevoegde rechter heeft aangebracht. De kostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat deze kan worden uitgevoerd, zelfs als een van de partijen de beslissing aan de Hoge Raad voorlegt.