ECLI:NL:GHARL:2023:6110

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
18 juli 2023
Zaaknummer
200.309.983/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg overeenkomst en fatale termijn in civiele zaak tussen Bouwbedrijf Kooi Appingedam B.V. en [geïntimeerde]

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, staat de uitleg van een overeenkomst tussen Bouwbedrijf Kooi Appingedam B.V. en [geïntimeerde] centraal. De zaak betreft een geschil over de oplevering van werkzaamheden die door [geïntimeerde] in onderaanneming voor Kooi zijn verricht. De kernvraag is of er sprake is van een fatale termijn voor de oplevering van deze werkzaamheden. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen fatale termijn was, een oordeel waartegen Kooi in hoger beroep ging. Het hof heeft de procedure gevolgd en verwees naar een eerder tussenarrest van 7 maart 2023, waarin een mondelinge behandeling had plaatsgevonden. De partijen hebben na een korte aanhouding het hof gevraagd arrest te wijzen. Het hof concludeert dat de bezwaren van Kooi en [geïntimeerde] geen doel treffen en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank. Het hof oordeelt dat de termijnen in de overeenkomst niet voldoende bepaald zijn om als fatale termijn te gelden, en dat [geïntimeerde] niet in verzuim is gekomen. De uitspraak bevestigt dat de contractuele bepalingen en de planning niet in voldoende mate duidelijkheid boden over de opleveringstermijnen. De proceskosten worden toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partij.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.309.983/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 196899)
arrest van 18 juli 2023
in de zaak van
Bouwbedrijf Kooi Appingedam B.V.,
die is gevestigd in Appingedam,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
bij de rechtbank: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna:
Kooi,
advocaat: mr. W.H.R. van Boetzelaer, die kantoor houdt te Heerenveen,
tegen
[geïntimeerde] , h.o.d.n. [naam1],
die woont in [woonplaats1] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellant in het incidenteel hoger beroep,
bij de rechtbank: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. E. van Meulen, die kantoor houdt te Naarden.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

Het hof verwijst voor het procesverloop in hoger beroep naar het tussenarrest van
7 maart 2023. In dit arrest is een mondelinge behandeling bepaald, die is gehouden op
6 juni 2023 en waarvan een verslag (proces-verbaal) is opgemaakt dat aan het dossier is toegevoegd. In een brief van 27 juni 2023 heeft de advocaat van Kooi een aantal opmerkingen gemaakt naar aanleiding van het proces-verbaal. Het hof zal hierop ingaan voor zover dit relevant is voor de beoordeling van het geschil. Partijen hebben na een korte aanhouding in verband met het beproeven van een minnelijke regeling het hof gevraagd arrest te wijzen.
De kern van de zaak en de beslissing van de rechtbank
2.1
Het gaat in deze procedure om werkzaamheden die door [geïntimeerde] in onderaanneming voor Kooi zijn verricht. De vraag die partijen nog verdeeld houdt is of en zo ja welke tegenvordering Kooi heeft op [geïntimeerde] wegens het te laat opleveren door [geïntimeerde] van de overeengekomen werkzaamheden. Dit geschil heeft de volgende feitelijke achtergrond.
2.2
Kooi is als aannemer betrokken geweest bij de realisatie van vijftien nieuwbouwwoningen, te weten zeven woningen van het type Paradijsvogel (Blok B) en acht woningen van het type Pelikaan (Blok C), als onderdeel van het project Stadswerf te Groningen.
2.3
Kooi heeft met [geïntimeerde] een overeenkomst van onderaanneming (hierna: de overeenkomst) gesloten, waarbij [geïntimeerde] zich heeft verplicht om in de hiervoor bedoelde vijftien nieuwbouwwoningen de elektrische installaties te verzorgen en om zonnepanelen hiervoor te leveren en te monteren. In de overeenkomst, die op 17 juli 2017 door Kooi is opgemaakt, is voor zover van belang bepaald:

E. Aanvang van het werk; tijdstip van oplevering; uitvoeringsduur; werkplan;
onderhoudstermijn; garantietermijn
De onderaannemer zal met de uitvoering van het werk een aanvang maken in:Week 44/2017. aangepast op de planning van BV Bouwbedrijf Kooi, in overleg met de uitvoerder.
Met betrekking tot het tijdstip van oplevering geldt het volgende:
De eind oplevering van het werk van de onderaannemer vindt plaats samen met de eindoplevering van het aan de aannemer opgedragen werk. Eind oplevering ca.week 14 / 2018.
Het werk van de onderaannemer dient gereed te zijn:week 13 /2017.
Aangepast op de planning van bouwbedrijf Kooi in overleg met de uitvoerder.
Voor zover, als gevolg van een aan de onderaannemer toerekenbare tekortkoming, de
werkzaamheden niet volgens bovenstaande, al dan niet gewijzigde datum, kunnen worden uitgevoerd, is de hoofdaannemer gerechtigd, onverminderd het recht op schadevergoeding en de overige wettelijke rechten voortvloeiend uit een toerekenbare tekortkoming, tot het innen van een onmiddellijk opeisbare boete van € 500,00 per kalenderdag, ingaande vanaf de dag van het verzuim. (conform bestek)
De uitvoering van het werk dient in overeenstemming te zijn met het werkplan dat uiterlijk 10 werkdagen voor de aanvang van het werk gezamenlijk door partijen zal worden opgesteld.
2.4
Kooi heeft [geïntimeerde] een planning doen toekomen met als titel ‘
15 woningen
Groningen’, gedateerd op 16 oktober 2017. De eindoplevering van de woningen is hierin
gepland medio week 24/2018. In de planning wordt als aanvangsdatum van de
montagewerkzaamheden voor de zonnepanelen 3 april 2018 genoemd en voor deze
werkzaamheden worden acht dagen uitgetrokken, zodat deze werkzaamheden op
10 april 2018 (in week 15) gereed dienen te zijn. De aanvangsdatum van het installatiewerk
is volgens de planning 13 april 2018 en hiervoor worden dertig dagen uitgetrokken, zodat deze werkzaamheden op 12 mei 2018 (in week 19) gereed dienen te zijn.
2.5
[geïntimeerde] heeft de overeenkomst in december 2017 ondertekend.
2.6
[geïntimeerde] heeft - in overleg met Kooi - Zonnecomfort B.V. (hierna: Zonnecomfort)
als onderaannemer ingeschakeld voor de aanschaf en montage van de zonnepanelen ten
behoeve van de vijftien nieuwbouwwoningen. Zonnecomfort heeft [geïntimeerde] in dit kader een
opdrachtbevestiging gestuurd, gedateerd op 16 januari 2018. Hierin is een aanneemsom van
€ 49.852,- inclusief BTW opgenomen. Voorts is hierin bepaald:

Levertijd: in overleg/op afspraak
2.7
Op 17 mei 2018 heeft [naam2] (hierna: [naam2] ), projectleider bij Kooi, onder bijvoeging van correspondentie tussen [geïntimeerde] en Zonnecomfort en Zonnecomfort en haar zonnepanelenleverancier, onder meer aan [geïntimeerde] bericht:

In de brief wordt gesteld eind wk 21 levering (eis en weder dienende). Dat betekent op zijn
vroegst wk 22 de panelen erop en wk 23 de pannen aanwerken.
Deze vertraging heeft gevolgkosten welke nu wel aanzienlijk worden.
(…) Ik begrijp dat het voor jou allemaal vervelend is, maar financieel wordt het voor ons nu ook zeer vervelend. (…)
Hoe denk jij hiermee om te gaan?
2.8
[naam2] heeft [geïntimeerde] op 29 juni 2018 - voor zover van belang - geschreven:

Zonnepanelen: Nu zijn die dingen er eindelijk, duurt het heel erg lang voordat deze erop
komen. Zoals reeds eerder gemeld, steigerhuur en verdere gevolg schade (niet kunnen
versturen van termijnen, algemene bouwplaatskosten) zullen worden doorberekend. Tot nu
reken ik 5 wk vertraging. Ik accepteer niet dat het nog langer wordt. Blok C moet komende
woensdag gereed zijn!! Blok B aansluitend daarop wk 28 gereed.
2.9
Zonnecomfort heeft de zonnepanelen in Blok C - na vertraging vanwege
productieproblemen bij de leverancier van Zonnecomfort - opgeleverd op 12 juli 2018 en
die in Blok B op 1 augustus 2018. Zij heeft voor haar werkzaamheden een bedrag van
€ 24.618,39 bij [geïntimeerde] in rekening gebracht. [geïntimeerde] heeft dit bedrag (aanvankelijk)
onbetaald gelaten.
2.1
[geïntimeerde] heeft Kooi diverse facturen gestuurd ter zake de werkzaamheden die hij
in onderaanneming heeft uitgevoerd. Kooi heeft deze facturen in eerste instantie voor een
bedrag van € 60.439,82 onbetaald gelaten.
2.11
Op 26 juli 2018 heeft Kooi aan [geïntimeerde] een factuur gestuurd voor ‘
extra
gemaakte kosten Kooi volgens overzicht’met een totaalbedrag van € 33.641,78, inclusief
21 % BTW.
2.12
[geïntimeerde] heeft Kooi op 3 augustus 2018 bericht haar factuur voor
de extra gemaakte kosten niet te accepteren. [geïntimeerde] heeft tevens bericht dat het installatiewerk zou starten omstreeks week 15/16 van 2018, maar dat door vertragingen in het bouwproces hij, in overleg met Kooi, is gestart in week 21 en dat de elektra werkzaamheden twee weken later zijn gestart en ook constant zijn voortgezet. [geïntimeerde] heeft verzocht om een gesprek ‘
om te kijken waarom u denkt dat de vertraging door ons toedoen is ontstaan.’ Verder heeft [geïntimeerde] verzocht om een specificatie/onderbouwing van de door Kooi gestelde schade, welk verzoek is herhaald door de raadsman van [geïntimeerde] in zijn brief van 22 november 2018.
2.13
De nieuwbouwwoningen zijn in de periode van september tot medio november
2018 door Kooi opgeleverd.
2.14
Zonnecomfort heeft [geïntimeerde] op 10 december 2018 gedagvaard voor de
Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen. Zij heeft van [geïntimeerde] betaling gevorderd van het onder 2.9 vermelde bedrag van € 24.618,39 inclusief BTW. [geïntimeerde] heeft in die procedure een beroep op verrekening gedaan met de factuur van € 33.641,78, die Kooi haar voor de verlate levering van de zonnepanelen in rekening heelt gebracht. De kantonrechter heeft bij vonnis van 11 juni 2019 het beroep van [geïntimeerde] op verrekening wegens het ontbreken van verzuim aan de zijde van Zonnecomfort B.V. afgewezen en de vordering van Zonnecomfort B.V toegewezen.
2.15
Op 25 januari 2019 heeft [geïntimeerde] aan Kooi verzocht om hem in ieder geval het verschil tussen het door hem aan Kooi gefactureerde bedrag van € 60.439,82 en het door Kooi aan hem gefactureerde bedrag van € 33.641,78 te betalen. Kooi is hiertoe overgegaan.
2.16
Op 5 juli 2019 heeft de advocaat van [geïntimeerde] Kooi gesommeerd om
binnen vijf werkdagen over te gaan tot betaling van de openstaande facturen ad € 33.154,54,
vermeerderd met wettelijke handelsrente en incassokosten.
2.17
Op 7 augustus 2019 heeft Kooi [geïntimeerde] gesommeerd om binnen 14
dagen over te gaan tot betaling van een schadevergoeding van € 33.541,78 inclusief btw,
vermeerderd met wettelijke handelsrente en tot betaling van een contractuele boete
van € 91.500,- (€ 500,- per kalenderdag over de periode van 30 maart 2018 tot eind
september 2018).
2.18
Partijen hebben aan elkaars sommaties geen gehoor gegeven.
2.19
[geïntimeerde] heeft vervolgens bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, gevorderd om Kooi te veroordelen tot betaling van € 33.154,53, vermeerderd met rente en kosten en met veroordeling van Kooi in de proceskosten. Kooi heeft in reconventie gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 119.303,12, althans € 86.148,59, vermeerderd met rente en met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
2.2
In het vonnis van 2 februari 2022 heeft de rechtbank Kooi, na verrekening van € 12.609,40 van het in reconventie gevorderde bedrag, veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van € 20.545,13, vermeerderd met wettelijke handelsrente en € 980,45 aan buitengerechtelijke kosten. De rechtbank heeft de vorderingen van Kooi in reconventie voor het overige afgewezen, met veroordeling van Kooi in de proceskosten in conventie en in reconventie.
1.21
Tegen die uitspraak hebben beide partijen bezwaar gemaakt, waarbij het de bedoeling van Kooi is dat het afgewezen deel van haar reconventionele vordering alsnog wordt toegewezen en waarbij het de bedoeling van [geïntimeerde] is dat het toegewezen deel van de reconventionele vordering van Kooi alsnog wordt afgewezen.

2.Het oordeel van het hofDe opzet en de conclusie van deze uitspraak

2.1
Kooi heeft in principaal appel tien bezwaren (grieven) en [geïntimeerde] heeft in incidenteel appel twee bezwaren (grieven) tegen het vonnis van de rechtbank opgeworpen. Het hof zal deze hierna per onderwerp en met tussenkopjes bespreken.
3.2 De conclusie zal zijn dat de bezwaren van Kooi en [geïntimeerde] geen doel treffen en dat het vonnis zal worden bekrachtigd.
Geen fatale termijn voor oplevering werkzaamheden van [geïntimeerde]
3.3
Met haar eerste grief komt Kooi op tegen het oordeel van de rechtbank dat, gelet op tegenstrijdigheden en onduidelijkheden in de overeenkomst en in de werkplanning van Kooi van 16 oktober 2017 geen sprake is van een voldoende bepaalde termijn voor oplevering en aldus geen sprake is van een fatale termijn. Kooi stelt dat uit de overeenkomst duidelijk volgt dat het werk van [geïntimeerde] gereed diende te zijn in week 13/2017, waarvoor gelezen moet worden: week 13/2018. De overeenkomst derogeert aan de planning, omdat deze later, te weten in december 2017, is gesloten. [geïntimeerde] kende de algemene planning van Kooi en heeft afgesproken eerder klaar te zijn, namelijk in week 14 van 2018. In het geval wel sprake zou zijn van verschillende opleveringsdata dient de fatale termijn in het voordeel van [geïntimeerde] te worden bepaald op de datum die het laatst in de tijd is gelegen. Dat is week 15 voor montage van de zonnepanelen en week 19 voor de installatiewerkzaamheden.
3.4
Het hof volgt Kooi niet in haar stelling. Een gestelde termijn als bedoeld in artikel 6:83 aanhef en onder a BW dient voldoende bepaald te zijn om ingebrekestellende kracht te hebben. Daarvan is volgens het hof geen sprake.
3.5
Hoewel in de overeenkomst staat vermeld dat het werk van de onderaannemer gereed dient te zijn in week 13/2017 (waarvoor - daarover zijn partijen het eens - moet worden gelezen: week 13/2018), staat hierin ook dat de eindoplevering van het werk van de onderaannemer plaatsvindt samen met de oplevering van het aan de aannemer opgedragen werk in ‘
ca week 14/2018’. Verder is bij de opleveringstermijnen vermeld ‘
aangepast op de planning van bouwbedrijf Kooi in overleg met de uitvoerder’ (2.3 hiervoor). Ook is uitdrukkelijk in de overeenkomst bepaald dat ‘
de uitvoering van het werk in overeenstemming dient te zijn met het werkplan dat uiterlijk 10 werkdagen voor de aanvang van het werk gezamenlijk door partijen zal worden opgesteld.’ Vaststaat dat dit werkplan door Kooi op 16 oktober 2017 aan [geïntimeerde] is verstrekt. In het licht van deze contractuele bepalingen kan Kooi zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet worden gevolgd in haar stelling dat aan de termijnen die zijn genoemd in de planning geen betekenis kan worden toegekend en dat dit de in de aannemingsovereenkomst opgenomen opleveringstermijn van week 13 onverlet laat. Omdat de overeenkomst is opgesteld in juli 2017, terwijl de planning dateert van 16 oktober 2017 valt zonder nadere toelichting niet aan te nemen dat de overeenkomst derogeert aan de planning, enkel omdat deze pas in december 2017 door [geïntimeerde] is getekend.
3.6
Ook in de door Kooi aan [geïntimeerde] op 16 oktober 2017 verstrekte planning van de werkzaamheden staan verschillende termijnen genoemd. Zo wordt als datum voor de eindoplevering van de woningen genoemd ‘
medio week 24/2018’, maar volgt ook uit de planning dat de montagewerkzaamheden voor de zonnepanelen in week 15 gereed dienen te zijn, terwijl het installatiewerk in week 19 gereed dient te zijn (2.4 hiervoor). Terecht heeft de rechtbank overwogen dat niet duidelijk is of de afzonderlijke, aan de specifieke werkzaamheden gekoppelde, termijnen leidend moeten worden geacht, dan wel of - gelet op de tekst van de overeenkomst - Van [geïntimeerde] mocht worden verwacht dat hij zijn werkzaamheden tegelijkertijd zou opleveren met de eindoplevering van Kooi in week 24 dan wel een week daarvoor.
3.7
Het hof voegt daaraan toe dat uit het overgelegde e-mail verkeer tussen partijen volgt dat [naam3] van Kooi op 4 mei 2018 opdracht heeft gegeven aan [geïntimeerde] om in week 21 te starten met ‘
fraisewerk en dergelijke in blok c’. Daaruit volgt dat [geïntimeerde] dus pas twee weken later met het installatiewerk kon starten dan de week waarin het installatiewerk volgens de planning opgeleverd zou moeten worden.
3.8
Net als de rechtbank is ook het hof van oordeel dat gelet op voormelde tegenstrijdigheden en onduidelijkheden geen sprake is van een voldoende bepaalde termijn voor oplevering, waarmee geen sprake is van een fatale termijn. Dat betekent dat [geïntimeerde] niet van rechtswege in verzuim is komen te verkeren wegens het opleveren van de aan hem opgedragen werkzaamheden na de in de overeenkomst dan wel de planning genoemde termijn(en). Daarmee dient de vraag te worden beantwoord of [geïntimeerde] ingevolge de artikelen 6:81 en 6:82 BW in verzuim is komen te verkeren. Het hof zal het door de rechtbank gemaakte onderscheid tussen de installatiewerkzaamheden en de levering en montage van zonnepanelen volgen.
Geen verzuim van [geïntimeerde] ten aanzien van de installatiewerkzaamheden
3.9
Met haar tweede grief komt Kooi op tegen het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerde] reeds niet in verzuim verkeert voor zover de hem opgedragen installatiewerkzaamheden niet tijdig zouden zijn uitgevoerd, omdat Kooi onvoldoende onderbouwd heeft weersproken dat mogelijke vertraging in de oplevering van de installatiewerkzaamheden niet aan [geïntimeerde] , maar aan Kooi zelf is toe te rekenen. Kooi heeft bij de behandeling van deze grief geen belang omdat de bestreden beslissing nog door een onbestreden overweging ten overvloede wordt gesteund als de grief zou slagen.
3.1
De rechtbank heeft immers ten overvloede geoordeeld dat, ook in het geval mogelijke vertraging in de uitvoering van de installatiewerkzaamheden aan [geïntimeerde] toerekenbaar zou zijn, evenmin sprake kan zijn van verzuim aan de zijde van [geïntimeerde] omdat hij ten aanzien van die werkzaamheden niet in gebreke is gesteld. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de e-mails van 17 mei 2018 en 29 juni 2018, als deze al als ingebrekestelling zouden kunnen worden gekwalificeerd, enkel zien op de zonnepanelen.
3.11 Het hof stelt vast dat Kooi niet heeft gegriefd tegen dit oordeel van de rechtbank zodat dat oordeel daarmee in kracht van gewijsde is gegaan. Als de rechtbank een overweging ten overvloede heeft gegeven en deze een zelfstandige motivering inhoudt van de beslissing, zoals in dit geval, moet zowel tegen de dragende overweging als tegen hetgeen ten overvloede is overwogen, een grief worden gericht.Reeds om die reden heeft ook het hof ervan uit te gaan dat [geïntimeerde] ten aanzien van de installatiewerkzaamheden niet in verzuim is komen te verkeren. Dat Kooi in haar memorie van antwoord in incidenteel appel, in reactie op de incidentele grief van [geïntimeerde] , wel stelt dat de e-mail van 29 juni 2018 ook ten aanzien van het installatiewerk ingebrekestellende werking heeft kan daaraan niet afdoen. Uit artikel 347 Rv volgt dat alle stellingen door appellant moeten worden aangevoerd in de memorie van grieven (de zogeheten tweeconclusieregel), zodat wat Kooi op dit punt heeft aangevoerd in de memorie van antwoord in incidenteel appel daarmee te laat (en ook overigens onvoldoende onderbouwd) is.
Verzuim van [geïntimeerde] ten aanzien van de zonnepanelen3.12 Met haar derde grief komt Kooi op tegen het oordeel van de rechtbank dat het verzuim van [geïntimeerde] ten aanzien van de hem opgedragen werkzaamheden met betrekking tot de zonnepanelen niet is ingetreden op grond van artikel 6:82 lid 2 BW, maar op grond van artikel 6:82 lid 1 BW.
3.13
Kooi stelt dat [geïntimeerde] , gelet op de discussie met Zonnecomfort, evident niet kon nakomen en dat zij uit de houding van [geïntimeerde] bovendien mocht afleiden dat een aanmaning nutteloos zou zijn. Ten onrechte heeft de rechtbank volgens haar overwogen dat een nadere termijnstelling niet voor de hand lag als Kooi dit zinloos zou hebben geacht, omdat de nadere termijnstelling betrekking had op het doen installeren van de zonnepanelen, die inmiddels door [geïntimeerde] waren geleverd.
3.14
Het hof volgt Kooi niet in deze stelling. Uit de overgelegde correspondentie blijkt naar het oordeel van het hof niet dat sprake was van afzonderlijke verplichtingen tot levering en tot installatie van de zonnepanelen. [geïntimeerde] heeft zich jegens Kooi verbonden om zonnepanelen te installeren. Net als de rechtbank is ook het hof van oordeel dat de nadere termijnstelling van 29 juni 2018 niet voor de hand zou hebben gelegen als Kooi dit zinloos had geacht.
3.15
Kooi heeft [geïntimeerde] dan ook op 29 juni 2018 in gebreke gesteld en hem alsnog een redelijke termijn voor nakoming gesteld. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat -gelet op deze ingebrekestelling - de zonnepanelen voor Blok C op 4 juli 2018 hadden moeten zijn geleverd en voor Blok B in de week van 9 tot en met 15 juli 2018 (week 28). Omdat de zonnepanelen van Blok C zijn geleverd op 12 juli 2018 en de zonnepanelen van Blok B zijn geleverd op 1 augustus 2018, is nakoming binnen de gestelde termijnen uitgebleven. Ten aanzien van Blok C is sprake van een vertraging van 7 dagen en ten aanzien van Blok B is sprake van een vertraging van 16 dagen.
3.16
[geïntimeerde] komt met zijn eerste incidentele grief op tegen het oordeel van de rechtbank dat hij in verzuim is geraakt ten aanzien van de installatie van de zonnepanelen op Blok B. Dat hij de zonnepanelen op Blok B niet uiterlijk op 15 juli 2018 heeft kunnen installeren is volgens hem te wijten geweest aan de omstandigheid dat de dakdekker nog niet gereed was en dat hij daarop moest wachten.
3.17
Het hof is van oordeel dat [geïntimeerde] deze stelling onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd. Uit de in hoger beroep overgelegde verklaring van [naam4] van Zonnecomfort blijkt niet dat de vertraging zou zijn te wijten aan de dakdekker van Kooi. [naam4] schrijft immers enkel: ‘
Graag verneem ik van je hoe/wat ik een verklaring kan afleggen dat Kooi in dit geval ook (indirect) zelf de vertraging heeft veroorzaakt? Dat is namelijk ook het geval i.v.m. een aantal zaken die ik kan bevestigen.’ Het hof ziet hierin ook geen reden om het bewijsaanbod van [geïntimeerde] te honoreren en om de heer [naam4] als getuige te doen horen. [geïntimeerde] heeft voldoende gelegenheid gehad om een meer specifieke verklaring van [naam4] te vragen en in het geding te brengen.
Ten slotte overweegt het hof dat Kooi onweersproken heeft gesteld dat [geïntimeerde] evenmin heeft geprotesteerd tegen de ingebrekestelling van 29 juni 2018.
3.18
Gelet op het voorgaande gaat het hof eveneens uit van de door de rechtbank vastgestelde vertraging van 7 dagen ten aanzien van Blok C en van 16 dagen ten aanzien van Blok B.
Geen erkenning van de gevorderde schade
3.19
Met haar vierde grief komt Kooi op tegen het oordeel van de rechtbank dat zij niet mocht aannemen dat [geïntimeerde] aansprakelijkheid voor de gestelde schade zou hebben erkend. Volgens Kooi heeft [geïntimeerde] aansprakelijkheid erkend tijdens de bespreking op 11 juli 2018 en heeft [geïntimeerde] de op 24 oktober 2018 ontvangen kostenopstelling van Kooi diezelfde dag doorgeleid aan zijn leverancier Zonnecomfort, waarmee hij er blijk van heeft gegeven dat hij akkoord was met deze schade. In de procedure tegen Zonnecomfort heeft [geïntimeerde] zich op het standpunt gesteld dat hij een tegenvordering op Zonnecomfort had gelijk aan de schadevordering van Kooi, zodat hij zich in deze procedure niet op een ander standpunt kan stellen.
3.2
Het hof volgt Kooi niet in dit betoog. Uit de poging van [geïntimeerde] om de gestelde schade van Kooi te verrekenen (in de procedure) met Zonnecomfort, valt naar het oordeel van het hof niet af te leiden dat [geïntimeerde] daarmee aansprakelijkheid jegens Kooi heeft erkend. De stelling dat [geïntimeerde] tijdens een gesprek op 11 juli 2018 aansprakelijkheid zou hebben erkend, heeft Kooi onvoldoende onderbouwd, in het licht van de gemotiveerde betwisting daarvan door [geïntimeerde] . Zo heeft [geïntimeerde] in dit kader verwezen naar zijn brief van 3 augustus 2018, waarin hij aan Kooi bericht de factuur voor de extra gemaakte kosten van Kooi niet te accepteren (2.12 hiervoor).
Schade en causaliteit
3.21
De rechtbank heeft vervolgens per schadepost van Kooi beoordeeld of de schade is geleden als gevolg van de vastgestelde tekortkoming aan de zijde van [geïntimeerde] (16 dagen te laat afronden van de werkzaamheden met betrekking tot zonnepanelen van Blok B en 7 dagen te laat met betrekking tot zonnepanelen van Blok C).
Algemene bouwkosten3.22 De vijfde grief, waarmee Kooi bezwaar maakt tegen het oordeel van de rechtbank dat de door haar gevorderde algemene bouwkosten met betrekking tot Blok C slechts als schade toewijsbaar zijn over de periode van één week, kan gelet op het voorgaande niet slagen. Ook het hof is van oordeel dat het verzuim van [geïntimeerde] is ingetreden op 4 juli 2018 en niet eerder, zoals door Kooi is gesteld.
Uitloop bouwpersoneel3.23 Met haar zesde grief maakt Kooi bezwaar tegen de afwijzing door de rechtbank van de door haar gevorderde loonkosten van twee personeelsleden die vanwege de vertraging in de werkzaamheden ter zake van de zonnepanelen in Blok C gedurende acht weken langer op de bouw zijn geweest. In de brief van 22 maart 2021 schrijft Kooi aan [geïntimeerde] dat het gaat om de loonkosten van de personeelsleden [naam5] , [naam6] en [naam7] ad € 9.880,-. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat het gaat om zzp-ers in plaats van personeelsleden.
3.24 Ook deze grief kan niet slagen. Afgezien van een gemaakte rekenfout, waar de vordering van Kooi is gebaseerd op 32 uur per week, terwijl in de brief van 22 maart 2021 van de advocaat van Kooi wordt gesteld dat 3 personeelsleden elk 8 uur per week langer betrokken zijn geweest bij dit project én het feit dat ook het hof de vertraging heeft vastgesteld op 7 dagen voor Blok C in plaats van 8 weken, is het hof van oordeel dat Kooi het bestaan en de omvang van deze gestelde schadepost overigens onvoldoende heeft onderbouwd. Zo ontbreekt ook in hoger beroep een toelichting waarom de aanwezigheid van deze personen op de bouw noodzakelijk zou zijn geweest gedurende de periode van vertraging in de installatie van zonnepanelen. Ook ontbreken onder meer urenbriefjes, facturen van deze personen en bewijzen van betaling door Kooi aan deze personen, die dus niet bij haar in loondienst waren, gedurende de periode van vertraging.
Rentederving vanwege niet gehaalde aannemingstermijnen3.25 Met haar zevende grief maakt Kooi bezwaar tegen de afwijzing door de rechtbank van de door Kooi gevorderde rentederving vanwege niet gehaalde aannemingstermijnen. Kooi is van mening dat zij voldoende heeft gespecificeerd waaruit de schade zou blijken, maar biedt alsnog bewijs aan van het feit dat deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt.
3.26
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is komen vast te staan dat de berekening, zoals opgenomen in het memo van de schadeberekening bij de e-mail van de advocaat van Kooi van 10 maart 2021, ook een rekenfout bevat en dat 6% over € 194.130,- gedurende 6 weken € 1.343,97 moet zijn in plaats van de gevorderde € 8.148,-.
3.27 Afgezien daarvan heeft Kooi ook het bestaan en de omvang van deze gestelde schadepost onvoldoende onderbouwd. Zo is het rentepercentage van 6% niet onderbouwd en ontbreekt een schadeberekening per woning van de door Kooi gestelde vertraging in de facturering van aannemingstermijnen. Van Kooi had mogen worden verwacht dat zij deze onderbouwing in hoger beroep had gegeven. Het aanbod van Kooi om nader bewijs te leveren van de gevorderde schade zal om die reden niet worden gehonoreerd.
De contractuele boete3.28 Onder verwijzing naar haar eerdere grieven maakt Kooi met haar achtste grief bezwaar tegen het oordeel van de rechtbank dat zij slechts aanspraak kan maken op de contractuele boete van € 500,- gedurende 23 dagen (7 dagen vertraging Blok C en 16 dagen vertraging Blok B). Zij stelt dat het verzuim veel eerder is ingetreden en dat de contractuele boete verschuldigd is over 183 dagen.
3.29
Met zijn tweede grief in incidenteel appel maakt ook [geïntimeerde] , onder verwijzing naar zijn eerste grief, bezwaar tegen het oordeel van de rechtbank dat Kooi recht heeft op 23 dagen boete van € 500,-.
3.3
Uit 3.18 hiervoor volgt dat ook het hof uitgaat van een vertraging van 7 dagen ten aanzien van Blok C en van 16 dagen ten aanzien van Blok B, zodat het hof tot dezelfde berekening van de contractuele boete komt als de rechtbank. De hiertegen gerichte grieven falen om die reden.
Bewijsaanbod3.31 Partijen hebben bewijs aangeboden van hun stellingen. Uit wat hiervoor is overwogen, vloeit voort dat aan bewijslevering niet wordt toegekomen. Het bewijsaanbod is om die reden niet ter zake dienend en wordt gepasseerd.
Conclusie3.32 De grieven 1 tot en met 8 van Kooi slagen niet. Haar grieven 9 en 10 missen zelfstandige betekenis en delen daarom het lot van de andere grieven. Het hof volgt Kooi niet in haar stelling dat de proceskosten door de rechtbank op zijn minst hadden moeten worden gecompenseerd. Van de reconventionele vordering is door verrekening immers slechts € 12.609,40 van het totaal gevorderde bedrag van € 119.303,12 toegewezen, waarmee Kooi overwegend in het ongelijk is gesteld. De grieven van [geïntimeerde] slagen evenmin. Het vonnis van 2 februari 2022 wordt bekrachtigd.
3.33
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt Kooi veroordeeld in de kosten van het principaal hoger beroep. Die kosten worden begroot op:
griffierecht € 1.780,-
salaris advocaat € 6.962,- (2 punten x tarief V à € 3.481,-),
te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de datum van dit arrest.
3.34 Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [geïntimeerde] veroordeeld in de kosten van het incidenteel hoger beroep. Die kosten worden begroot op: € 591,50 (1/2 x tarief II à € 1.183,-).
3.35
Onder de proceskosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. [1]
3.36
De proceskostenveroordeling in deze uitspraak kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

3.De beslissing

Het hof,
bekrachtigt het eindvonnis van 2 februari 2022 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen;
veroordeelt Kooi tot betaling van de volgende proceskosten aan [geïntimeerde] :
€ 1.780,- griffierecht,
€ 6.962,- salaris advocaat,
te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de datum van dit arrest;
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van de volgende proceskosten aan Kooi:
€ 591,50 salaris advocaat;
verklaart de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.M. Lorist, H. de Hek en H.M. Fahner en is door de rolraadsheer in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
18 juli 2023.

Voetnoten

1.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.