Uitspraak
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, waarin zijn vordering tot beëindiging van de huurovereenkomst met InBev Nederland N.V. werd afgewezen. [appellant] is eigenaar van een pand waarin InBev sinds 1988 een horecabedrijf exploiteert. Hij heeft de huurovereenkomst opgezegd, maar InBev heeft hier niet mee ingestemd. Het hof heeft geoordeeld dat de vordering van [appellant] niet kan worden toegewezen, omdat het belang van InBev bij voortzetting van de huurovereenkomst zwaarder weegt dan het belang van [appellant] bij beëindiging. Het hof heeft vastgesteld dat de huurovereenkomst een bedrijfsruimte betreft in de zin van artikel 7:290 lid 2 BW en dat de opzegging door [appellant] niet rechtsgeldig was. De belangenafweging tussen de verhuurder en huurder leidde tot de conclusie dat InBev een groot commercieel belang heeft bij de voortzetting van de huurovereenkomst, terwijl de belangen van [appellant] niet opwegen tegen dit belang. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt [appellant] tot betaling van de proceskosten in hoger beroep.