ECLI:NL:GHARL:2023:5859

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
200.309.999/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor waterschade en uitleg aanneemovereenkomst in civiele zaak tussen Stichting De Omslag en Ommeland Bouw B.V.

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een geschil tussen Stichting De Omslag en Ommeland Bouw B.V. over een aannemingsovereenkomst en de aansprakelijkheid voor waterschade. De Omslag, die een verslavingskliniek exploiteert, had Vriesbouw (de rechtsopvolger van Ommeland Bouw B.V.) opdracht gegeven om de rietbedekking van hun pand te vervangen. De Omslag betwistte dat de facturen van Vriesbouw correct waren en stelde dat er waterschade was ontstaan door nalatigheid van Vriesbouw. De rechtbank had eerder de vorderingen van De Omslag afgewezen en die van Vriesbouw toegewezen, wat leidde tot het hoger beroep.

Het hof oordeelde dat de Omslag onvoldoende bewijs had geleverd voor haar stelling dat er een richtprijs was afgesproken in de aannemingsovereenkomst. Het hof volgde de rechtbank in haar oordeel dat Vriesbouw niet aansprakelijk was voor de waterschade, omdat de Omslag niet had aangetoond dat Vriesbouw contractueel verplicht was om het dak af te dekken. De Omslag had ook niet voldoende onderbouwd dat de facturering door Vriesbouw ontransparant was. Het hof bekrachtigde de eerdere vonnissen en veroordeelde De Omslag in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in aannemingsovereenkomsten en de noodzaak voor partijen om hun stellingen goed te onderbouwen in juridische procedures. Het hof concludeerde dat het hoger beroep van De Omslag niet slaagde en dat de vonnissen van de rechtbank moesten worden bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.309.999/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 199873)
arrest van 4 juli 2023
in de zaak van
Stichting De Omslag,
gevestigd te Uithuizen,
appellante,
bij de rechtbank: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna:
De Omslag,
advocaat: mr. M. Schuring, die kantoor houdt te Groningen,
tegen
Ommeland Bouw B.V.,
gevestigd te Slochteren,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna:
Vriesbouw,
advocaat: mr. M.D. Kalmijn, die kantoor houdt te Leeuwarden.

1.De verdere procedure bij het hof

1.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit het tussenarrest van dit hof van 15 november 2022, waarin een mondelinge behandeling van de zaak is bevolen. Van de op 14 februari 2023 gehouden mondelinge behandeling is een verslag (proces-verbaal) gemaakt dat zich bij de stukken bevindt.
1.2
Vervolgens is het hof gevraagd arrest te wijzen. Het hof heeft de datum van arrest bepaald op heden, op basis van het voorafgaand aan het arrest overgelegde procesdossier, aangevuld met genoemd verslag.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1
De Omslag exploiteert een verslavingskliniek met een capaciteit van acht klinische
bedden en daarnaast acht plaatsingen voor zogenaamde WMO-gefinancierde
dagbestedingsactiviteiten. De kliniek is gevestigd in een grote boerderij met daarbij een
riet gedekte stal en bijgebouwen.
2.2
De Omslag heeft aan Vriesbouw opdracht gegeven om de bestaande rietbedekking van de boerderij en stal te vervangen. Zij vindt dat Vriesbouw voor die opdracht een richtprijs heeft afgegeven en, gezien die richtprijs, teveel bij De Omslag in rekening heeft gebracht.
2.3
Daarnaast is tijdens de uitvoering van de overeengekomen werkzaamheden waterschade ontstaan. De Omslag vindt dat Vriesbouw die schade moet vergoeden omdat laatstgenoemde voor het ontstaan van die schade de verantwoordelijkheid draagt.
2.4
De Omslag heeft de betaling van de facturen van Vriesbouw opgeschort in afwachting van een rechterlijke uitspraak over de geldigheid van de
opschorting.

3.De vorderingen van De Omslag en haar grieven

3.1
De Omslag heeft - zakelijk weergegeven - de rechtbank gevraagd om een verklaring voor recht dat zij terecht haar betalingsverplichtingen heeft opgeschort en gevraagd om Vriesbouw te veroordelen volledige inzage te geven in haar projectadministratie. Ook heeft zij schadevergoeding van Vriesbouw gevorderd.
3.2
Vriesbouw heeft op haar beurt in reconventie betaling van haar openstaande facturen gevorderd, een en ander met veroordeling van De Omslag in de kosten van het geding.
3.3
De rechtbank heeft, na het wijzen van een tussenvonnis op 28 juli 2021, in haar vonnis van 19 januari 2022 de vorderingen van De Omslag afgewezen, die van Vriesbouw tot een bedrag van € 357.295,59 toegewezen en De Omslag in de proceskosten in conventie en reconventie veroordeeld.
3.1
De Omslag heeft in hoger beroep achttien Romeins genummerde bezwaren (grieven) tegen de vonnissen van de rechtbank geformuleerd, die ertoe moeten leiden dat haar vorderingen alsnog worden toegewezen en die van Vriesbouw worden afgewezen. De grieven van De Omslag worden hierna zo veel mogelijk in onderlinge samenhang alsmede thematisch besproken.

4.Het oordeel van het hof

Wat voor overeenkomst hebben partijen gesloten?
4.1
Met haar grieven I-XI stelt De Omslag, kort gezegd, de vraag aan de orde of partijen bij het sluiten van hun aannemingsovereenkomst op regiebasis een richtprijs zijn overeengekomen of niet.
4.2
Het hof stelt het volgende voorop. Bij de uitleg van een overeenkomst zoals de onderhavige komt het aan op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan de door hen gebezigde bewoordingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Haviltex-maatstaf). [1] Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang en kan acht worden geslagen op het feitelijk handelen van partijen; ook gedragingen van partijen na het sluiten van de overeenkomst kunnen van belang zijn voor de aan de overeenkomst te geven uitleg. [2] Tegen het licht van dit normatief kader zal het hof de stellingen van De Omslag beoordelen.
4.3
De Omslag betwist, naar het hof begrijpt, op zichzelf niet dat partijen een overeenkomst op regiebasis hebben gesloten (en dus geen vaste prijs zijn overeengekomen), maar meent dat daarbij wel een richtprijs is overeengekomen. Cruciaal voor haar redenering te dezen is de stelling dat een tijdens de onderhandelingen door Vriesbouw getoonde ‘kostenraming’ deel uitmaakt van de contractstukken en dat de bedoeling van partijen was dat het in dit stuk genoemde bedrag van € 266.799,66 exclusief BTW als richtprijs tussen hen zou gaan gelden. Het hof volgt De Omslag niet in deze - gemotiveerd door Vriesbouw betwiste – stelling. Zowel uit de gedingstukken als uit het ter zitting in hoger beroep verhandelde komt voldoende duidelijk naar voren dat de kostenraming geen compleet overzicht behelsde van alle beoogde aannemingswerkzaamheden, dat de wel daarin opgenomen werkzaamheden betrekking hadden op werk dat in onderaanneming zou worden uitgevoerd en dat er in de kostenraming nog veel ‘losse eindjes’ zaten, oftewel dat er nog een hoop kwesties waren die nog nader uitgewerkt moesten. Voorts is van belang dat niet door De Omslag is betwist dat de in de door beide partijen getekende overeenkomst geen verwijzing naar deze kostenraming is opgenomen, dat deze ook niet door Vriesbouw is ondertekend en dat er ook geen correspondentie tussen partijen is overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat partijen destijds de bedoeling hadden de kostenraming deel uit te laten maken van de contractstukken respectievelijk de bedoeling hadden het daarin genoemde bedrag als richtprijs tussen hen te laten gelden. Ook betrekt het hof bij dit alles het feit dat partijen eerder juist hadden onderhandeld over een vaste prijs, maar daar niet uit waren gekomen. Verder betrekt het hof bij zijn overwegingen de niet (voldoende) door De Omslag betwiste stelling van Vriesbouw dat De Omslag juist op regiebasis wilde werken, omdat zij zoveel mogelijk in eigen beheer werkzaamheden wilde (laten) uitvoeren. Tot slot is van belang de evenmin voldoende weersproken stelling van Vriesbouw dat de Omslag pas is gaan stellen dat de kostenraming een contractstuk was dat een afgesproken richtprijs bevatte, nadat zij dit geding aanhangig had gemaakt. Gelet op dit alles heeft De Omslag haar stelling dat partijen destijds een richtprijs zijn overeengekomen onvoldoende onderbouwd. Aan bewijslevering wordt daarom niet toegekomen.
4.4
De grieven I-XI kunnen vanwege het voorgaande niet slagen. Grief XV, die voortbouwt op de hiervoor onjuist gebleken stelling dat een richtprijs tussen partijen was afgesproken, faalt eveneens.
4.5
Wat verder nog door partijen in dit kader is aangevoerd kan, gelet op het voorgaande, onbesproken blijven.
Was Vriesbouw contractueel gehouden het dak af te dekken?
4.6
Grief XII en XIII stellen de vraag aan de orde of Vriesbouw aansprakelijk is in verband met door De Omslag geleden waterschade (het binnendringen van hemelwater) wegens het niet door Vriesbouw afdekken van het dak. De rechtbank heeft die vraag ontkennend beantwoord en het hof volgt haar daarin, nu De Omslag het harerzijds gestelde ook in hoger beroep niet voldoende feitelijk heeft onderbouwd. Het hof licht dit toe als volgt.
4.7
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting bij het hof laat zich afleiden dat partijen bij de contractsluiting hebben gesproken over welke werkzaamheden Vriesbouw op zich zou nemen, dat zij in dit kader een ‘schouw’ hebben gehouden en dat er een overzicht is gemaakt van de door Vriesbouw op zich te nemen werkzaamheden. Ter zitting bij het hof heeft Vriesbouw verder uiteengezet dat tijdens de schouw is besproken wat wel en niet zou worden afgedekt, dat dit een en ander in beginsel onder de eigen verantwoordelijkheid van De Omslag viel, maar dat zij (Vriesbouw) desgevraagd wel bereid was de kantoren en slaapkamers af te dekken. Deze lezing van hetgeen tussen partijen is besproken komt overeen met de in eerste aanleg overgelegde mail van 2 september 2019 van Vriesbouw aan De Omslag. Die mail bevat onder meer een vraag van De Omslag en een antwoord (door het hof gecursiveerd) daarop van Vriesbouw:
“Vanuit onze schouw ter plaatse meen ik hebben gegrepen dat de kantoren/ slaapkamers tijdelijke
waterdicht dienen te worden gemaakt, klopt dat?
Ja, dat is de bedoeling, d.m.v. plasticfolie en dekkleden. Wij kunnen echter niet garanderen dat er geen lekkage zal ontstaan. De aansluiting met de sporen is lastig.
Het is niet mogelijk om hier waterdichtheid te garanderen. Deze post is niet opgenomen in het overzicht! (ik ben er van uitgegaan dat deze werkzaamheden in eigen beheer
uitgevoerd worden, dit kan uiteraard ook door Vriesbouw worden verzorgd)”
4.8
Het hof begrijpt de reactie van Vriesbouw – mede gelet op de ter zitting in hoger beroep gegeven toelichting van Vriesbouw - zo dat tijdens de schouw inderdaad is gesproken over het waterdicht maken van kantoren en slaapkamers, maar leest hierin geen bevestiging dat het afdekken van het complete dak een tijdens de schouw besproken, door Vriesbouw in opdracht van De Omslag te verrichten activiteit zou zijn. Verder maakt het hof uit de reactie van Vriesbouw op dat deze er op basis van het eerdere overleg met De Omslag en het overzicht vanuit was gegaan dat De Omslag het waterdicht maken van kantoren en slaapkamers zelf zou (dienen te) regelen, maar dat zij wel bereid was deze werkzaamheden desgevraagd in opdracht van De Omslag uit te voeren. Uit het feit dat Vriesbouw de opdracht daartoe vervolgens van De Omslag heeft gekregen kan echter zonder nadere toelichting, die De Omslag niet gegeven heeft, worden afgeleid dat Vriesbouw toen of op enig ander moment tevens (stilzwijgend) op zich zou hebben genomen het gehele dak af te dekken dan wel het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat zij van mening was dat (ook) dit tot haar takenpakket behoorde. Het proces-verbaal van de zitting in hoger beroep wijst er evenmin op dat op de bewuste dag dat het dak open lag, De Omslag erop rekende dat Vriesbouw het dak zelf zou gaan afdekken. Uit de in het proces-verbaal opgenomen stellingen van De Omslag ter zitting lijkt veeleer te kunnen worden afgeleid dat (De Omslag ervanuit ging dat) “de jongens van de asbestsanering” die activiteit voor hun rekening zouden nemen en in dit kader aan De Omslag hadden gevraagd of de aannemer dekkleden zou komen brengen. Verder kan ook de stelling van De Omslag dat het afdekken van het dak tot de taken van Vriesbouw hoorde omdat zij “niet uitsluitend uitvoerde, maar ook begeleidde” haar geen soelaas bieden, nu Vriesbouw heeft uitgelegd dat het afdekken van het gehele dak een intensieve en kostbare aangelegenheid was. Zonder toelichting, die De Omslag niet gegeven heeft, valt in dat licht niet in te zien, waarom Vriesbouw eigener beweging zou hebben moeten begrijpen dat (De Omslag erop vertrouwde dat) deze voorzienbaar omvangrijke activiteit bij haar werkzaamheden was inbegrepen. Ook het feit, tot slot, dat Vriesbouw een CAR-verzekering voor het werk had afgesloten, hoefde haar niet tot een dergelijk inzicht te brengen. Gelet op dit een en ander heeft De Omslag haar stelling dat het afdekken van het dak tot de eigen verplichtingen van Vriesbouw behoorde, onvoldoende onderbouwd. Aan bewijslevering wordt daarom ook ten aanzien van dit punt niet toegekomen.
4.9
Voor zover De Omslag ter zitting bij het hof heeft willen betogen dat de contractuele afspraak niet (zozeer) was dat Vriesbouw het dak zou afdekken, maar dat “de jongens van de asbestsanering” dit zouden doen op aanwijzing van Vriesbouw, betreft dit een nieuwe stelling, die in het licht van de zogeheten tweeconclusie-regel buiten beschouwing moet worden gelaten.
4.1
De grieven XII en XIII falen vanwege het voorgaande. Grief XIV, die op de beide verworpen grieven voortbouwt, moet in hun lot delen.
4.11
Wat verder nog door partijen in dit kader is aangevoerd kan, gelet op het voorgaande, onbesproken blijven.
Ontransparante wijze van factureren?
4.12
Grief XVI en XVII hebben de wijze van factureren door Vriesbouw tot onderwerp. Ook deze grieven slagen niet. De betwisting in grief XVI van de verschuldigdheid van hetgeen door Vriesbouw in rekening is gebracht is in het licht van de door Vriesbouw in beide instanties gegeven onderbouwing van haar gerechtigdheid tot de factuurbedragen, onvoldoende concreet en specifiek om op dit punt tot een ander oordeel dan dat van de rechtbank te komen. Voor grief XVII, die het geheel en al zonder onderbouwing moet stellen, geldt dit eens te meer.
Overige grieven
4.13
Slotgrief XVIII heeft geen zelfstandige betekenis en deelt in het lot van de overige grieven.
De slotsom: het hoger beroep slaagt niet
4.14
De conclusie van het voorgaande is dat het hoger beroep van De Omslag niet slaagt en dat de vonnissen zullen worden bekrachtigd. De Omslag zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld (tariefgroep VII, 2 punten). Onder die kosten vallen ook de nakosten, zonder dat het hof deze kosten in het dictum hoeft te specificeren. [3]

5.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep;
veroordeelt De Omslag tot betaling van de volgende proceskosten van Vriesbouw in hoger beroep:
€ 5.689,- aan procedurele kosten (griffierecht)
€ 10.304,- aan salaris van de advocaat van Vriesbouw (2 procespunten x appeltarief VII), te vermeerderen met nakosten;
verklaart dit arrest wat betreft bovengenoemde veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.S. Bakker, G. van Rijssen en A.G.J. van Wassenaer van Catwijck en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2023.

Voetnoten

1.HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158.
2.HR 12 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5572.
3.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.