ECLI:NL:GHARL:2023:5822

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
11 juli 2023
Zaaknummer
200.307.755
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen pakketshophouder en vervoerder over onregelmatige opzegging van vervoersovereenkomst en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een geschil tussen General Logistics Systems Netherlands B.V. (GLS) en Allsafe Group B.V. over de onregelmatige opzegging van een vervoersovereenkomst. GLS had in 2009 een pakketshopovereenkomst met Allsafe afgesloten, en in 2020 een vervoersovereenkomst. Na de opzegging van de pakketshopovereenkomst door Allsafe, heeft GLS de vervoersovereenkomst per 1 december 2020 opgezegd zonder de opzegtermijn in acht te nemen. GLS vorderde betaling van € 58.017,26 voor geleverde diensten, terwijl Allsafe een tegeneis instelde wegens schade door de onregelmatige opzegging. De rechtbank oordeelde dat GLS toerekenbaar tekort was geschoten en dat Allsafe de schadevergoeding mocht verrekenen met een bedrag in depot. GLS ging in hoger beroep.

Het hof oordeelt dat het hoger beroep van GLS slaagt. Het hof wijst de vorderingen van GLS toe en oordeelt dat Allsafe niet kan verweren met een tegenvordering, omdat de schade nog niet is vastgesteld. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt Allsafe tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met rente. De proceskosten worden ook toegewezen aan GLS, terwijl Allsafe in reconventie grotendeels in het ongelijk wordt gesteld. De incidentele vordering van GLS tot het overleggen van stukken wordt afgewezen. Het hof benadrukt dat de uitleg van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval bepalend zijn voor de uitkomst van de zaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.307.755
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 515914)
arrest van 11 juli 2023
in de zaak van
General Logistics Systems Netherlands B.V.
die is gevestigd in Utrecht
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiseres in conventie en als verweerster in reconventie
hierna: GLS
advocaat: mr. J.C. Zevenberg
tegen
Allsafe Group B.V.
die is gevestigd in Weesp
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie en als eiseres in reconventie
hierna: Allsafe
advocaat: mr. P.B.J. van den Oord.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Naar aanleiding van het arrest van 18 oktober 2022 heeft op 24 mei 2023 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
GLS heeft in 2009 een pakketshopovereenkomst met Allsafe afgesloten zodat pakketten die GLS bezorgde bij Allsafe konden worden afgehaald. Daarnaast hebben GLS en Allsafe in 2020 een vervoersovereenkomst gesloten die inhield dat GLS pakketten van Allsafe vervoerde. Nadat Allsafe de pakketshopovereenkomst had opgezegd, wilde GLS niet meer als vervoerder voor Allsafe optreden en heeft zij per 1 december 2020 de vervoersovereenkomst opgezegd, zonder inachtneming van de opzegtermijn. GLS wil dat Allsafe haar betaalt voor de diensten die zij tot het opzeggen van de overeenkomsten heeft geleverd. Allsafe zegt dat zij schade lijdt door het onregelmatig opzeggen van de vervoersovereenkomst door GLS. Voor een uitgebreide weergave van de feiten verwijst het hof naar overwegingen 2.1 tot en met 2.11 van het vonnis van de rechtbank van het vonnis van 19 januari 2022, gepubliceerd onder ECLI:NL:RBMNE:2022:48.
2.2.
GLS heeft bij de rechtbank gevorderd dat Allsafe wordt veroordeeld om een bedrag van € 58.017,26 te betalen voor diensten die GLS heeft geleverd aan Allsafe. Bovendien wilde zij vergoeding van buitengerechtelijke kosten en rente. Allsafe heeft een tegeneis ingesteld, waarin zij een verklaring voor recht vraagt dat GLS jegens Allsafe toerekenbaar tekort is geschoten in haar verplichtingen uit de vervoersovereenkomst en dat GLS de vervoersovereenkomst correct heeft opgezegd tegen 1 maart 2021. Bovendien vroeg Allsafe een schadevergoeding, op te maken bij staat, en een voorschot op de schadevergoeding van €15.000. Ten slotte heeft zij een verklaring voor recht gevraagd dat zij (het voorschot op) de schadevergoeding mag verrekenen met een bedrag dat zij in depot heeft gestort. Over en weer is veroordeling in de proceskosten gevorderd.
2.3.
De rechtbank heeft bij het vonnis van 19 januari 2022 (op de tegeneis van Allsafe) voor recht verklaard dat GLS toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de vervoersovereenkomst en GLS veroordeeld tot vergoeding van de schade, op te maken bij staat. Ook verklaarde de rechtbank voor recht dat Allsafe de schadevergoeding mag verrekenen met het bedrag in depot. De rechtbank heeft de vorderingen van GLS in conventie aangehouden totdat de schade van Allsafe (na een schadestaatprocedure) vaststaat, omdat dan pas duidelijk is welk deel van de gelden in depot aan GLS en welk deel aan Allsafe toekomt. GLS is daartegen in hoger beroep gekomen. Zij wil dat het hof haar vorderingen alsnog toewijst en de vorderingen van Allsafe afwijst. Daarnaast heeft GLS een (‘incidentele’) vordering op grond van art. 843a Rv ingesteld omdat zij wil dat Allsafe stukken openbaart. Bij arrest in het incident van 6 september 2022 heeft het hof de beslissing over de incidentele vordering aangehouden.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
Het hof oordeelt dat het hoger beroep slaagt. De vorderingen van GLS zullen alsnog worden toegewezen. Over de tegeneis van Allsafe is het hof van oordeel dat GLS toerekenbaar tekort is geschoten waardoor Allsafe mogelijk schade lijdt. Die kan zij laten vaststellen in een schadestaatprocedure. Hieronder zal het hof uitleggen waarom het tot deze beslissing komt.
de vordering van GLS en de depotovereenkomst
3.2.
GLS heeft een vordering op Allsafe voor diensten die zij op grond van de beide overeenkomsten heeft verricht. Het gaat om € 58.017,26. Allsafe heeft de vordering niet betwist. Wel wil zij deze verrekenen met de schade die zij heeft geleden doordat GLS de vervoersovereenkomst onregelmatig heeft opgezegd. Nadat GLS onder Allsafe conservatoir beslag wilde leggen, zijn partijen overeengekomen dat Allsafe een bedrag ter hoogte van het verschuldigde bedrag bij een notaris in depot zou geven. In de overeenkomst daarover is het volgende opgenomen (voor de leesbaarheid zijn de namen van partijen in de tekst van de overeenkomst ingevuld):
“(..) Aanleiding:
1. GLS en Allsafe, hierna samen te noemen 'partijen', hebben een pakketshopovereenkomst gesloten waarbij Allsafe pakketshophouder is geworden van GLS. Allsafe heeft deze overeenkomst per 1 december 2020 opgezegd.
2. Partijen hebben verder een overeenkomst gesloten op basis waarvan GLS pakketten van Allsafe is gaan vervoeren.
3. Naar aanleiding van de opzegging vermeld onder 1 heeft GLS aan Allsafe medegedeeld dat de overeenkomst onder 2 ook per 1 december 2020 is geëindigd.
4. Partijen hebben een geschil over de financiële afwikkeling van de genoemde
opzeggingen. GLS heeft Allsafe gedagvaard en ook medegedeeld conservatoir beslag te leggen onder Allsafe.
5. Ter voorkoming van een conservatoir beslag zijn partijen overeengekomen dat Allsafe
een bedrag stort op een kwaliteitsrekening van de notaris.
Partijen komen het volgende overeen:
1. De notaris houdt een bedrag van […] (€ 58.017,26) in depot, hierna te noemen: 'het depotbedrag'.
2. Partijen verkrijgen hierdoor een voorwaardelijke vordering op de notaris.
3. Deze vordering wordt op een van de hierna vermelde wijzen onvoorwaardelijk:
- na ondubbelzinnige gelijkluidende schriftelijke opdracht van partijen tot uitbetaling van het depotbedrag, dan wel
- na een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis dan wel arrest;
- na een in kracht van gewijsde gegaan vonnis.
Het depotbedrag wordt door de notaris uitgekeerd overeenkomstig die opdracht of dat vonnis. (..)”
3.3.
De rechtbank heeft geoordeeld dat deze depotovereenkomst eraan in de weg staat dat de vordering van GLS kan worden toegewezen, zolang niet vaststaat of en tot welk bedrag het depotbedrag met een schadevergoeding van Allsafe kan worden verrekend. Daarom heeft zij haar beslissing op de vordering van GLS aangehouden. Het hof deelt die uitleg van de depotovereenkomst niet. Het hof stelt voorop dat voor de uitleg van een overeenkomst – zeker wanneer het zoals in dit geval gaat om een overeenkomst tussen professionele partijen, beide bijgestaan door een advocaat – de tekst van de overeenkomst in zijn algemeenheid van groot belang is, maar ook wat beide partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen, overeenkomstig de betekenis die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten toekennen, hebben afgeleid (de zogeheten Haviltex-norm). In de depotovereenkomst is niet meer opgenomen dan dat, ter voorkoming van conservatoir beslag onder Allsafe, Allsafe een bedrag in depot geeft. Dat dit bedrag pas tot uitkering kan komen als zowel de (onbetwiste) vordering van GLS als Allsafe’s mogelijke recht op schadevergoeding vaststaat, zelfs als Allsafe een verwijzing naar een schadestaatprocedure zou vragen, is niet in de overeenkomt vermeld. Dat GLS een dergelijke vergaande overeenkomst voor ogen had, blijkt nergens uit en is bovendien onwaarschijnlijk, aangezien zij dan zonder reden de eenvoudig te realiseren mogelijkheid van conservatoir beslag zou opgeven voor een depot waarvan zij niet wist wanneer dat tot uitbetaling zou komen. Allsafe heeft ook niet gesteld dat dit in de onderhandelingen ter sprake is gesteld. Als Allsafe dat destijds in gedachten had gehad, had zij dit uitdrukkelijk in de overeenkomst moeten laten opnemen of in ieder geval moeten benoemen.
kan Allsafe zich beroepen op verrekening of opschorting?
3.4.
Allsafe heeft zich bovendien beroepen op verrekening van haar vordering tot schadevergoeding (vanwege de onregelmatige opzegging van de vervoersovereenkomst door GSL) met de vordering van GLS. Het beroep op verrekening stuit af op het bepaalde in art. 6:136 BW. De gegrondheid van het verweer van Allsafe, dat zij recht heeft op schadevergoeding, is immers niet op eenvoudige wijze vast te stellen omdat de schade nog dermate onbepaald is dat deze in een schadestaatprocedure moet worden vastgesteld. Anders gezegd, Allsafe kan de onbetwiste en dus ‘harde’ vordering van GLS niet verrekenen met haar eigen, vooralsnog voor het geheel ‘illiquide’ vordering.
3.5.
Voor zover Allsafe zich erop heeft beroepen dat zij haar betalingsverplichtingen opschort vanwege de toerekenbare tekortkoming van GLS gaat ook dat verweer niet op.
Allsafe stelt schade te hebben geleden doordat GLS de vervoersovereenkomst heeft opgezegd zonder daarbij de overeengekomen opzegtermijn in acht te nemen. Deze opzegtermijn bedroeg 2 maanden, te beëindigen tegen het einde van een kalendermaand. Zoals hierna onder r.o. 3.10. t/m 3.12. verder zal worden uitgelegd, heeft GLS naar het oordeel van het hof de overeenkomst inderdaad onregelmatig opgezegd en is zij daardoor aansprakelijk voor de schade die Allsafe hierdoor heeft geleden. Allsafe beroept zich dus terecht op de tekortkoming van GLS doordat GLS de vervoersovereenkomst onregelmatig heeft opgezegd, maar tot op heden heeft zij niet concreet onderbouwd welke schade zij daardoor daadwerkelijk heeft geleden. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat Allsafe na het afhaken van GLS per 1 december 2020 per diezelfde datum een andere vervoerder heeft gevonden, namelijk PostNL, die het vervoer van pakketten heeft overgenomen. Het hof sluit de mogelijkheid van schade niet uit, zodat een veroordeling tot het vergoeden van schade op te maken bij staat kan worden toegewezen. Om te beoordelen of Allsafe zich terecht op opschorting beroept, zal het hof haar tegenvordering echter voorlopig moeten inschatten. Op basis van de informatie die Allsafe tot op heden heeft ingebracht, begroot het hof de schade voorshands op (weinig meer dan) nihil. Het hof neemt bij die voorshandse inschatting in aanmerking dat het alleen gaat om de schade die het gevolg is van het niet in acht nemen van de opzegtermijn en niet van het wisselen van vervoerder. Het stond GLS immers vrij om de vervoersovereenkomst – met inachtneming van een opzegtermijn van 2 maanden – op te zeggen. De schadestaat van Allsafe die zij ter zitting heeft overgelegd doet aan die inschatting niet af, omdat Allsafe niet inzichtelijk heeft gemaakt, laat staan onderbouwd, hoe de schade zoals daarin opgenomen zou zijn ontstaan. Dat juist het feit dat GLS, die Allsafe bij e-mail van 4 november 2020 heeft aangekondigd de vervoerovereenkomst per 1 december 2020 te beëindigen, feitelijk niet twee maanden, maar één kleine maand aan opzegtermijn in acht heeft genomen, tot schade van meer dan € 1 miljoen zou hebben geleid, acht het hof vooralsnog onaannemelijk. Gelet op deze inschatting kan Allsafe zich niet op opschorting beroepen.
rente over de vordering van GLS
3.6.
Allsafe heeft verweer gevoerd tegen de door GLS gevorderde rente. In de eerste plaats heeft zij gesteld dat die niet is verschuldigd omdat er sprake is van schuldeisersverzuim aan de zijde van GLS. Dat verweer gaat niet op. Kennelijk doelt Allsafe erop dat GLS in haar verbintenis met Allsafe in verzuim is komen te verkeren door het opzeggen van de vervoersovereenkomst, maar dat leidt niet tot een situatie van schuldeisersverzuim; in die verbintenis is GLS immers tot een prestatie gehouden als schuldenaar en schiet zij tekort in die hoedanigheid. De situatie dat Allsafe niet kan nakomen doordat GLS haar medewerking weigert (wat tot schuldeisersverzuim kan leiden) doet zich niet voor.
3.7.
Ter zitting heeft Allsafe nog gesteld dat de rentevordering oplost in de bepaling over de verschuldigde rente in de depotovereenkomst. GLS betwist dat. Het hof volgt GLS hierin en verwerpt het verweer van Allsafe. De depotovereenkomst bepaalt hierover (ook hier is weer met het oog op de leesbaarheid de naam van de desbetreffende partij ingevuld):
4. De notaris ontvangt geen rente over het depotbedrag, maar in plaats daarvan moet de notaris rente moet betalen ('negatieve rente'). De negatieve rente komt voor rekening van Allsafe en moet aan de notaris worden vergoed gelijk met de betaling van de kosten als bedoeld onder 5. Indien de notaris wel rente over het depotbedrag ontvangt, dan wordt dit vergoed aan degene voor wie de notaris het depotbedrag bewaart.
In deze bepaling en in de andere bepalingen in de depotovereenkomst leest het hof niet dat Allsafe met GLS heeft afgesproken dat zij geen wettelijke of contractuele rente meer zou zijn verschuldigd, en ook op dit punt heeft Allsafe niet gesteld op basis waarvan kan worden aangenomen dat partijen dit desondanks op die manier hebben bedoeld.
3.8.
Allsafe heeft geen verder verweer gevoerd tegen de stelling van GLS dat over de vordering op grond van de pakketshopovereenkomst ter hoogte van € 14.275,82 de wettelijke handelsrente is verschuldigd, zodat het hof die vordering met de wettelijke handelsrente zal vermeerderen. De vordering van GLS tot het vergoeden van wettelijke handelsrente over de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten zal het hof afwijzen omdat uit de wet (art. 6:119a BW) volgt dat wettelijke handelsrente alleen wordt berekend over de vertraagde betaling van een geldsom die verschuldigd is op grond van een handelsovereenkomst.
3.9.
Over de vordering op grond van de vervoersovereenkomst zal het hof de contractuele rente toewijzen. Onbetwist is dat een contractuele rente van 1,25% per maand is overeengekomen. Dat betekent dat het toe te wijzen bedrag van € 43.741,44 met die rente zal worden vermeerderd. Aangezien de gevorderde ingangsdatum voor de rente niet door Allsafe is betwist, zal het hof de rente vanaf die datum toewijzen.
verweren GLS en afwijzing vordering GLS tot overleggen stukken (art. 843a Rv)
3.10.
GLS voert aan dat de pakketshopovereenkomst uit 2009 en de vervoersovereenkomst uit 2020 zodanig met elkaar samenhingen, ‘dat de opzegging van de pakketshop-overeenkomst door Allsafe tevens opzegging van de vervoerovereenkomst inhoudt’ en opzegging met inachtneming van de opzegtermijn niet nodig was. Het hof volgt dit verweer niet. Van een dergelijke ‘lotsverbondenheid’ tussen overeenkomsten kan onder omstandigheden sprake zijn, maar dat is hier niet het geval. Het gaat immers om twee overeenkomsten waarvan de ene jaren na de andere tot stand is gekomen, die gericht zijn op verschillende soorten dienstverlening en met een verschillende opzegtermijn. Ook als het voor GLS alleen maar commercieel interessant was om in maart 2020 de vervoersovereenkomst met Allsafe aan te gaan vanwege de al in 2009 met Allsafe gesloten pakketovereenkomst, zoals zij aanvoert, kan zij zich daar pas met succes op beroepen als Allsafe daar rekening mee moest houden. Allsafe betwist echter dat deze interne overweging van GLS bij het aangaan van de vervoersovereenkomst met Allsafe in maart 2020 is besproken of dat zij toen had moeten begrijpen dat de gebondenheid van GLS aan de vervoersovereenkomst afhankelijk was van het voortbestaan van de pakketshopovereenkomst. Tegenover die betwisting heeft GLS haar standpunt onvoldoende onderbouwd. Dat Allsafe naderhand, in de zomer van 2020, had kunnen begrijpen dat dit door GLS zo werd opgevat, maakt nog niet dat Allsafe daar bij de totstandkoming van de vervoerovereenkomst al rekening mee diende te houden. Het verweer slaagt daarom niet.
3.11.
Daarnaast heeft GLS als verweer gevoerd dat zij per direct de dienstverlening op grond van de vervoersovereenkomst aan Allsafe moest staken omdat zij anders in strijd zou handelen met de – naar zij vermoedt – tussen Allsafe en PostNL bedongen exclusiviteit in de tussen hen aangegane pakketshopovereenkomst per 1 december 2020. Ook dat verweer slaagt niet. De stelling immers dat zij, door het uitdienen van het contract met inachtneming van de afgesproken opzegtermijn, jegens PostNL onrechtmatig zou handelen, is onvoldoende onderbouwd. Het enkele feit dat Allsafe mogelijk jegens PostNL wanprestatie zou plegen is daarvoor in elk geval onvoldoende. Dat maakt ook dat GLS geen belang heeft bij haar vordering ex art. 843a Rv zodat die incidentele vordering zal worden afgewezen.
3.12.
Verder heeft GLS nog aangevoerd dat de redelijkheid en billijkheid meebrengen dat zij in de gegeven omstandigheden per direct, dan wel per 18 december 2020 kon opzeggen. Het hof oordeelt dat daarvoor onvoldoende is gesteld. Weliswaar was Allsafe gehouden rekening te houden met de belangen van GLS, maar andersom diende GLS zich mede door de gerechtvaardigde belangen van Allsafe te laten leiden en het op een termijn van (nagenoeg) één maand staken van de vervoerswerkzaamheden hoort daar niet bij.
wanneer eindigt de opzegtermijn en daarmee de periode die bepalend is voor de schade?
3.13.
Het hof volgt Allsafe niet in het standpunt dat de opzegging door GLS pas per 1 maart 2021 van kracht is geworden. GLS heeft per e-mail van 4 november 2020 aan Allsafe meegedeeld dat zij haar verplichtingen uit de vervoersovereenkomst per 1 december 2020 niet meer zou nakomen. Net als de rechtbank (zie overweging 4.5 in het vonnis van 19 januari 2022) leidt het hof uit de reactie daarop van Allsafe, bij antwoord e-mail van 5 november 2020 af, dat Allsafe heeft ingestemd met een beëindiging van de vervoersovereenkomst per 1 februari 2021. Dat de opzegging niet bij aangetekende brief is gebeurd, kan daaraan niet afdoen om de door de rechtbank al genoemde redenen.
3.14.
Ter zitting heeft Allsafe zich nog op het standpunt gesteld dat GLS de vervoersovereenkomst op grond van de redelijkheid en billijkheid helemaal niet mocht opzeggen, althans niet vlak voor de drukke maand december. Dit is een nieuwe, aanvullende grondslag voor de gevorderde schadevergoeding. Uit de tweeconclusieregel volgt dat dit standpunt te laat is ingenomen zodat het hof alleen al daarom aan dit standpunt voorbij gaan.
3.15.
Uit het voorgaande volgt dat GLS aansprakelijk is voor de schade die is ontstaan doordat GLS in december 2020 en januari 2021 haar verplichtingen als vervoerder niet is nagekomen. Allsafe heeft de mogelijkheid van schade voldoende aannemelijk gemaakt. Het hof ziet onvoldoende aanknopingspunten om de schade zelf te kunnen begroten, zodat de schade in een schadestaatprocedure zal moeten worden vastgesteld. De beslissing van de rechtbank daarover blijft in stand.
de conclusie
3.16.
Het hoger beroep van GLS slaagt deels. Omwille van de leesbaarheid zal het hof het vonnis geheel vernietigen en opnieuw beslissen. Allsafe wordt in conventie het meest in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld om in conventie de proceskosten van de eerste aanleg te dragen. GLS is in reconventie voor het merendeel in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten in eerste aanleg in reconventie betalen. Het hof is verder van oordeel dat Allsafe in hoger beroep moet worden aangemerkt als de partij die grotendeels in het ongelijk is gesteld. Allsafe zal daarom worden veroordeeld om de proceskosten in hoger beroep te dragen. Onder de proceskosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. [1]
3.17.
De incidentele vordering van GLS (vrijgeven stukken op grond van art. 843a Rv) zal worden afgewezen en het hof zal haar als partij die in het ongelijk wordt gesteld in de proceskosten van het incident veroordelen.
3.18.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
vernietigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 19 januari 2022 en beslist als volgt:
in conventie
4.2.
veroordeelt Allsafe om aan GLS een bedrag te betalen van € 58.017,26, te vermeerderen met rente met ingang van 18 december 2020 tot aan de dag van algehele voldoening, te weten:
- wettelijke handelsrente over € 14.275,82 (overeenkomst 14 oktober 2009),
- contractuele rente van 1,25% over een bedrag van € 43.741,44 (overeenkomst 2 maart 2020);
4.3.
veroordeelt Allsafe tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 1.355,17, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de dag van dagvaarding;
in reconventie
4.4.
verklaart voor recht dat GLS jegens Allsafe toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen onder de vervoersovereenkomst;
4.5.
veroordeelt GLS op grond van de toerekenbare tekortkoming tot betaling aan
Allsafe van een schadevergoeding, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de
wet;
in het incident
4.6.
wijst de incidentele vordering van GLS af;
proceskosten
4.7.
veroordeelt Allsafe tot betaling van de proceskosten van GLS tot aan de uitspraak van de rechtbank
in conventie:
€ 2.076,- aan griffierecht
€ 87,89 aan kosten voor betekenen (bekendmaken) van de dagvaarding aan Allsafe
€ 2.228 aan salaris van de advocaat van GLS (2 procespunten x tarief IV),
en tot betaling van de proceskosten van GLS in hoger beroep, tot op vandaag begroot op:
€ 2.135,- aan griffierecht
€ 108,31 aan kosten voor betekenen van de dagvaarding aan Allsafe
€ 4.314,- aan salaris van de advocaat van GLS (2 procespunten x appeltarief IV);
4.8.
veroordeelt GLS tot betaling van de proceskosten van Allsafe tot aan de uitspraak van de rechtbank
in reconventie:
€ 1.114 aan salaris van de advocaat van Allsafe (2 procespunten x tarief IV x 0,5);
en tot betaling van de proceskosten van Allsafe in hoger beroep
in het incidentex art. 843a Rv, tot op vandaag begroot op:
€ 1.183,- aan salaris van de advocaat van Allsafe (1 procespunt x appeltarief II);
4.9.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.10.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. R. Verkijk, L.J. de Kerpel-van de Poel en M. Schoemaker, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2023.

Voetnoten

1.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.