ECLI:NL:GHARL:2023:567

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 januari 2023
Publicatiedatum
23 januari 2023
Zaaknummer
200.313.465/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzegging arbeidsovereenkomst met toestemming van het UWV wegens langdurige arbeidsongeschiktheid en verzoek om billijke vergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opzegging van de arbeidsovereenkomst van [verzoekster] door de Douane, met toestemming van het UWV, wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. [verzoekster] verzocht om een billijke vergoeding van € 700.000,-, stellende dat de opzegging het gevolg was van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Het hof heeft de eerdere beslissing van de kantonrechter bekrachtigd, die had geoordeeld dat er geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen van de Douane. Het hof concludeerde dat de Douane zijn re-integratieverplichtingen niet ernstig had veronachtzaamd en dat de loonstops, die door de kantonrechter als onterecht waren beoordeeld, niet als ernstig verwijtbaar konden worden aangemerkt. Het hof oordeelde dat de door [verzoekster] aangevoerde feiten en omstandigheden niet konden worden aangemerkt als ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de Douane, en dat er geen grond was voor het toekennen van een billijke vergoeding. Het hoger beroep van [verzoekster] werd verworpen en zij werd in de kosten van het hoger beroep veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.313.465/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, 9593345)
beschikking van 23 januari 2023
in de zaak van
[verzoekster],
wonend in [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
bij de kantonrechter: verzoekster,
hierna:
[verzoekster],
advocaat: mr. J.A. Neslo,
tegen
Staat der Nederlanden, meer in het bijzonder het ministerie van Financiën,
directoraat-generaal Douane,
gevestigd in Den Haag,
verweerder in hoger beroep,
bij de kantonrechter: verweerder,
hierna:
de Staat of de Douane,
advocaat: mr. M.C. Nijholt.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
[verzoekster] heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking die kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, op 19 april 2022 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • het beroepschrift met 2 producties
  • het verweerschrift met 97 producties
  • de bij brief van 17 november 2022 van [verzoekster] ingediende producties 98 t/m 100
  • de bij brief van 23 november 2022 van [verzoekster] ingediende producties 101 t/m 107 (na bezwaar toegestaan)
  • het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 25 november 2022 is gehouden en waar beide partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd.
1.2
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft het hof beschikking bepaald.

2.Kern van de zaak en beslissing van het hof

[verzoekster] was in dienst bij de Douane. De Douane heeft de arbeidsovereenkomst met toestemming van het UWV opgezegd wegens langdurige arbeidsongeschiktheid van [verzoekster] . [verzoekster] verzoekt toekenning van een billijke vergoeding omdat de opzegging volgens haar het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de Douane. Het hof wijst de billijke vergoeding net als de kantonrechter af. Van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de Douane in de zin van artikel 7:682 lid 1 aanhef en onder c BW is geen sprake. Hieronder zal het hof uitleggen hoe het tot dit oordeel is gekomen.

3.De feiten

In hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1
[verzoekster] , geboren [in] 1975, is sinds 10 oktober 2007 in dienst bij de Staat. Haar ambtelijke aanstelling is per 1 januari 2020 van rechtswege omgezet naar een arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd.
3.2
Tot 1 februari 2014 was [verzoekster] werkzaam bij de rechtbank Noord-Holland, waarna zij de overstap heeft gemaakt naar de Belastingdienst, directie midden- en kleinbedrijf, kantoor Almere. In 2016 viel zij kortstondig uit omdat zij zich angstig voelde en pesterijen ervaarde. Ondanks pogingen van de Staat om [verzoekster] een veilige werkomgeving te bieden, heeft [verzoekster] aangegeven dat zij niet meer bij de Belastingdienst wilde werken. Met ingang van 1 januari 2017 is zij na een geslaagde interne sollicitatie overgeplaatst naar de Douane, op dat moment nog onderdeel van de Belastingdienst. Zij was laatstelijk werkzaam in [functie] .
3.3
In mei 2017 heeft [verzoekster] bij haar toenmalige leidinggevende melding gemaakt van gevoelens van onveiligheid op de werkvloer. Volgens [verzoekster] zou het om dezelfde soort problemen gaan als die zij heeft ervaren bij kantoor Almere en de rechtbank Noord-Holland. De bedrijfsarts en een arbeidspsycholoog bij DFG zijn ingeschakeld. De behandeling bij DFG is gestopt nadat [verzoekster] zich per 17 oktober 2017 heeft ziekgemeld.
3.4
Vanaf 17 oktober 2017 tot 4 juni 2018 is [verzoekster] (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt geweest. Gedurende die periode heeft re-integratie plaatsgevonden die moeizaam verliep maar uiteindelijk wel leidde tot volledige hervatting van haar werkzaamheden.
3.5
Op 18 juli 2018 is [verzoekster] wederom uitgevallen voor haar werkzaamheden. In de periode tot en met december 2018 heeft [verzoekster] diverse contacten gehad met bedrijfsarts [naam1] en is interventie in gang gezet. Verder heeft op 28 september 2018 een gesprek tussen [verzoekster] , waarnemend leidinggevende de heer [naam2] en re-integratiemanager mevrouw [naam3] plaatsgevonden.
3.6
Op aanvraag van de Douane heeft het UWV op 16 januari 2019 een deskundigenoordeel gegeven. Daarin concludeert het UWV:

Werkgever heeft in de periode van 23-07-2018 tot 17-12-2018 geen/onvoldoende actie ondernomen om werknemer actief aan te sporen om interventie te bespoedigen.
3.7
Op 25 februari 2019 heeft de bedrijfsarts [verzoekster] en haar werkgever/leidinggevende geadviseerd om onder begeleiding van een onafhankelijke derde met elkaar in gesprek te gaan. Dat is niet van de grond gekomen.
3.8
Bij besluit van 7 mei 2019 is [verzoekster] met ingang van 2 april 2019 een loonstop opgelegd. Hieraan is ten grondslag gelegd dat [verzoekster] zich niet heeft gehouden aan de verplichtingen die in het kader van de verzuimbegeleiding op haar rusten omdat zij niet zou hebben willen meewerken aan een kennismakingsgesprek met de mediator. Bij besluit van 7 juni 2019 is het besluit van 7 mei 2019 ingetrokken en is bepaald dat de aanspraak op bezoldiging per 7 mei 2019 vervalt en per 21 mei 2019 weer herleeft omdat [verzoekster] vanaf die datum weer aan haar verplichtingen heeft voldaan. Na bezwaar en beroep heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in de uitspraak van 11 november 2021 geoordeeld dat onvoldoende feitelijke grondslag bestond om de bezoldiging van [verzoekster] stop te zetten.
3.9
Op 6 augustus 2019 heeft de bedrijfsarts geconcludeerd dat [verzoekster] belastbaar is voor werk, met beperkingen in conditie en ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren zoals vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De bedrijfsarts adviseert partijen om zo spoedig mogelijk met elkaar in gesprek te gaan en een plan van aanpak op te stellen, met inachtneming van een periode van twee weken.
3.1
Op 20 augustus 2019 heeft re-integratiemanager [naam3] het (door de Douane gecontracteerde bedrijf) A-REA ingeschakeld voor een arbeidsdeskundig onderzoek. Ook heeft op 9 september 2019 een gesprek plaatsgevonden met [verzoekster] , haar moeder, leidinggevende mevrouw [naam4] en re-integratiemanager [naam3] . Daarnaast is in oktober 2019 het Employability Center van de Belastingdienst ingeschakeld voor begeleiding in het eerste spoor en zijn twee (door de Douane gecontracteerde) re-integratiebureau’s benaderd voor begeleiding in het tweede spoor. Re-integratiebureau Solid Sense heeft de opdracht niet en Solutions!-vpr heeft de opdracht wel aanvaard, op 1 oktober 2019.
3.11
A-REA heeft in het rapport van 24 oktober 2019 geconcludeerd dat het eigen werk van [verzoekster] niet passend is en ook niet passend is te maken. Geadviseerd wordt een tweesporenbeleid te hanteren: inzetten op terugkeer naar ander werk bij de eigen werkgever (spoor IB) en parallel daaraan spoor twee starten gericht op het zoeken naar structureel passend werk bij een andere werkgever.
3.12
Op 13 november 2019 heeft een intake plaatsgevonden bij Solutions!-vpr, die op 15 november 2019 een plan van aanpak voor begeleiding in spoor 2 opgesteld.
3.13
Op aanvraag van de deskundige heeft het UWV op 13 februari 2020 opnieuw een deskundigenoordeel uitgebracht. Daarin concludeert het UWV:

De re-integratie-inspanningen van de werkgever zijn onvoldoende geweest.
Er is in het 1ste noch in het 2de spoor actief gehandeld door de werkgever, die de eindverantwoordelijke is voor de hele re-integratie, waardoor er tijd verloren is gegaan en waardoor er re-integratiemogelijken kunnen zijn gemist.
Er is sprake van slechte communicatie en bemoeienissen van meerdere personen waardoor er miscommunicatie is ontstaan.
3.14
In het kader van het eerste spoor traject is [verzoekster] vanaf februari 2020 op tijdelijke basis re-integratiewerkzaamheden gaan verrichten bij de Fiscale Academie van de Belastingdienst.
3.15
Op 8 april 2020 is [verzoekster] met ingang van 10 april 2020 een loonstop opgelegd omdat zij niet voldoet aan de op haar rustende re-integratieverplichtingen. Meer in het bijzonder zou [verzoekster] hebben geweigerd vanuit huis werkzaamheden te verrichten vanaf haar beveiligde digitale werkplek en weigerde zij zich onder begeleiding te stellen van een (externe) coach. Na correspondentie met de door [verzoekster] ingeschakelde FNV heeft de heer [naam5] , de nieuwe leidinggevende van [verzoekster] , de loonstop opgeheven. Daarna hebben tussen [naam5] en [verzoekster] twee gesprekken plaatsgevonden onder leiding van een gecertificeerd mediator.
3.16
Naar aanleiding van de aanvraag om een WIA-uitkering heeft het UWV de Douane op 15 juni 2020 een loonsanctie opgelegd tot 14 juli 2021. In het onderliggende arbeidsdeskundig rapport is vermeld:

De werkgever heeft niet genoeg gedaan om de werknemer te re-integreren, omdat hij onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt of er herplaatsingsmogelijkheden in ander werk in de eigen onderneming (spoor 1) zijn.
Daarnaast is spoor 2 te laat ingezet. Hierdoor zijn er mogelijk re-integratiekansen gemist.
Wat moet de werkgever nog doen?
Doorgaan met verkennen van herplaatsingsmogelijkheden in ander werk bij de eigen onderneming (spoor 1). Gezien de grootte van de organisatie kan deze niet worden afgesloten. Doorgaan c.q. continueren van re-integratie buiten de organisatie (spoor 2 traject).
3.17
Op 19 juni 2020 heeft de begeleider van [verzoekster] bij de Fiscale Academie in een
e-mailbericht aan [verzoekster] laten weten dat zij haar begeleiding staakt omdat het geen resultaten oplevert en zij ook niet de indruk heeft dat [verzoekster] daarvoor open staat.
3.18
Op 8 juli 2020 heeft de Douane een mail verzonden aan Solutions!-vpr over de overdracht van de begeleiding van [verzoekster] aan een andere re-integratieconsulent van Solutions!-vpr.
3.19
In de brief van 9 juli 2020 is [verzoekster] aangewezen als medische herplaatsings-kandidaat.
3.2
Op 7 september 2020 heeft Solutions!-vpr een vijfde voortgangsrapportage uitgebracht.
3.21
Op 23 september 2020 laat re-integratiemanager [naam3] aan [verzoekster] onder meer het volgende weten:

In november a.s. loopt het contract met VPR Solutions af en ik ben niet tevreden over de inspanningen die zij leveren. Na ruim 1 jaar heeft het nog niks concreet opgeleverd. Ik overweeg een ander re-integratiebureau in te schakelen en ben nu aan het oriënteren welke re-integratiebureaus daadwerkelijk succesvolle plaatsingen realiseren.
Ik wil graag eerst hierover met jou afstemmen.
3.22
De heer [naam6] , begeleider van [verzoekster] in het eerste spoor traject, laat per
e-mail van 24 september 2020 onder meer het volgende weten aan [verzoekster] :

N.a.v. ons gesprek vanmorgen het volgende:
Zonder nader op de inhoud in te gaan heeft dit gesprek mij persoonlijk diep geraakt en duidelijk gemaakt dat ik jouw begeleiding inzake spoor IB op deze manier niet verder succesvol kan en wil voortzetten. Er staat mijns inziens op dit moment teveel in de weg, vanuit jouw vaste overtuigingen richting mij én de Belastingdienst, om dit verder vorm te geven.
3.23
Op 28 september 2020 heeft bedrijfsarts [naam7] het volgende gerapporteerd:

De medische klachten en beperkingen blijven onverminderd aanhouden. Daarnaast is er langere tijd sprake van stagnatie in zowel spoor 1 als in spoor 2.
Ik adviseer om nu eerst een medische expertise in te zetten. Daarna kan het vervolgbeleid worden bepaald. Tot die tijd kan zij een maximale belastbaarheid aanhouden van 20 uur per week.
In de tussentijd blijven alternatieven binnen spoor 1 en spoor 2 uiteraard tot de mogelijkheden behoren.
3.24
Na een klacht van [verzoekster] tegen bedrijfsarts [naam7] heeft bedrijfsarts [naam8] de verzuimbegeleiding overgenomen en gekeken naar het advies om een medische expertise te laten plaatsvinden. Op 13 november 2020 rapporteert deze bedrijfsarts:

Ik kan op dit moment geen uitspraak doen over de belastbaarheid van uw medewerker. Gezien de complexiteit van de problematiek is mijn advies om een expertise onderzoek aan te vragen bij Ergatis, met de vraag wat haar belastbaarheid is en wat de beperkingen zijn, en de vraag wat nodig is om de reintegratie weer vlot te trekken.
Op basis van dit onderzoek kan een nieuwe FML worden opgemaakt en kan worden gekeken welk werk passend zou zijn.
3.25
Met ingang van 10 december 2020 heeft de Douane [verzoekster] een loonstop opgelegd. Medegedeeld is dat doorbetaling van het loon gaat herleven vanaf het moment dat [verzoekster] heeft voldaan aan het verlenen van medewerking aan de door Psyon uit te voeren medische expertise, waaronder het geven van toestemming aan de behandelend specialist van Psyon om medische gegevens te verstrekken aan de bedrijfsarts. De kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, heeft in het vonnis van 23 maart 2022 geoordeeld dat deze loonstop niet op goede gronden is opgelegd.
3.26
De Douane heeft omstreeks maart 2021 het UWV verzocht om de loonsanctie te verkorten. Ter beoordeling van dit verzoek is op 11 april 2021 een arbeidsdeskundig rapport opgesteld, waarin de arbeidsdeskundige concludeert:

Ïk vind dat de werkgever genoeg heeft gedaan om de werknemer ondanks ziekte weer aan het werk te krijgen. (…) werkgever en werknemer zijn met elkaar in impasse gekomen nadat mevrouw [verzoekster] niet wilde meewerken aan een voorgestelde expertise onderzoek december 2020. Het bekortingsverzoek is dan ook voorgelegd aan de verzekeringsarts en deze is van mening dat het client niet aan te rekenen is cq. niet verwijtbaar dat zij geen medewerking wil verlenen aan een belastbaarheidsonderzoek of expertise zoals door bedrijfsarts voorgesteld. Vanuit de aard en omvang van de aanwezige klachten is haar standpunt en beslissing hierover volledig te verklaren. Er is sprake van evidente kritiek- en oordeelsproblematiek en afwezigheid van ziekte-besef en/of -inzicht.
Door dit alles werd de relatie werkgever en werknemer verhard mede ook door de loonstop vanaf december 2020. Vanwege de impasse werd overgegaan tot een bekortingsverzoek wat gezien de gehele situatie hierdoor kan worden gehonoreerd daar de kansen binnen de re-integratie binnen spoor 1 en/of 2 nadien niet meer verwacht kunnen worden.
Het UWV heeft de loonsanctie bekort tot 25 april 2021.
3.27
Het UWV heeft [verzoekster] bij beslissing van 21 april 2021 met ingang van 13 april 2021 een WGA-uitkering toegekend op grond van de Wet WIA naar een arbeidsongeschiktheids-percentage van 80 tot 100%.
3.28
De Douane heeft na de daartoe verkregen toestemming van het UWV op 17 augustus 2021 het dienstverband met [verzoekster] per 1 november 2021 opgezegd.

4.Het verzoek, de beslissing van de kantonrechter en de grieven daartegen

4.1
[verzoekster] verzoekt toekenning van een billijke vergoeding van € 700.000,-. Aan dit verzoek heeft zij, samengevat, ten grondslag gelegd dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de Douane (artikel 7:682 lid 1 aanhef en onder c BW).
4.2
De kantonrechter heeft in de tussenbeschikking van 22 maart 2022 geoordeeld dat de Douane ter zake van de arbeidsomstandigheden geen ernstig verwijt te maken valt. Na aanlevering van incomplete stukken heeft de kantonrechter in de eindbeschikking van
19 april 2022 geoordeeld dat (ook) niet is komen vast te staan dat de Douane zijn re-integratieverplichtingen ernstig heeft veronachtzaamd of dat anderszins sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten als bedoeld in artikel 7:682 BW. De door [verzoekster] verzochte billijke vergoeding is afgewezen.
4.3
Door middel van drie beroepsgronden betoogt [verzoekster] dat de kantonrechter een te beperkt toetsingskader heeft gehanteerd, dat het handelen en nalaten van de Douane tijdens het dienstverband ten onrechte niet als ernstig verwijtbaar is aangemerkt en dat ten onrechte is geoordeeld dat het ernstig verwijtbaar handelen door de Douane in het kader van de re-integratie niet in wezenlijke mate heeft geleid tot haar ontslag. Het hof zal de beroepsgronden hierna bespreken.

5.De motivering van de beslissing in hoger beroep

Omvang hoger beroep
5.1
In haar eerste beroepsgrond betoogt [verzoekster] dat de kantonrechter voor de vaststelling van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de Douane een te beperkt toetsingskader heeft gehanteerd door (i) uitsluitend de arbeidsomstandigheden en de re-integratie te beoordelen, (ii) de verwijten die [verzoekster] in dat verband aan de Douane maakt niet in samenhang te beoordelen en (iii) uitsluitend de periode ná 18 juli 2018 in aanmerking te nemen. De kantonrechter had behoren na te gaan of het handelen en nalaten door de Douane gedurende het hele dienstverband ernstige verwijtbaarheid opleverde die in voldoende verband staat met het aan de opzegging van de arbeidsovereenkomst ten grondslag liggende ziekteverloop van [verzoekster] .
5.2
Uitgangspunt is dat op [verzoekster] de stelplicht en bewijslast rust ter zake van de feiten en omstandigheden die leiden tot de vaststelling dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de Douane. [verzoekster] moet dit duidelijk concretiseren en feitelijk onderbouwen. Het verzoekschrift van [verzoekster] beslaat 55 bladzijdes exclusief producties. Een groot deel van het verzoekschrift is gewijd aan talloze incidenten en gebeurtenissen die zich in de beleving van [verzoekster] tijdens haar dienstverband hebben voorgedaan. Blijkens het proces-verbaal heeft de kantonrechter ter zitting gevraagd naar de feitelijke grondslag voor de verzochte billijke vergoeding. Desgevraagd heeft [verzoekster] toegelicht dat zij heeft verzocht om een billijke vergoeding vanwege de arbeidsomstandigheden en het re-integratieverloop. In de bestreden beschikkingen heeft de kantonrechter de inhoudelijke stellingen die [verzoekster] hieraan ten grondslag heeft gelegd uitgebreid besproken en beoordeeld.
5.3
In hoger beroep ligt het vervolgens op de weg van [verzoekster] om in de beroepsgronden aan te geven met welk onderdeel van de beschikkingen zij het niet eens is en waarom. Ook geldt in hoger beroep de regel dat meteen in het beroepschrift alle beroepsgronden moeten worden aangevoerd en dat daar geen nieuwe beroepsgronden op een later moment (dus bijvoorbeeld op de zitting) aan mogen worden toegevoegd. Dit wordt de twee-conclusieregel genoemd (artikel 347 lid 1 Rv).
5.4
In het beroepschrift handhaaft [verzoekster] haar standpunt dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de Douane dat tot opzegging van de arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid heeft geleid. In het beroepschrift onderbouwt [verzoekster] dit in de toelichting op de tweede beroepsgrond (samengevat) als volgt:
- de Douane heeft onvoldoende actie ondernomen in het eerste stadium van haar arbeidsongeschiktheid;
- de Douane heeft drie keer ten onrechte een loonstop opgelegd;
- de Douane heeft ontoereikende inspanningen geleverd ter uitvoering van spoor 1 en 2.
Over deze verwijten, die allen betrekking hebben op de periode na de ziekmelding op 18 juli 2018, zal het hof zich hierna buigen.
5.5
Voor zover [verzoekster] meent dat de arbeidsomstandigheden en het optreden van de Douane gedurende het gehele dienstverband ook beoordeeld moeten worden, heeft zij in het beroepschrift niet toegelicht en onderbouwd waarom het oordeel van de kantonrechter over de arbeidsomstandigheden in de tussenbeschikking niet kan worden gevolgd en heeft zij nagelaten voldoende feiten en omstandigheden te stellen en te onderbouwen die meebrengen dat de Douane, los van de arbeidsomstandigheden en het re-integratieverloop, een ernstig verwijt te maken valt.
Toetsingskader
5.6
Het gaat in deze zaak om de billijke vergoeding van artikel 7:682 lid 1 aanhef en onder c BW. Uit dit artikel volgt dat de rechter op verzoek van een werknemer van wie de arbeidsovereenkomst is opgezegd met toestemming van het UWV, aan die werknemer een billijke vergoeding kan toekennen, indien een opzegging wegens omstandigheden als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 onderdeel b BW het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. In dit geval staat vast dat het UWV op 17 augustus 2021 toestemming heeft verleend om de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid op te zeggen, waarna de arbeidsovereenkomst door de Douane per
1 november 2021 is opgezegd. Aan de eerste twee voorwaarden van artikel 7:682 lid 1 aanhef en onder c BW is dan ook voldaan. Beoordeeld dient alleen nog te worden of de opzegging van de arbeidsovereenkomst het gevolg is geweest van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de Douane.
5.7
Bij deze beoordeling is van belang dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich alleen zal voordoen in uitzonderlijke gevallen en als een werkgever de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst in ernstige mate schendt. De omstandigheden die volgens een werknemer ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever opleveren, moeten in onderling verband en samenhang worden beschouwd. Ernstig verwijtbaar handelen kan er ook in gelegen zijn dat een werkgever zich bij herhaling schuldig maakt aan ongelukkig, onzorgvuldig en/of verwijtbaar gedrag, ook als die gedragingen op zichzelf beschouwd niet ernstig verwijtbaar zijn [1] .
5.8
In dit geval spitst het geschil toe op de vraag of de Douane zijn re-integratie-verplichtingen bij ziekte ernstig heeft veronachtzaamd. Daarbij geldt dat de enkele omstandigheid dat een werkgever onvoldoende re-integratie inspanningen heeft geleverd nog niet voldoende is om aan te nemen dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten. Ook de omstandigheid dat het UWV de re-integratie inspanningen onvoldoende heeft beoordeeld, betekent nog niet dat de werkgever op ernstig verwijtbare wijze zijn re-integratieverplichtingen heeft geschonden. Dat uitgangspunt zou miskennen dat het toetsingskader dat het UVW hanteert ter beoordeling van de vraag of de werkgever voldaan heeft aan de op hem rustende re-integratie inspanningen, afwijkt van het beoordelingskader dat in het kader van de Wwz moet worden gehanteerd bij de vraag of de werkgever ernstig verwijtbaar heeft gehandeld in het kader van zijn re-integratie verplichtingen jegens de werknemer. Niet alleen wordt in het kader van de Wet WIA nalatigheid van de werknemer (in de vorm van een gebrek aan medewerking aan de re-integratie) toegerekend aan de werkgever. Ook ligt de lat bij de Wwz veel hoger dan bij de Wet WIA. Bij de Wwz gaat het over
ernstig verwijtbaar veronachtzamendoor de werkgever van zijn re-integratie verplichtingen; bij de Wet WIA gaat het om zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie inspanningen verrichten. Maatstaf daarbij is uiteindelijk of werkgever én werknemer, binnen de grenzen van de redelijkheid, al het mogelijke hebben gedaan met het oog op re-integratie van de werknemer.
5.9
In deze zaak wordt de hoge drempel voor het aannemen van ernstige verwijtbaarheid naar het oordeel van het hof niet overschreden. Het hof zal dat hierna toelichten, aan de hand van de verschillende verwijten die [verzoekster] aan de Douane maakt (genoemd in 5.4).
De eerste periode van volledige arbeidsongeschiktheid
5.1
Volgens [verzoekster] heeft de Douane in het eerste stadium van haar arbeidsongeschiktheid, waarin zij nog niet belastbaar was voor werkzaamheden, onvoldoende actie ondernomen. De kantonrechter heeft in dit verband geoordeeld dat pas vanaf 6 augustus 2019 een actieve inspanning kon worden verwacht omdat de bedrijfsarts [verzoekster] vanaf die datum vatbaar achtte voor werkhervatting. [verzoekster] is het daar niet mee eens. Onder verwijzing naar het deskundigenoordeel van het UWV van 16 januari 2019 meent zij dat de Douane vanaf haar ziekmelding geen cq. onvoldoende actie heeft ondernomen om [verzoekster] te begeleiden naar of te bewegen tot een gepaste behandeling of interventie waarna zij weer werkzaamheden zou kunnen verrichten.
5.11
Dat het UWV in het deskundigenoordeel van 16 januari 2019 heeft vastgesteld dat de Douane in de periode van 23 juli 2017 tot 17 december 2018 geen cq. onvoldoende actie heeft ondernomen om [verzoekster] actief aan te sporen om interventie te bespoedigen, leidt echter niet automatisch tot de conclusie dat sprake is van een ernstig verwijt van de Douane op dit punt. Zoals hiervoor is aangegeven verschilt het toetsingskader van de Wwz van die van de Wet WIA en ligt de lat bij de Wwz hoger.
5.12
Het UWV heeft het deskundigenoordeel gebaseerd op rapportages van de bedrijfsarts van 23 juli 2018, 3 september 2018, 15 oktober 2018 en 17 december 2018. Het hof leest in deze rapportages niet wanneer de interventie is gestart. Naar eigen zeggen van [verzoekster] ter zitting in hoger beroep is deze omstreeks september 2018 gestart en heeft zij daar zelf voor moeten betalen. Mede in aanmerking genomen dat het op de weg van [verzoekster] ligt om initiatief tot behandeling te nemen en tussen de aanvraag en daadwerkelijke start van een behandeling veelal enige tijd gelegen is, kan niet worden gesproken van een (te) late aanvang van de interventie. Het is ook niet ongebruikelijk dat een werknemer de kosten van een behandeling draagt. Duidelijk is verder dat de bedrijfsarts afhankelijk was van (de medewerking van [verzoekster] en haar behandelaar voor het verkrijgen van) medische informatie over de behandeling. De bedrijfsarts beschikte kennelijk pas op 17 december 2018 over voldoende informatie om te oordelen dat de ingezette interventie adequaat was. Van het moment waarop de interventie is aangevangen en van het tijdstip waarop de bedrijfsarts die interventie heeft beoordeeld, valt de Douane gelet op het voorgaande geen ernstig verwijt te maken.
5.13
Hetzelfde geldt voor het moment waarop de bedrijfsarts de belastbaarheid van [verzoekster] heeft beoordeeld. De Douane heeft onderbouwd met rapportages van de bedrijfsarts aangevoerd dat het de bedrijfsarts in april 2019 ontbrak aan informatie om daarover te adviseren, dat de bedrijfsarts eind mei/begin juni 2019 in het bezit was van de benodigde informatie, maar dat het consult met [verzoekster] is verplaatst naar 6 augustus 2019 is verband met het overlijden van haar vader. De enkele stelling van [verzoekster] dat de bedrijfsarts haar belastbaarheid eerder had kunnen en moeten beoordelen, is onvoldoende om in dit verband een ernstig verwijt van de Douane aan te nemen. Zonder de daarvoor benodigde medische informatie kon de bedrijfsarts dit simpelweg niet vaststellen en het ligt in het domein van [verzoekster] dat, toen die informatie wel beschikbaar was, het consult ten behoeve van het vaststellen van de belastbaarheid is verplaatst.
5.14
[verzoekster] verwijt de Douane in deze fase ook geen cq. onvoldoende initiatief tot het onderhouden van contact met [verzoekster] . De Douane erkent dat [verzoekster] na haar ziekmelding het initiatief voor een gesprek met de Douane heeft genomen dat op 28 september 2018 heeft plaatsgevonden. Ter toelichting op dit contact heeft de Douane aangevoerd dat [verzoekster] uitviel in een vakantieperiode, dat het wegens vakanties en overdracht van werkzaamheden wegens zwangerschapsverlof langer heeft geduurd voordat de Douane contact opnam en dat inderdaad [verzoekster] degene was op wiens initiatief het gesprek in september 2018 tot stand is gekomen. Over de contacten heeft de Douane verder aangevoerd dat hij [verzoekster] , die in die periode volgens de bedrijfsarts wegens aanzienlijke beperkingen niet inzetbaar was voor werkzaamheden, de ruimte heeft willen geven voor haar behandeling. Op 14 januari 2019 adviseerde de bedrijfsarts om periodiek in contact te blijven en op 25 februari 2019 luidde zijn advies om onder begeleiding van een onafhankelijke derde met [verzoekster] in gesprek te gaan. De Douane heeft de adviezen van de bedrijfsarts opgevolgd. Een gesprek met een onafhankelijke derde heeft uiteindelijk niet plaats kunnen vinden. Wel hebben partijen in plaats daarvan op 21 mei 2019 nog een uitvoerig gesprek met elkaar gevoerd.
Het hof stelt vast dat de contacten tussen [verzoekster] en de Douane in de eerste periode van haar arbeidsongeschiktheid beperkt zijn geweest en dat de Douane in het onderhouden van contact afwachtend en terughoudend is geweest. Maar gezien het door de Douane gevoerde verweer en de omstandigheden van dit geval, acht het hof dit niet ernstig verwijtbaar.
5.15
Dat de Douane eind december 2018 het UWV om een deskundigenoordeel heeft verzocht met de vraag of [verzoekster] wel genoeg deed om weer aan het werk te gaan, levert evenmin ernstige verwijtbaarheid op. De Douane heeft toegelicht dat zij gebruik heeft gemaakt van dit hem toekomende recht omdat bij de re-integratieadviseur twijfels bestonden of [verzoekster] voldoende re-integratie inspanningen leverde en omdat partijen van mening verschilden over de datum van de eerste ziektedag. Het hof begrijpt dat [verzoekster] de beschuldiging dat zij onvoldoende inzet zou tonen kwalijk vindt. Maar gelet op de toelichting van de Douane en de eindverantwoordelijkheid die op hem rust voor de hele re-integratie (waarbij ook nalatigheid van de werknemer bijvoorbeeld in de vorm van een gebrek aan medewerking aan de re-integratie toegerekend wordt aan de werkgever), acht het hof het niet onbegrijpelijk dat de Douane een deskundigenoordeel heeft aangevraagd.
Loonstops
5.16
[verzoekster] verwijt de Douane dat meermalen zonder deugdelijke grond een loonstop is opgelegd. Daardoor is onherstelbare schade toegebracht aan de arbeidsverhouding tussen partijen en is de kans op succesvolle re-integratie zeer nadelig beïnvloed. De kantonrechter heeft weliswaar geoordeeld dat de onterechte loonstops ernstig verwijtbaar zijn maar heeft vervolgens de conclusie getrokken dat zij niet wezenlijk hebben bijgedragen aan het mislukken van de re-integratie en het ontslag van [verzoekster] . [verzoekster] is het daar niet mee eens.
5.17
Het hof stelt vast dat de Douane drie keer een loonstop heeft opgelegd.
De eerste loonstop van mei 2019 is doorgevoerd omdat [verzoekster] niet zou hebben willen meewerken aan een kennismakingsgesprek met de mediator. De CRvB heeft geoordeeld dat voor deze loonstop onvoldoende feitelijke grondslag bestond. Daartoe is overwogen dat [verzoekster] wel wilde meewerken aan mediation als er een mediator van buiten de organisatie werd ingezet maar dat de Douane een mediator van binnen de organisatie heeft ingeschakeld terwijl niet is gebleken dat een mediator van buiten niet mogelijk was. Onder deze omstandigheden kan volgens de CRvB niet worden gezegd dat [verzoekster] onvoldoende heeft meegewerkt aan het tot stand komen van een mediationtraject, waarbij ook is meegewogen dat de bezoldiging is hervat nadat op 21 mei 2019 een gesprek tussen partijen heeft plaatsgevonden en mediation uiteindelijk dus niet noodzakelijk was.
De tweede loonstop van april 2020 is doorgevoerd omdat [verzoekster] zou hebben geweigerd vanuit huis werkzaamheden te verrichten vanaf haar beveiligde digitale werkplek en weigerde zich onder begeleiding te stellen van een (externe) coach. Na correspondentie met de door [verzoekster] ingeschakelde FNV is de loonstop opgeheven en hebben tussen [verzoekster] en haar leidinggevende gesprekken plaatsgevonden onder leiding van een gecertificeerd mediator.
De derde loonstop is doorgevoerd vanaf december 2020 toen [verzoekster] haar medewerking heeft geweigerd aan een onderzoek door Psyon. De kantonrechter heeft geoordeeld dat deze loonstop niet op goede gronden is opgelegd. Overwogen is dat het voor [verzoekster] een mentaal zware inspanning zou zijn om mee te werken, dat het eerste spoor traject was beëindigd en dat het tweede spoor traject per 12 februari 2021 zou eindigen zodat de facto nog twee maanden resteerden om de uitkomsten van de expertise in te zetten voor het bevorderen van de re-integratie in het tweede spoor. Daarnaast had medische informatie opgevraagd kunnen worden bij de (voormalig) behandelaar van [verzoekster] . Gelet hierop heeft de kantonrechter geoordeeld dat medewerking aan de medische expertise geen gepast voorschrift was waaraan [verzoekster] haar medewerking moest verlenen.
5.18
Het hof concludeert op basis van het voorgaande dat de Douane tot drie keer toe ten onrechte een loonstop heeft opgelegd. Dit valt de Douane aan te rekenen. De loonstops hebben tot financiële onzekerheid en extra stress bij [verzoekster] geleid. Aannemelijk is ook dat dit zijn weerslag heeft gehad op de verhouding tussen partijen en daarmee mede van invloed is geweest op de re-integratie. Het hof beoordeelt het opleggen van de loonstops in de omstandigheden van dit geval echter niet als ernstig verwijtbaar in de zin van het grovelijk schenden van re-integratieverplichtingen bij ziekte. De Douane zag zich reeds in januari 2019 geconfronteerd met een deskundigenoordeel van het UWV, waarin werd geconcludeerd dat de werkgever in het kader van de re-integratie onvoldoende actie had ondernomen om haar werknemer actief aan te sporen om interventie te bespoedigen. Het is begrijpelijk dat de Douane daarin een aansporing zag om zich actiever op te stellen, zo nodig ook met sancties richting [verzoekster] . Daarnaast was ten tijde van de ziekmelding al sprake van een moeizame arbeidsverhouding, verliep de communicatie tussen partijen tijdens het re-integratietraject ook uiterst moeizaam en was, mede ook gezien de aanzienlijke beperkingen ten aanzien van de belastbaarheid van [verzoekster] , sprake van een complexe en uitdagende re-integratie. Tegen deze achtergrond acht het hof het niet ernstig verwijtbaar dat de Douane op de hiervoor omschreven momenten in het re-integratieproces heeft gekozen voor het ingrijpende middel van een loonstop om stagnatie in het proces te doorbreken.
5.19
Het hof begrijpt dat [verzoekster] de Douane ook verwijt dat tot het opleggen van loonstops is overgegaan terwijl, gelet op haar voorgeschiedenis en problematiek, voor een andere aanpak gekozen had moeten worden. Dat de Douane destijds beschikte over zodanig inzicht in de (psychische) problematiek van [verzoekster] dat zulks aan het opleggen van de loonstops in de weg had behoren te staan, is echter onvoldoende onderbouwd.
Re-integratie inspanningen spoor 1 en spoor 2
5.2
[verzoekster] stelt dat het eerste spoor en het tweede spoor traject te laat, namelijk pas in oktober 2019 respectievelijk november 2019, is aangevangen en dat de Douane, zo blijkt ook uit het deskundigenoordeel van 13 februari 2020 en de opgelegde loonsanctie, onvoldoende en ontoereikende inspanningen heeft betracht.
5.21
Op het verloop van het re-integratietraject zijn partijen in hun processtukken ingegaan en zijn stukken overgelegd. Het hof kan daaruit niet afleiden dat de Douane grovelijk tekortgeschoten is in zijn verplichting om [verzoekster] te (trachten te) herplaatsen binnen of buiten de organisatie.
Tijdens het eerste ziektejaar was [verzoekster] volledig arbeidsongeschikt en waren re-integratiewerkzaamheden vanwege de beperkingen ten aanzien van haar belastbaarheid niet aan de orde. In augustus 2019 heeft de bedrijfsarts [verzoekster] belastbaar geacht voor arbeid, met aanzienlijke beperkingen zoals vastgelegd in de FML die re-integratie geen gemakkelijke opgave maakten. Met inachtneming van het arbeidsdeskundige advies, heeft de Douane vervolgens zowel in eerste als tweede spoor verschillende re-integratieactiviteiten verricht.
Dat in eerste instantie de uitkomsten van het arbeidsdeskundige onderzoek zijn afgewacht en de start van daadwerkelijke re-integratieactiviteiten alsmede het plan van aanpak - dit laatste mede vanwege het dispuut over de eerste ziektedag en door [verzoekster] gewenste wijzigingen - in afwachting van dit onderzoek langer op zich hebben laten wachten, kan niet als ernstig verwijtbaar worden aangemerkt.
Wat betreft de invulling van de re-integratie in spoor 1 en 2 is [verzoekster] in de gelegenheid gesteld op tijdelijke basis andere werkzaamheden te verrichten en is gezocht naar structurele, passende functies binnen of buiten de organisatie, maar vanwege de aard en omvang van de beperkingen van [verzoekster] en de COVID-19 situatie waren er geen mogelijkheden voor re-integratie. Daarbij was de moeizame communicatie tussen partijen ook een belemmerende factor. Dat de Douane dat in overwegende mate valt aan te rekenen of dat de Douane valt te verwijten dat zij met het oog op die communicatie of anderszins in het kader van de re-integratie onvoldoende begeleiding of ondersteuning aan [verzoekster] heeft geboden, kan het hof niet vaststellen.
Van belang is verder dat de Douane adviezen van de bedrijfsartsen heeft opgevolgd, waaronder ook het laatste advies om een medische expertise te laten uitvoeren. Niet valt in te zien hoe de Douane (ernstig) verweten kan worden dat hij zich daarop heeft verlaten. Achteraf bezien is op basis van het arbeidskundige rapport van 11 april 2021 gebleken dat medewerking van [verzoekster] aan de medische expertise niet kon worden gevergd, maar dat de Douane ten tijde van het opvolgen van het advies aanleiding had of kon hebben om aan dit advies (afkomstig van bedrijfsarts [naam7] en herhaald door bedrijfsarts [naam8] ) te twijfelen is niet gebleken.
Het gehele traject overziend en rekening houdend met de omstandigheden van dit geval, oordeelt het hof dat van het ernstig veronachtzamen van re-integratieverplichtingen door de Douane geen sprake is.
5.22
Het deskundigenoordeel van 13 februari 2020 en de opgelegde loonsanctie maken het oordeel van het hof niet anders. Zoals hiervoor is overwogen leidt de enkele omstandigheid dat het UWV tot het oordeel komt dat re-integratie inspanningen van de werkgever onvoldoende zijn, niet noodzakelijkerwijs tot het oordeel dat de werkgever ernstig verwijtbaar heeft gehandeld in de zin van artikel 7:682 lid 1 aanhef en onder c BW. Bijkomende omstandigheden die daarvoor nodig zijn ontbreken hier.
5.23
Volgens [verzoekster] betreft een andere vorm van verwijtbaar handelen de documentatie die in het kader van de re-integratie is opgesteld. Voor zover in de verslaglegging en rapportages over de voortgang van de re-integratie sprake is van onvolledig- of onjuistheden, valt dit aan te merken als onzorgvuldig maar maakt dat niet dat sprake is van een ernstige schending van re-integratieverplichtingen.
Overig
5.24
Een algemeen verwijt van [verzoekster] aan de Douane is nog dat de gekozen aanpak in het kader van de re-integratie, gelet op de complexe problematiek van [verzoekster] , de al bestaande moeizame arbeidsverhouding en de signalen die de Douane en de bedrijfsarts daarover bekend waren, niet deugdelijk of toereikend is geweest en [verzoekster] daardoor buitenspel is komen te staan.
5.25
Ook hiervoor geldt dat niet voldoende is onderbouwd dat de Douane beschikte over (medische) informatie die tot meer of andere activiteiten en/of begeleiding en ondersteuning in het kader van de re-integratie had moeten leiden. Dat de bedrijfsarts in zijn eerste rapport van 23 juli 2018 heeft geschreven dat er aanwijzingen zijn dat er sprake is van een grotere medische problematiek, is daarvoor niet voldoende. Uit het arbeidsdeskundige rapport van 11 april 2021 volgt verder weliswaar dat sprake is van evidente kritiek- en oordeelsproblematiek en afwezigheid van ziektebesef en/of -inzicht, maar gesteld noch gebleken is dat deze of soortgelijke informatie voordien beschikbaar was en de Douane daar dus rekening mee had kunnen en moeten houden en hierin aanleiding had moeten zien tot het nemen van andere maatregelen en/of het inzetten van een andere koers. Ook de omstandigheid dat [verzoekster] al geruime tijd wantrouwend was en eerdere periodes van arbeidsongeschiktheid kende met soortgelijke klachten, maakt nog niet dat de Douane in dit geval zelfstandig en onafhankelijk van de adviezen van de bedrijfsarts en arbeidsdeskundige, tot een andere aanpak had moeten komen.
Conclusie
5.26
De conclusie is dat de door [verzoekster] aangevoerde feiten en omstandigheden niet kunnen worden aangemerkt als ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de Douane, ook niet wanneer het hof een en ander in onderlinge samenhang beziet en daarbij de duur van het re-integratietraject betrekt.
5.27
Het hof voegt hier nog aan toe dat [verzoekster] geen enkele (medische) onderbouwing heeft overgelegd, waaruit blijkt dat het handelen of nalaten van de Douane in overwegende of wezenlijke mate van invloed is geweest op haar ziekteverloop, (het mislukken van) de re-integratie en het einde van haar dienstverband. Dat haar klachten gedurende het re-integratietraject voortduurden en zelfs intensiveerden, impliceert nog niet dat dit toerekenbaar is aan de Douane en als gevolg daarvan het dienstverband ten einde is gekomen.
5.28
Aangezien op grond van het voorgaande van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de Douane in de zin van artikel 7:682 aanhef en lid 1 sub c BW geen sprake is, bestaat geen grond om aan [verzoekster] een billijke vergoeding toe te kennen. Het hof zal dit verzoek dan ook afwijzen, net zoals de kantonrechter heeft gedaan.

6.De slotsom

6.1
Het hoger beroep tegen de beschikking van 19 april 2022 faalt.
6.2
Voor zover het hoger beroep van [verzoekster] is gericht tegen de tussenbeschikking van
22 maart 2022 faalt dit eveneens.
6.3
Het hof zal [verzoekster] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van de Douane zullen worden vastgesteld op nihil voor griffierecht en € 2.228,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (2 punten, tarief II in hoger beroep à € 1.114,-).

7.De beslissing

Het hof:
verwerpt het hoger beroep van [verzoekster] tegen de beschikking van 19 april 2022 alsmede voor zover gericht tegen de beschikking van 22 maart 2022;
veroordeelt [verzoekster] in de kosten van dit hoger beroep, aan de zijde van de Douane vastgesteld op nihil voor griffierecht en op € 2.228,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M. Willemse, C. Hoogland en H.M.J. van den Hurk, en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2023.

Voetnoten

1.Hoge Raad 21 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:63.