ECLI:NL:GHARL:2023:5651

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
4 juli 2023
Zaaknummer
200.292.820/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindarrest na bewijslevering over koopovereenkomst van een auto

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [appellant] en [geïntimeerde] betreffende de totstandkoming van een koopovereenkomst voor een Cadillac Sedan de Ville uit 1958. Het hof heeft het tussenarrest van 12 april 2022 overgenomen, waarin aan [geïntimeerde] een bewijsopdracht was gegeven. De getuigenverhoren vonden plaats op 11 oktober 2022 en 15 december 2022. Het hof oordeelt dat [geïntimeerde] in zijn bewijsopdracht is geslaagd en dat er op 11 april 2020 een koopovereenkomst tot stand is gekomen. Dit oordeel is gebaseerd op de verklaringen van getuigen en de omstandigheden rondom de verkoop. Het hof heeft vastgesteld dat [geïntimeerde] en [appellant] op 11 april 2020 overeenstemming hebben bereikt over de verkoopprijs en dat de auto op dat moment is bezichtigd. De verklaringen van [geïntimeerde] zijn consistent en worden ondersteund door WhatsApp-berichten, terwijl de lezing van [appellant] niet wordt ondersteund door bewijs. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt [appellant] in de proceskosten van [geïntimeerde].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.292.820/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 8677634)
arrest van 4 juli 2023
in de zaak van
[appellant],
die woont in [woonplaats1] ,
appellant,
bij de kantonrechter: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. M.E. Bentum, die kantoor houdt te Veendam,
tegen
[geïntimeerde],
die woont in [woonplaats2] ,
geïntimeerde,
bij de kantonrechter: eiser,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. E.T. van Dalen, die kantoor houdt te Groningen.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 12 april 2022 hier over.
In dat arrest heeft het hof aan [geïntimeerde] een bewijsopdracht gegeven. De getuigenverhoren hebben plaatsgehad op 11 oktober 2022 (van de zijde van [geïntimeerde] ) en 15 december 2022
(van de zijde van [appellant] ).
1.2
[geïntimeerde] en [appellant] hebben daarna ieder een memorie na getuigenverhoor genomen.
1.3
Vervolgens heeft het hof een datum voor arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1
In het arrest van 12 april 2022 heeft het hof [geïntimeerde] toegelaten te bewijzen feiten en omstandigheden waaruit kan volgen dat tussen [geïntimeerde] en [appellant] op 11 april 2020 met betrekking tot de auto (Cadillac Sedan de Ville uit 1958) een koopovereenkomst tot stand is gekomen.
2.2
[geïntimeerde] heeft drie getuigen laten horen, waaronder zichzelf. [appellant] heeft vijf getuigen laten horen, waaronder eveneens zichzelf. Met betrekking tot de getuigenverklaring van [geïntimeerde] is artikel 164 Rv van toepassing; dit betekent dat de verklaring van [geïntimeerde] als partijgetuige omtrent de door hem te bewijzen feiten kan geen bewijs in zijn voordeel opleveren, tenzij zijn verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. De beperking van de bewijskracht van de verklaring van de partijgetuige geldt niet als er aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen, dat zij de verklaring van de partijgetuige voldoende geloofwaardig maken [1] .
2.3
Het hof is van oordeel dat [geïntimeerde] in zijn bewijsopdracht is geslaagd. Dit houdt in dat hof van oordeel is tussen [geïntimeerde] en [appellant] op 11 april 2020 een koopovereenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot de auto. Dit oordeel is gebaseerd op de volgende feiten en omstandigheden.
2.4
Tussen partijen staat vast dat [naam1] de auto voor [appellant] , met diens instemming, op 9 april 2020 op eBay geplaatst voor een verkoopprijs van € 16.500,-. Daaruit volgt dat [appellant] de auto wilde verkopen, zoals hij ook in zijn getuigenverklaring heeft bevestigd. [geïntimeerde] reageert meteen diezelfde dag, maakt een afspraak en komt op 11 april 2020 bij [appellant] op het bedrijf. De verklaringen van partijen over wat er vervolgens heeft plaatsgevonden lopen uiteen, maar komen overeen voor zover het gaat over het feit dat de auto zich bevond in een loods/schuur achter de woning van [appellant] in [woonplaats1] , dat partijen daar naar toe zijn gereden om de auto te bezichtigen en dat de auto daar in het bijzijn van [geïntimeerde] is gestart. Verder staat vast dat de advertentie - waarin de auto te koop werd aangeboden - op 11 april 2020 is verwijderd door [naam1] en dat dit op verzoek van [geïntimeerde] is gebeurd.
2.5
[geïntimeerde] is vanaf het begin consequent geweest in de weergave van de gebeurtenissen en over welke personen op welk moment aanwezig zijn geweest. [geïntimeerde] heeft verklaard dat partijen op 11 april 2020 het eens zijn geworden over de verkoopprijs, die gelijk was aan de vraagprijs, en dat hij nog even heeft geprobeerd of er iets van de vraagprijs afkon, maar dat [appellant] dit niet wilde, waarna zij de koop met een handdruk hebben bezegeld. Verder heeft hij steeds verklaard dat hij het geld al bij zich had op 11 april 2020, dat [appellant] de aankoopprijs contant wilde, maar dat hij de betaling op dat moment nog niet wilde accepteren. [appellant] zou de papieren van de auto in orde maken en de auto naar zijn bedrijfspand in Oude Pekela brengen. Daar zou [geïntimeerde] de auto komen halen.
2.6
[naam2] en [naam3] hebben tijdens het getuigenverhoor verklaringen afgelegd die deze lezing op hoofdlijnen bevestigen en op elkaar aansluiten, in die zin dat de auto gekocht was en dat alleen nog aan de orde was wanneer de auto kon worden opgehaald. Die verklaringen zijn bovendien in overeenstemming met de schriftelijke verklaringen die kort na 11 april 2020 in mei 2020 zijn afgelegd. Die lezing wordt bovendien ook ondersteund door de overgelegde WhatsAppberichten. Zo wordt op 11 april 2020 door [geïntimeerde] aan [naam1] het verzoek gedaan om de advertentie weg te halen, omdat hij de auto heeft gekocht, waarop [naam1] de advertentie ook heeft verwijderd. Vervolgens vraagt [geïntimeerde] diezelfde dag ook of [naam1] [appellant] behulpzaam kan zijn bij het zoeken van de papieren en het voorbereiden van het ophalen van de auto, nu [appellant] te kennen had gegeven weinig tijd te hebben.
2.7
De lezing van [appellant] is dat [geïntimeerde] eerst een proefrit moest maken voordat een koopovereenkomst kon worden gesloten. Vaststaat dat op 11 april 2020 niet met de auto gereden kon worden, omdat hij vast stond tussen andere auto's. [geïntimeerde] ontkent dat hij een proefrit wilde maken of dat dit voor hem van belang was. Dat de proefrit voor [appellant] een voorwaarde was voor verkoop vindt geen steun in de WhatsAppberichten, waar niet over de proefrit wordt gesproken, terwijl daar alle aanleiding voor was als de lezing van [appellant] daarover zou kloppen. [geïntimeerde] dringt in de WhatsAppberichten van 5 mei 2020 aan op het ophalen van de auto, waarbij hij duidelijk aangeeft dat hij met twee bestuurders komt en rode nummerplaten [2] . Door [appellant] wordt uitsluitend gereageerd met de opmerking dat het hem niet is gelukt iets aan de auto te doen en in antwoord op het verzoek om de volgende dag de auto op te halen dat hem dat niet lukt waarna hij vervolgens aangeeft dat hij iets zal proberen te regelen voor vrijdag. Er wordt met geen woord door [appellant] gesproken over het feit dat de auto nog niet is verkocht, dat er toch nog een proefrit zou worden gemaakt, dat ze het over de details van de koop nog niet eens waren of dat hij nooit mondelinge koopovereenkomsten sluit. Terwijl hij deze stellingen wel inneemt in de processtukken. Gelet op de inhoud van de berichten van [geïntimeerde] was duidelijk dat [geïntimeerde] alles had voorbereid om de auto mee te nemen: een extra chauffeur, nummerplaten en hij stelt zelfs al een hefplatform voor vrijdag en zaterdag te hebben geregeld. [appellant] reageert uitsluitend met ‘ik heb nog geen tijd gehad’.
2.8
Pas nadat [appellant] , het is inmiddels 11 mei 2020, geïrriteerd raakt omdat [geïntimeerde] blijft aandringen op het afhalen van de auto, schrijft hij dat [geïntimeerde] niet zo moet aandringen en als hij, [geïntimeerde] , geen begrip heeft voor het feit dat het wat langer duurt, de auto helemaal niet meer krijgt. Waarop [geïntimeerde] reageert dat dat niet kan omdat hij de auto al gekocht heeft en [appellant] antwoordt dat hij hem niet meer verkoopt.
2.9
De door de getuigen van [appellant] afgelegde schriftelijke en mondelinge verklaringen staan haaks op de verklaringen van de zijde van [geïntimeerde] . [geïntimeerde] en [naam2] hebben steeds ontkend dat bij het eerste bezoek bij de loods waar de koopovereenkomst zou zijn gesloten er naast [appellant] verder iemand aanwezig is geweest. [appellant] en [naam4] voeren aan dat [naam4] , een werknemer van [appellant] , op 11 april 2020 door [appellant] is opgeroepen en mee naar de loods is geweest.
2.1
[naam4] heeft in zijn schriftelijke verklaring van 7 februari 2021 over het bezoek van [geïntimeerde] op 11 april 2020 geschreven:
Bij de bezichtiging heeft geen verkoop plaats gevonden, enkel een afspraak tot een nieuwe bezichtiging/proefrit. Er is geen mondelinge afspraak gemaakt tot koop, ofwel schriftelijk, ook is er geen geldoverdracht geweest.In de andere schriftelijke verklaring ook van 7 februari 2020 die ziet op het bezoek van [geïntimeerde] op 28 april 2020 wordt de verklaring uitgebreid met:
Ik heb meneer op nogal agressieve toon horen beweren dat hij de Cadillac zou hebben gekocht en
dat hij deze nu op kwam halen. Dit werd direct weerlegd door meneer [appellant] . Meneer [geïntimeerde]
is uitgelegd dat hij eerst een proefrit dient te maken voordat er overgegaan wordt tot eventuele
verkoop. Omdat hij nooit een auto verkoopt zonder dat daarbij is proefgereden, dit zodat eventuele
mankementen kenbaar zijn bij de verkoper en dit ook benoemd kan worden op een eventuele
schriftelijke overeenkomst. Hierbij is ook verteld dat dit op dit moment niet mogelijk is omdat de desbetreffende auto momenteel op een niet toegankelijke plek in de garage aan huis staat.In zijn mondelinge verklaring als getuige is [naam4] enerzijds zeer gedetailleerd. Hij verklaart dat hij op een zaterdag werd gebeld door [appellant] met het verzoek of hij wilde komen om een auto te starten, dat hij mee is gereden naar de loods en daar spullen heeft gepakt om de auto te gaan starten, te weten een accu, een startbooster en kabels. Dit terwijl [geïntimeerde] , [naam2] en ook [appellant] verklaren dat eerst in de loods door [naam2] of [geïntimeerde] het verzoek werd gedaan of het ook mogelijk was de auto te starten.
Anderzijds weet [naam4] het niet meer zo goed als hij wordt geconfronteerd met het feit dat hij schriftelijk heeft verklaard dat bij het eerste bezoek geen koopovereenkomst is gesloten terwijl hij mondeling heeft verklaard dat hij niet bij het gesprek aanwezig is geweest.
Met betrekking tot het tweede bezoek van [geïntimeerde] heeft hij schriftelijk verklaard zoals hierboven weergegeven, terwijl hij mondeling heeft verklaard niets van het gesprek te hebben verstaan. De conclusie luidt dat aan de verklaringen van [naam4] geen waarde kan worden toegekend. De overige getuigenverklaringen van de zijde van [appellant] zien uitsluitend op de aanwezigheid van [naam4] bij het eerste gesprek en zijn verder weinig specifiek.
Dat betekent dat tegenover de gedetailleerde verklaringen van de zijde van [geïntimeerde] , naast de overige bewijsmiddelen, zoals de WhatsAppberichten, feitelijk alleen de getuigenverklaring van [appellant] staat, die mede gelet op zijn belang bij de uitkomst van de procedure onvoldoende gewicht in de schaal legt om het door [geïntimeerde] geleverde bewijs te ontkrachten. [geïntimeerde] is dan ook geslaagd in zijn bewijsopdracht. Daarmee gaat ook het hof uit van een tussen [geïntimeerde] en [appellant] tot stand gekomen koopovereenkomst aangaande de auto. Het hof heeft daardoor geen reden om anders te denken over de door kantonrechter gelaste afgifte van de auto aan [geïntimeerde] tegen betaling van de koopprijs.
2.11
Het hoger beroep slaagt niet. Het vonnis van de kantonrechter zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [geïntimeerde] in hoger beroep worden veroordeeld. Onder die proceskosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor betekening van de uitspraak [3] . De proceskosten worden als volgt vastgesteld; griffierecht
€ 772,-, getuigentaxe: € 100,- en salaris advocaat: € 3.549.- (3 punten/tarief II) in overeenstemming met het liquidatietarief hoven.
2.12
Het hof zal zijn arrest uitvoerbaar bij voorraad verklaren, wat betekent dat de veroordelingen in deze uitspraak ook ten uitvoer kunnen worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof zou willen voorleggen aan de Hoge Raad.
2.13
Het hof zal het meer of anders gevorderde afwijzen.

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van
19 januari 2021;
veroordeelt [appellant] tot betaling van de proceskosten van [geïntimeerde] in hoger beroep vastgesteld op € 872,- aan verschotten en op € 3.549,- aan salaris advocaat;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. I. Tubben, J. Smit en W.F. Boele en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2023.

Voetnoten

2.Tijdelijke nummerplaten bestemd voor de export.
3.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.