[naam4] heeft in zijn schriftelijke verklaring van 7 februari 2021 over het bezoek van [geïntimeerde] op 11 april 2020 geschreven:
Bij de bezichtiging heeft geen verkoop plaats gevonden, enkel een afspraak tot een nieuwe bezichtiging/proefrit. Er is geen mondelinge afspraak gemaakt tot koop, ofwel schriftelijk, ook is er geen geldoverdracht geweest.In de andere schriftelijke verklaring ook van 7 februari 2020 die ziet op het bezoek van [geïntimeerde] op 28 april 2020 wordt de verklaring uitgebreid met:
Ik heb meneer op nogal agressieve toon horen beweren dat hij de Cadillac zou hebben gekocht en
dat hij deze nu op kwam halen. Dit werd direct weerlegd door meneer [appellant] . Meneer [geïntimeerde]
is uitgelegd dat hij eerst een proefrit dient te maken voordat er overgegaan wordt tot eventuele
verkoop. Omdat hij nooit een auto verkoopt zonder dat daarbij is proefgereden, dit zodat eventuele
mankementen kenbaar zijn bij de verkoper en dit ook benoemd kan worden op een eventuele
schriftelijke overeenkomst. Hierbij is ook verteld dat dit op dit moment niet mogelijk is omdat de desbetreffende auto momenteel op een niet toegankelijke plek in de garage aan huis staat.In zijn mondelinge verklaring als getuige is [naam4] enerzijds zeer gedetailleerd. Hij verklaart dat hij op een zaterdag werd gebeld door [appellant] met het verzoek of hij wilde komen om een auto te starten, dat hij mee is gereden naar de loods en daar spullen heeft gepakt om de auto te gaan starten, te weten een accu, een startbooster en kabels. Dit terwijl [geïntimeerde] , [naam2] en ook [appellant] verklaren dat eerst in de loods door [naam2] of [geïntimeerde] het verzoek werd gedaan of het ook mogelijk was de auto te starten.
Anderzijds weet [naam4] het niet meer zo goed als hij wordt geconfronteerd met het feit dat hij schriftelijk heeft verklaard dat bij het eerste bezoek geen koopovereenkomst is gesloten terwijl hij mondeling heeft verklaard dat hij niet bij het gesprek aanwezig is geweest.
Met betrekking tot het tweede bezoek van [geïntimeerde] heeft hij schriftelijk verklaard zoals hierboven weergegeven, terwijl hij mondeling heeft verklaard niets van het gesprek te hebben verstaan. De conclusie luidt dat aan de verklaringen van [naam4] geen waarde kan worden toegekend. De overige getuigenverklaringen van de zijde van [appellant] zien uitsluitend op de aanwezigheid van [naam4] bij het eerste gesprek en zijn verder weinig specifiek.
Dat betekent dat tegenover de gedetailleerde verklaringen van de zijde van [geïntimeerde] , naast de overige bewijsmiddelen, zoals de WhatsAppberichten, feitelijk alleen de getuigenverklaring van [appellant] staat, die mede gelet op zijn belang bij de uitkomst van de procedure onvoldoende gewicht in de schaal legt om het door [geïntimeerde] geleverde bewijs te ontkrachten. [geïntimeerde] is dan ook geslaagd in zijn bewijsopdracht. Daarmee gaat ook het hof uit van een tussen [geïntimeerde] en [appellant] tot stand gekomen koopovereenkomst aangaande de auto. Het hof heeft daardoor geen reden om anders te denken over de door kantonrechter gelaste afgifte van de auto aan [geïntimeerde] tegen betaling van de koopprijs.