ECLI:NL:GHARL:2023:5626

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
4 juli 2023
Zaaknummer
200.310.571
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over ontbinding van bemiddelingsovereenkomst en opleidingskosten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [de opdrachtnemer] tegen Rail Safety Force B.V. De zaak betreft een bemiddelingsovereenkomst die in juli 2018 is aangegaan. [de opdrachtnemer] heeft de overeenkomst ontbonden omdat Rail Safety niet heeft bemiddeld voor werk als veiligheidsfunctionaris, wat een essentieel onderdeel van de overeenkomst was. De kantonrechter had de vordering van Rail Safety tot betaling van facturen toegewezen, maar [de opdrachtnemer] betwistte dit en stelde dat hij de overeenkomst rechtsgeldig had ontbonden. Het hof oordeelt dat [de opdrachtnemer] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat Rail Safety zich had verbonden om hem te bemiddelen. Het hof vernietigt de eerdere vonnissen van de kantonrechter en wijst de vordering van Rail Safety af. Tevens wordt Rail Safety veroordeeld tot terugbetaling van de door [de opdrachtnemer] betaalde bedragen, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten worden ook aan Rail Safety opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.310.571
zaaknummer rechtbank Gelderland, sector Kanton, zittingsplaats Arnhem: 9192814
arrest van 4 juli 2023
in de zaak van
[appellant] ,handelend onder de naam
[naam1]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde
hierna: [de opdrachtnemer]
advocaat: mr. U. Karatas
tegen
Rail Safety Force B.V.
die is gevestigd in Tiel
die bij de kantonrechter optrad als eiseres
hierna: Rail Safety
advocaat: mr. M.N. Mense

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 28 juni 2022 heeft op 1 september 2022 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak en de relevante feiten

2.1.
Rail Safety en [de opdrachtnemer] zijn in juli 2018 een overeenkomst met als benaming “
Bemiddelingsovereenkomst” (hierna te noemen: de overeenkomst) aangegaan. [de opdrachtnemer] heeft facturen van Rail Safety niet betaald omdat Rail Safety hem niet heeft bemiddeld naar opdrachten om als spoorweg-veiligheidsfunctionaris te gaan werken hoewel dat een wezenlijk onderdeel van de overeenkomst was. Rail Safety betwist dat en vordert in deze procedure betaling van haar facturen.
2.2.
Het hof gaat uit van de feiten zoals de kantonrechter deze heeft vastgesteld in onderdelen 2.1. tot en met 2.11. van het vonnis van 10 november 2021. De volgende feiten zijn in hoger beroep van belang.
2.3.
Rail Safety is onderdeel van JMV Groep Spoorwegveiligheid (hierna: JMV). Rail Safety en [de opdrachtnemer] zijn in juli 2018 de overeenkomst aangegaan. Rail Safety wordt daarin aangeduid als “
bemiddelaar” en staat in artikel 14 omschreven als “
een erkend personeelsteller waarbij de diensten respectievelijk bestaan uit het bemiddelen, begeleiden en adviseren (leveren) van veiligheidsfunctionarissen aan erkende werkplekbeveiligingsbedrijven”. [de opdrachtnemer] wordt in de overeenkomst aangeduid als “
opdrachtnemer”.
2.4.
In de overeenkomst is bepaald dat de (in de overeenkomst niet nader benoemde) opdrachtgever van [de opdrachtnemer] “
de totale kosten voor geleverde diensten”direct aan [de opdrachtnemer] voldoet op basis van de daarin genoemde uurtarieven. Daarnaast staat in de overeenkomst dat [de opdrachtnemer] aan Rail Safety maandelijks een honorarium betaalt van € 300 excl. BTW en “
inclusief aansprakelijkheidsverzekering” .
2.5.
Rail Safety en [de opdrachtnemer] zijn de overeenkomst aangegaan voor een periode van 1 jaar na dagtekening die vervolgens jaarlijks wordt verlengd “
na een positief resultaat van vakinhoudelijke beoordeling door de praktijkbeoordelaar”.
2.6.
Rail Safety heeft de volgende facturen gestuurd aan [de opdrachtnemer] :
  • een factuur van € 2.000 (excl. BTW) van 19 februari 2019 met als beschrijving “
  • een factuur van € 1.200 (excl. BTW) van 28 februari 2019 met als beschrijving “
  • een viertal facturen van in totaal € 1.800 (excl. BTW), van 5 juni 2019, 17 juli 2019 en 2 oktober 2019 (twee maal) met als beschrijving “
dus voor een totaalbedrag van € 5.000 excl. BTW en € 6.050 incl. BTW.
2.7.
[de opdrachtnemer] heeft op 14 maart 2019 een e-mail gestuurd aan [de medewerker] van Rail Safety (hierna [de medewerker] ) waarin staat:

Op 19-02-2019 heb ik van u een factuur mogen ontvangen betreft kosten voor het lid zijn van Rail Safety Force BV. Hierin wordt aangegeven dat ik de lidmaatschapskosten dien te betalen over de afgelopen vier maanden. Echter ben ik het hier niet mee eens en wil ik graag hierover met u in gesprek en tot een oplossing komen. Wij hebben duidelijk afgesproken dat de werkzaamheden op zijn vroegst in maart 2019 zal beginnen en dat jullie daarvoor geen diensten kunnen aanbieden. Ook heb ik aangegeven dat ik pas na 01-03-2019 beschikbaar ben om te werken.
Logischerwijs zou ik dan ook vanaf maart 2019 deze kosten moeten maken. Ik ben geschrokken van het feit dat jullie dit al een aantal maanden willen doorberekenen. Graag wil ik dat deze kosten komen te vervallen, aangezien ik nog op geen enkele manier vanuit jullie heb gewerkt of heb kunnen werken. (…)”.
2.8.
Rail Safety heeft op 4 april 2019 per e-mail gereageerd dat zij uit coulance de maanden maart en april (2019) niet zal factureren.
2.9.
[de opdrachtnemer] heeft per e-mail van 2 mei 2019 aangegeven dat hij al vanaf 1 maart 2019 op diensten wacht, maar dat JMV ondanks beloften geen enkel werk heeft aangeboden, zodat JMV ten onrechte kosten in rekening brengt omdat de gemaakte afspraken niet zijn nagekomen. [de opdrachtnemer] stelt daarom voor om de overeenkomst met terugwerkende kracht te ontbinden en daarbij alle facturen te laten vervallen, zodat de overeenkomst per direct kan worden beëindigd.
2.10.
[de medewerker] heeft dezelfde dag gereageerd dat er geen toezeggingen zijn gedaan over opdrachten, dat hij niet akkoord kan gaan met een ontbinding met terugwerkende kracht en dat [de opdrachtnemer] aan de opzeggingstermijn van zes maanden wordt gehouden, zodat de overeenkomst eindigt per 2 november 2019.
2.11.
[de opdrachtnemer] heeft vervolgens op 6 mei 2019 zijn standpunt herhaald dat hij het contract per direct beëindigt en [de medewerker] heeft dat per e-mail van 8 mei 2019 verworpen.
2.12.
[de opdrachtnemer] heeft alle facturen van Rail Safety niet betaald.

3.De vordering bij - en de beslissing van de kantonrechter

Rail Safety heeft bij de kantonrechter betaling gevorderd van € 7.638,02 voor haar facturen met rente en kosten. De kantonrechter heeft deze vordering toegewezen omdat Rail Safety geen verplichting tot actief bemiddelen had. De bedoeling van het hoger beroep is dat de toegewezen vordering alsnog wordt afgewezen.

4.Het oordeel van het hof

4.1.
Het hof zal beslissen dat de vordering van Rail Safety moet worden afgewezen en zet hierna de redenen daarvoor uiteen.
4.2.
[de opdrachtnemer] heeft zeven bezwaren (“grieven”) geformuleerd tegen de overwegingen van de kantonrechter in het tussenvonnis van 10 november 2021 en het eindvonnis van 9 februari 2022. De bezwaren van [de opdrachtnemer] richten zich met name op het oordeel van de kantonrechter dat uit de overeenkomst niet een verplichting tot actieve bemiddeling voor Rail Safety zou blijken en dat de overeenkomst geen echte bemiddelingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:425 BW is (grieven 1 tot en met 6). [de opdrachtnemer] stelt zich op het standpunt dat hij de overeenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden omdat Rail Safety haar eigen deel van de overeenkomst betwistte. Voor zover de overeenkomst niet ontbonden zou zijn beroept [de opdrachtnemer] zich op dwaling ten tijde van het aangaan van de overeenkomst.
Gerechtvaardigde verwachting [de opdrachtnemer] inzake bemiddelingsverplichting Rail Safety
4.3.
De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract, maar daarbij komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.4.
Naar het oordeel van het hof mocht [de opdrachtnemer] er in de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd op vertrouwen dat Rail Safety zich had verbonden om zich in te spannen om bij een of meer werkplekbeveiligingsbedrijven voor [de opdrachtnemer] te bemiddelen voor werk als veiligheidsfunctionaris. Allereerst wijzen de benaming van de overeenkomst, te weten
Bemiddelingsovereenkomst, de verwijzing naar die benaming in de artikelen 2 en 9 en de benaming van Rail Safety als
bemiddelaardaarop. Daarnaast is in artikel 14 van de overeenkomst bepaald dat de diensten van Rail Safety bestaan uit het bemiddelen, begeleiden en adviseren (leveren) van veiligheidsfunctionarissen aan erkende werkplekbeveiligingsbedrijven. Daarbij staat dat alle opdrachtnemers die worden
bemiddeldverplicht zijn bepaalde wettelijke en normatieve eisen na te leven. [de opdrachtnemer] was bovendien voor de diensten van Rail Safety maandelijks een vast honorarium verschuldigd van € 300, waarbij de facturen als omschrijving
bemiddelingsfeevermeldden.
4.5.
Het hof neemt bij dit oordeel ook in overweging dat [de opdrachtnemer] bij e-mail van 14 maart 2019 bezwaar maakte tegen de factuur van 28 februari 2019 met als omschrijving
maandelijkse fee van nov 2018 t/m feb 2019. Hij maakte bezwaar daartegen omdat naar zijn idee was afgesproken dat zijn werkzaamheden op zijn vroegst in maart 2019 zouden beginnen, Rail Safety voor die datum geen diensten zou aanbieden en [de opdrachtnemer] pas vanaf maart 2019 deze fee verschuldigd zou zijn. [de medewerker] heeft dit namens Rail Safety in haar e-mail van 4 april 2019 niet weersproken en heeft in die e-mail gemeld dat Rail Safety uit coulance de maanden maart en april 2019 niet zou factureren. Zij heeft vervolgens over die maanden geen fee in rekening gebracht.
4.6.
Aan het oordeel dat [de opdrachtnemer] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat Rail Safety zich had verbonden om voor hem te bemiddelen doet niet af dat de overeenkomst ook andere verplichtingen over en weer bevat, zoals over de opleiding van [de opdrachtnemer] , zijn certificering en een verplichte aansprakelijkheidsverzekering. Duidelijk is dat het zwaartepunt van de overeenkomst bij de verplichting tot bemiddeling lag.
4.7.
De stelling van Rail Safety in deze procedure dat zij zich tegenover [de opdrachtnemer] niet heeft verplicht tot bemiddeling maar “
slechts gehouden was de faciliteiten aan [de opdrachtnemer] te verlenen die het hem mogelijk zouden maken dat hij bemiddeld zou kunnen worden bij werkzaamheden rond het spoor” is niet te rijmen met de hiervoor genoemde bewoordingen en bepalingen in de overeenkomsten en uitlatingen van Rail Safety. Daarvoor is van belang dat Rail Safety zich aanvankelijk op het standpunt heeft gesteld dat zij niet tot bemiddelen verplicht was en pas in een later stadium dat standpunt heeft genuanceerd, in die zin dat van haar in elk geval niet meer kon worden verwacht dat zij een inspanningsplicht had om [de opdrachtnemer] aan een opdracht te helpen. Er zijn echter geen feiten en omstandigheden gesteld of anderszins gebleken, waaruit blijkt dat Rail Safety aan die inspanningsverplichting ook maar enige uitvoering heeft gegeven. Het had op de weg van Rail Safety gelegen om uit te leggen waarom het nog niet tot bemiddeling was gekomen en welke inspanningen zij had geleverd en zou gaan leveren om dat alsnog te realiseren. Rail Safety heeft dat niet gedaan.
Bij gebrek aan voldoende onderbouwde bemiddelingsactiviteiten bestaat al daarom geen grondslag voor toewijzing van in rekening gebrachte bemiddelingsfees.
Rechtsgeldige ontbinding overeenkomst door [de opdrachtnemer]
4.8.
[de opdrachtnemer] heeft Rail Safety herhaaldelijk aangesproken op het feit dat Rail Safety vanaf 1 maart 2019 geen kenbare inspanningen leverde om hem te bemiddelen, zo blijkt uit de hiervoor aangehaalde e-mailcorrespondentie uit mei 2019. Rail Safety heeft zich toen op het standpunt gesteld dat zij [de opdrachtnemer] nooit enige toezegging had gedaan qua opdrachten, dat [de opdrachtnemer] de overeengekomen betalingen verschuldigd bleef en dat hij de overeenkomst niet eerder dan tegen 2 november 2019 kon beëindigen. [de opdrachtnemer] mocht uit deze reactie afleiden dat Rail Safety zou tekortschieten in de nakoming van haar verbintenis om zich in te spannen om [de opdrachtnemer] te bemiddelen. Daarom was Rail Safety op grond van artikel 6:83 sub c BW zonder nadere ingebrekestelling in verzuim. [de opdrachtnemer] was daarom bevoegd om de overeenkomst buitengerechtelijk te ontbinden (artikel 6:265 BW) zoals hij aankondigde in zijn e-mail van 2 mei 2019 en waartoe hij is overgegaan in zijn e-mail van 6 mei 2019.
Ontbinding bevrijdt partijen van verbintenissen
4.9.
De ontbinding van de overeenkomst bevrijdt [de opdrachtnemer] en Rail Safety van de daardoor getroffen verbintenissen (artikel 6:271 BW). Voor zover deze al zijn nagekomen, ontstaat voor de partijen een verbintenis tot ongedaan maken van de ontvangen prestaties. [de opdrachtnemer] is door deze buitengerechtelijke ontbinding vanaf dat moment in ieder geval niet meer gehouden tot betaling van de maandelijkse bemiddelingsfacturen zoals Rail Safety in deze procedure vordert.
4.10.
Rail Safety heeft aangevoerd dat [de opdrachtnemer] niet betwist dat hij de door Rail Safety aangeboden opleiding heeft gevolgd en dat de daarvoor overeengekomen vergoeding € 2.000 bedroeg, zodat in elk geval dit bedrag verschuldigd is. In artikel 6:272 BW is bepaald dat als de aard van de prestatie uitsluit dat zij ongedaan wordt gemaakt, een vergoeding in de plaats treedt voor de waarde van die prestatie op het tijdstip van de ontvangst. Als die prestatie niet aan de verbintenis beantwoordt, dan wordt deze vergoeding beperkt tot het bedrag van de waarde die de prestatie voor de ontvanger op dit tijdstip in de gegeven omstandigheden werkelijk heeft gehad. Omdat van kenbare inspanningen voor de bemiddeling van [de opdrachtnemer] geen sprake is geweest, wordt de waarde daarvan tot de datum van ontbinding op nihil geschat, zodat ook die facturen niet meer verschuldigd zijn. De door [de opdrachtnemer] bij Rail Safety gevolgde opleiding was vereist om door Rail Safety te kunnen worden bemiddeld naar werk als spoorwegveiligheidsfunctionaris. Ook deze opleiding heeft voor [de opdrachtnemer] geen waarde meer na de ontbinding van de overeenkomst tussen de partijen. Het hof neemt daarbij in overweging dat [de opdrachtnemer] door het uitblijven van bemiddeling niet werkzaam is geweest als veiligheidsmanager en als zelfstandige werkzaam is als glasvezelmonteur waarvoor deze opleiding geen enkele toegevoegde waarde heeft, zoals [de opdrachtnemer] heeft gesteld. Rail Safety heeft dit niet gemotiveerd betwist. [de opdrachtnemer] is daarom op grond van artikel 6:272 lid 2 BW aan Rail Safety evenmin een vergoeding voor opleidingskosten verschuldigd, net zomin als voor overige prestaties van Rail Safety in het kader van de overeenkomst. De vordering van [de opdrachtnemer] tot terugbetaling van het bedrag dat hij op grond van het vonnis al aan Rail Safety heeft voldaan, zal dan ook worden toegewezen.
De conclusie
4.11.
Het hoger beroep van [de opdrachtnemer] slaagt. Omdat Rail Safety in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof haar tot betaling van de proceskosten zowel in hoger beroep als bij de kantonrechter veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [1]
4.12.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

5.De beslissing

Het hof:
5.1.
vernietigt de vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 10 november 2021 en 9 februari 2022;
5.2.
veroordeelt Rail Safety tot terugbetaling aan [de opdrachtnemer] van alles wat [de opdrachtnemer] op grond van het vonnis van 9 februari 2022 aan Rail Safety heeft betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de betaling door [de opdrachtnemer] tot aan de dag van terugbetaling;
5.3.
veroordeelt Rail Safety tot betaling van de volgende proceskosten van [de opdrachtnemer] tot aan de uitspraak van de rechtbank/kantonrechter:
€ 777,50 aan salaris van gemachtigde;
en tot betaling van de volgende proceskosten van [de opdrachtnemer] in hoger beroep:
€ 343 aan griffierecht;
€ 103,33 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de dagvaarding aan Rail Safety;
€ 1.672 aan salaris van de advocaat van [de opdrachtnemer] (2 procespunten x appeltarief I);
5.4.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
5.5.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.M.I. de Waele, M.B. Beekhoven van den Boezem en P.J. van der Korst, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2023.

Voetnoten

1.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.