ECLI:NL:GHARL:2023:5609

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
4 juli 2023
Zaaknummer
200.297.565
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over erfdienstbaarheid en obstructieverbod tussen buren

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een geschil tussen buren over een erfdienstbaarheid van weg en de naleving van een obstructieverbod. De partijen zijn sinds 2006 buren en hebben een erfdienstbaarheid van weg die op 29 april 2004 is gevestigd. [Appellant] verwijt [geïntimeerde] dat hij in strijd handelt met het obstructieverbod dat aan de erfdienstbaarheid is verbonden, terwijl [geïntimeerde] stelt dat het hekwerk dat [appellant] heeft geplaatst het gebruik van de erfdienstbaarheid belemmert. De kantonrechter heeft in eerste aanleg verschillende beslissingen genomen, waaronder het verbieden van [geïntimeerde] om in strijd te handelen met het obstructieverbod en het veroordelen van [appellant] tot het verwijderen van zijn hekwerk.

In hoger beroep heeft [appellant] gevorderd dat hij op zijn eigen perceel een hekwerk mag plaatsen zonder inbreuk te maken op de erfdienstbaarheid, terwijl [geïntimeerde] vraagt om een verklaring voor recht over de inhoud van de erfdienstbaarheid en om terugbetaling van eerder betaalde dwangsommen. Het hof heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] geen vervoermiddelen onnodig op de weg mag laten stilstaan en heeft regels vastgesteld voor het parkeren. Het hof heeft ook geoordeeld dat de door [appellant] voorgestelde wijziging van de erfdienstbaarheid niet kan worden toegewezen, omdat dit het genot van [geïntimeerde] van de weg zou beperken. De vorderingen van [appellant] zijn afgewezen, terwijl het hof de vorderingen van [geïntimeerde] grotendeels heeft toegewezen, met een veroordeling tot terugbetaling van dwangsommen en proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.297.565
zaaknummer rechtbank 7885450
arrest van 4 juli 2023
in de zaak van
[appellant]en
[appellante] ,
die wonen in [woonplaats1] .
die hoger beroep hebben ingesteld
en bij de kantonrechter optraden als eisers in conventie en verweerders in reconventie,
hierna: samen in mannelijk enkelvoud aan te duiden als “ [appellant] ”,
advocaat: mr. M.J. Wagemans
tegen
[geïntimeerde] ,
die woont in [woonplaats1] ,
die ook hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna: “ [geïntimeerde] ”
advocaat: mr. L.H.H. Verhoeven

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 13 september 2022 heeft op 17 november 2022 een descente met aansluitend een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Partijen hebben toen enige tijd onderhandeld. Het is niet gelukt een schikking te treffen waarna partijen het hof hebben gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
Partijen zijn sinds 2006 buren. Ten laste van het perceel van [appellant] ( [adres] 43a in [woonplaats1] ) is op 29 april 2004 ten behoeve van het perceel van [geïntimeerde] (nummer 43) een erfdienstbaarheid van weg gevestigd. Deze weg loopt vanaf de openbare weg langs de grens van beide percelen maar geheel over het perceel van [appellant] naar een ijzeren hek dat toegang geeft tot de achterzijde van het perceel van [geïntimeerde] . [appellant] verwijt aan [geïntimeerde] dat hij handelt in strijd met het obstructieverbod dat deel uitmaakt van de erfdienstbaarheid. Ook stelt hij dat [geïntimeerde] diverse hekken en dergelijke over de erfgrens heeft geplaatst. [geïntimeerde] op zijn beurt was het niet eens met het hekwerk dat [appellant] aan de voorzijde ter afscheiding van de percelen heeft aangebracht omdat daarmee het door de erfdienstbaarheid toegestane gebruik wordt belemmerd. Het obstructieverbod dat deel uitmaakt van de erfdienstbaarheid belemmert hem om in voldoende mate gebruik te kunnen maken van de weg.
2.2.
De kantonrechter heeft de volgende beslissingen genomen:
an [geïntimeerde] wordt het verboden in strijd te handelen met het obstructieverbod op straffe verbeurte van een dwangsom (niet langer dan twee minuten gebruik maken van de weg),
voor recht wordt verklaard dat voor zover het hekwerk van [geïntimeerde] op het perceel van [appellant] staat [geïntimeerde] in beginsel gehouden is dit te verwijderen,
[appellant] wordt veroordeeld het hekwerk aan de voorzijde te verwijderen op straffe verbeurte van een dwangsom,
in conventie wordt [appellant] in de proceskosten veroordeeld en in reconventie [geïntimeerde] .
2.3.
Na het vonnis heeft [appellant] het onder c. genoemde hekwerk verwijderd. [appellant] heeft dwangsommen bij [geïntimeerde] geïncasseerd wegens schending van het verbod onder a.
2.4.
[appellant] wil na eisvermeerdering met het hoger beroep een verklaring voor recht verkrijgen dat hij op eigen perceel een hekwerk aan de voorzijde tussen de twee percelen mag plaatsen en dat dit geen inbreuk maakt op de erfdienstbaarheid, subsidiair de erfdienstbaarheid zodanig laten wijzigen dat het hek aan de voorzijde kan worden geplaatst zonder dat dit inbreuk maakt op de erfdienstbaarheid. En verder wil hij dat het hof voor recht verklaart dat alle inbreuken door [geïntimeerde] op zijn eigendomsrecht beëindigd moeten worden.
2.5.
Het hoger beroep van [geïntimeerde] ziet erop, na wijziging van eis, dat de door de kantonrechter toegewezen vorderingen van [appellant] alsnog worden afgewezen met bepaling dat als uitzondering op het obstructieverbod geldt dat kortstondig stoppen (15 minuten) om de poort van [geïntimeerde] te openen is toegestaan als gebruik wordt gemaakt van een auto met aanhangwagen of caravan. Verder vraagt hij om een verklaring voor recht die weergeeft wat de inhoud van de erfdienstbaarheid is, dat [appellant] wordt veroordeeld om de weg vrij te houden en dat de door [geïntimeerde] betaalde dwangsommen moeten worden terugbetaald.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
Het hof legt de erfdienstbaarheid zo uit dat [geïntimeerde] geen vervoermiddelen onnodig op de weg mag laten stilstaan. Daarom worden er regels in de vorm van een verbod opgelegd. [geïntimeerde] mag met een personenauto per keer maximaal 5 minuten op de weg parkeren. Als hij gebruik maakt van een personenauto met aanhanger of caravan mag hij maximaal 10 minuten stilstaan. De door [geïntimeerde] betaalde dwangsommen moeten worden terugbetaald door [appellant] . Het hof zal verder beslissen dat [appellant] geen afscheiding tussen de percelen aan de voorzijde mag aanbrengen omdat dit het genot van de erfdienstbaarheid door [geïntimeerde] te veel beperkt en zal dat vastleggen in een gebod aan [appellant] . Wat betreft de grensoverschrijdingen is komen vast te staan dat [geïntimeerde] deze na de descente deels heeft weggenomen. De overige gestelde grensafscheidingen (waaronder het ijzeren hek) hoeven door [geïntimeerde] niet te worden verwijderd omdat [appellant] de grensoverschrijdingen onvoldoende heeft toegelicht dan wel misbruik maakt van zijn eigenaarsbevoegdheid. Het hof legt deze beslissingen hierna uit.
De bepalingen van de erfdienstbaarheid
3.2.
De erfdienstbaarheid luidt als volgt:
De erfdienstbaarheid van weg om ten behoeve van het naastgelegen perceel Gemeente [de gemeente] , sectie L, nummer 5146 als heersend erf te komen van en te gaan naar de openbare weg, genaamd [adres] , over een strook grond ter breedte van vier meter, deel uitmakend van het verkochte als dienend erf, hierna te noemen: “de weg”, zoals schetsmatig met kruisarcering is aangegeven op de voormelde aan deze akte gehechte tekening.
Met betrekking tot de erfdienstbaarheid gelden de volgende bepalingen.
De weg mag niet zonder schriftelijke toestemming van de eigenaar van het heersende erf worden verlegd.
De eigenaren en bevoegde gebruikers van het heersende erf (en het dienende erf) mogen de weg uitsluitend gebruiken:
-
als voetpad voor mens en dier;
-
als rijweg voor auto’s (motor-) (brom-) (snor-) fietsen en alle andere niet motorische vervoermiddelen.
Het is zowel de eigenaar van het heersende erf als die van het dienende erf en alle andere personen die van de weg gebruik maken verboden om vervoermiddelen van welke aard ook of andere zaken op de weg te plaatsen anders dan voor het directe van de weg als zodanig vereist zal zijn, zodat dit gebruik ongehinderd en onverminderd zal kunnen plaats hebben. Indien in strijd met deze bepaling mocht zijn gehandeld, zullen beide partijen of hun gemachtigden bevoegd zijn datgene wat zich op de weg bevindt, zonder enige aanmaning te verwijderen en elders te plaatsen.
De door [appellant] voorgestelde wijziging van de erfdienstbaarheid
3.3.
[appellant] wil gebruik maken van zijn bevoegdheid om voor de uitoefening van de erfdienstbaarheid een ander gedeelte van het erf aan te wijzen (artikel 5:73 lid 2 BW). Als dat niet kan, stelt hij dat door de rechter een wijziging van de erfdienstbaarheid (artikel 5:78 BW) moet worden bepaald. De reden daarvoor is de door hem ervaren overlast van personen die voor [geïntimeerde] komen maar (deels) op zijn terrein parkeren. [appellant] vordert dat de erfdienstbaarheid wordt gewijzigd, te weten dat de weg 10 centimeter wordt opgeschoven naar rechts (gezien vanaf de [adres] ) richting zijn woning. Zijn bedoeling is dat hij op eigen terrein de door hem gewenste erfafscheiding kan aanbrengen en dat er tot aan zijn woning (ruim) vier meter overblijft. Tussen de woning en de erfgrens zit 4,30m en dan kan een hek op eigen terrein worden geplaatst. Op die manier kan overlast van auto’s die stilstaan of parkeren op zijn terrein maar die bij [geïntimeerde] moeten zijn, worden voorkomen. [geïntimeerde] verzet zich hiertegen.
3.4.
Het hof stelt voorop dat de eigenaar zijn perceel mag afscheiden van een ander perceel door het bouwen van een “scheidsmuur van twee meter hoogte” op de perceelsgrens (artikel 5:49 BW). Nu duidelijk is dat het voornemen van [appellant] niet ziet op het oprichten van een schutting op de erfgrens maar dat hij deze afscheiding wil aanbrengen op zijn eigen perceel, geldt dat hij daartoe vanzelfsprekend gerechtigd is, tenzij deze afscheiding het genot van de weg door [geïntimeerde] zodanig belemmert dat dit in strijd is met de bepalingen van de erfdienstbaarheid. Het hof overweegt verder dat [geïntimeerde] onweersproken heeft aangevoerd dat hij zijn caravan achter op zijn perceel stalt en de weg dus ook gebruikt mag worden voor zijn auto met caravan of aanhanger wat hij ook al jarenlang doet. Dat betekent dat de weg geschikt moet blijven voor dit gebruik omdat partijen het erover eens zijn dat dit onderdeel uitmaakt van de erfdienstbaarheid. Op grond van artikel 5:73 lid 2 BW geldt dat [appellant] een ander gedeelte van zijn perceel kan aanwijzen, mits deze verplaatsing zonder vermindering van het genot voor [geïntimeerde] mogelijk is. De rechter kan op grond van artikel 5:78 BW een erfdienstbaarheid wijzigen op grond van onvoorziene omstandigheden die zodanig zijn dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van [appellant] niet kan worden gevergd. Omdat [appellant] zich op deze beide wettelijke mogelijkheden beroept gaat het hof daar als volgt op in.
3.5.
De verplaatsing van de erfafscheiding met 10 centimeter naar rechts betekent dat de toegang tot de weg aan de voorzijde van het perceel van [appellant] wordt ingeperkt tot minder dan 4 meter, gerekend tot het begin van de beplanting in de voortuin van [appellant] , zo is het hof gebleken tijdens de descente. Nu de erfdienstbaarheid voorschrijft dat de weg 4 meter breed moet zijn kan het hof kan er daarom niet vanuit gaan dat het genot van de weg dat [geïntimeerde] in de huidige situatie heeft niet wordt verminderd als in de door [appellant] voorgestelde nieuwe situatie, temeer nu [appellant] niet stelt dat een gedeelte van de beplanting (en een laag stenen muurtje) op zijn perceel wordt aangepast dan wel verwijderd om de vereiste breedte van vier meter te kunnen behouden.
3.6.
De vordering van [appellant] komt er dan ook op neer dat het genot van [geïntimeerde] van de weg wordt ingeperkt zodat zijn beroep op artikel 5:73 lid 2 BW niet opgaat. Wijziging van de erfdienstbaarheid op grond artikel 5:78 onder a BW kan evenmin worden toegewezen omdat de gestelde niet-naleving van het obstructieverbod geen onvoorziene omstandigheid is.
Het obstructieverbod
3.7.
In het tussenvonnis van 15 januari 2021 heeft de kantonrechter in r.o. 4.1. overwogen dat is komen vast te staan dat
“door of vanwege [geïntimeerde] in strijd is gehandeld met het obstructieverbod behorende bij de erfdienstbaarheid”, zoals is vermeld onder c van de erfdienstbaarheid. Door de kantonrechter is als uitzondering op het obstructieverbod in r.o. 4.2. overwogen:
“het kortstondig (denk aan een of twee minuten) stoppen om de poort van [geïntimeerde] te openen. Het is niet de bedoeling dat bezoek of leveranciers van [geïntimeerde] hun auto langer dan gemeld kort moment voor het hek laten staan.”In het eindvonnis van 2 april 2021 is [geïntimeerde] als volgt veroordeeld:
“verbiedt [geïntimeerde] te handelen in strijd met het obstructieverbod, zoals weergegeven in de akte van levering van 29 april 2004 op pagina 5 onder c en zoals nader vormgegeven in overweging 4.2. van het tussenvonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,- per overtreding, tot een maximum van € 10.000,-”.
3.8.
Door [geïntimeerde] wordt aangevoerd dat de
“een of twee minuten”te kort zijn nu hij de nodige handelingen moet verrichten om met caravan of aanhangwagen de achterzijde van zijn perceel te bereiken. Zo moet de aanhanger worden afgekoppeld en, nadat hij zijn auto heeft geparkeerd, naar de parkeerplek achter op het perceel worden gebracht. Dat gebeurt met een caravanmover en dat kost nu eenmaal meer tijd dan enkele minuten. [geïntimeerde] stelt als uitzondering op het obstructieverbod het kortstondig stoppen te begrenzen tot 15 minuten. [appellant] verzet zich hiertegen.
3.9.
In hoger beroep betwist [geïntimeerde] niet zozeer dat er geen obstructie mag plaatsvinden maar stelt hij dat de veroordeling in het eindvonnis van de kantonrechter onwerkbaar is; het tijdsbestek is te krap. Het hof overweegt dat de erfdienstbaarheid van weg aan [geïntimeerde] het voorziene genot dient te verschaffen, bestaande uit het bereiken van de achterzijde van zijn perceel. Zijn gebruik, of het gebruik van bevoegde gebruikers waarvoor [geïntimeerde] verantwoordelijk is, is in beginsel beperkt tot het rijden over de weg. Daarmee verhoudt zich niet dat auto’s of andere vervoermiddelen geheel of gedeeltelijk blijven staan op de erfdienstbaarheid. Op dit moment heeft [appellant] met een duidelijke gele lijn op de bestrating aangegeven waar de perceelsgrens zich bevindt. Bezoek, waaronder leveranciers, voor [geïntimeerde] kunnen daaruit afleiden dat zij niet mogen parkeren of stilstaan op het perceel van [appellant] rechts van de lijn. Wel kan het hof zich voorstellen dat het rijden met een caravan of aanhanger (en het afkoppelen) meer tijd kost en kortdurend stilstaan vereist. Ook is het mogelijk dat personen zich vergissen of niet opletten en hun auto geheel of gedeeltelijk op de erfdienstbaarheid parkeren zonder dat [geïntimeerde] dat kan helpen. Daarom zal het hof de volgende regels vaststellen:
parkeren van auto’s of andere vervoermiddelen is maximaal vijf minuten toegestaan
het stilstaan door een auto met aanhanger of caravan mag maximaal 10 minuten duren.
In de beslissing onderaan deze uitspraak zal het hof aan [geïntimeerde] een verbod in deze zin opleggen met dezelfde dwangsom en het maximum als door de kantonrechter is opgelegd. Een en ander brengt met zich dat het door de kantonrechter in het eindvonnis opgelegde verbod wordt vernietigd. Deze beslissing heeft consequenties voor de door [geïntimeerde] betaalde dwangsommen waarop het hof als volgt ingaat.
De door [geïntimeerde] inmiddels aan [appellant] betaalde dwangsommen
3.10.
[appellant] heeft inmiddels het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde eindvonnis van de kantonrechter ten uitvoer gelegd en dwangsommen en executiekosten van in totaal
€ 533,72 geïncasseerd bij [geïntimeerde] die deze onder protest heeft betaald. [geïntimeerde] vordert dat [appellant] wordt veroordeeld tot terugbetaling van deze bedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling, omdat hij niet heeft gehandeld in strijd met het verbod in het eindvonnis van de kantonrechter. Het gaat om de volgende, met camerabeelden van [appellant] met tijdsaanduidingen geïllustreerde, overtredingen:
11 mei 2021: aanhanger van 17.16 uur tot 17.22,
5 juni 2021: auto parkeren van 13.28 tot 13.31,
15 september 2021: auto met caravan van 15:50 tot 15:54,
15 september 2021: auto met caravan van 19:38 tot 19:43.
3.11.
Vernietiging van een uitspraak waarin een veroordeling met dwangsommen is opgelegd, brengt met zich dat de dwangsommen onverschuldigd zijn betaald. Gelet op de door het hof gegeven regels is wat betreft 15 september 2021 duidelijk dat de betaalde dwangsommen moeten worden terugbetaald. De tijdsduur van 10 minuten (als bedoeld onder b in r.o. 3.9.) is immers niet overschreden. Voor 5 juni 2021 geldt dat de auto er minder dan 5 minuten stond geparkeerd. Wat betreft 11 mei 2021 geldt dat de aanhanger er korter dan 10 minuten stond. De dwangsommen zijn dus niet verbeurd.
3.12.
Een en ander betekent dus dat de dwangsommen en explootkosten van in totaal
€ 533,72 moet worden terugbetaald, te vermeerderen met de wettelijke rente. [appellant] zal aldus worden veroordeeld.
De grensoverschrijdingen
3.13.
[appellant] vordert te verklaren voor recht dat alle inbreuken op zijn eigendomsrecht moeten worden beëindigd en dat zal worden bepaald dat deze verwijderd moeten worden en verwijderd moeten blijven. Daartegen verzet [geïntimeerde] zich.
3.14.
[appellant] , op wie de stelplicht van de grensoverschrijdingen rust, heeft niet een door een deskundige opgestelde rapportage in het geding gebracht waaruit kan worden afgeleid of sprake is van erfgrensoverschrijdingen, waar deze zich exact bevinden en welke omvang deze hebben. Evenmin zijn deze gebleken uit de eigen waarnemingen van het hof tijdens de descente. Slechts enkele van de door het kadaster geplaatste spijkers bleken nog zichtbaar en de gele markeringen helemaal niet meer. Het betreft tamelijk langgerekte percelen die dichtbegroeid zijn. De erfgrens heeft twee knikken zodat met het blote oog niet kan worden vastgesteld of er overschrijdingen zijn. Daarom zal het hof de vorderingen van [appellant] afwijzen omdat het bestaan en de omvang van de overschrijdingen door hem onvoldoende zijn toegelicht, behoudens dan de tegels en de betonnen paal achterin zijn perceel die door [geïntimeerde] na de descente zijn verwijderd.
3.15.
Ten overvloede wordt nog het volgende overwogen. Het ongedaan maken van de eventuele overschrijdingen houdt in dat het ijzeren hek dat toegang geeft tot de achterzijde van het perceel van [geïntimeerde] zou moeten worden verplaatst. Het hof is van oordeel, zoals [geïntimeerde] ook aanvoert, dat dit zou neerkomen op misbruik van bevoegdheid (artikel 3:13 lid 2 BW) door [appellant] ; de kosten van verplaatsing staan niet in redelijke verhouding tot zijn belang daarbij, rekening houdende met zijn eigen gebruik van het driehoekje grond dat aan [geïntimeerde] toebehoort.
3.16.
De vorderingen van [appellant] die zien op de grensoverschrijdingen worden daarom afgewezen.
Verklaring van recht door [geïntimeerde]
3.17.
Het hof komt nu toe aan de beoordeling van de door [geïntimeerde] in incidenteel hoger beroep gevorderde verklaring van recht over de inhoud van de erfdienstbaarheid. Uit de stellingen van [appellant] , daaronder begrepen zijn verzoek tot verlegging dan wel wijziging van de erfdienstbaarheid, volgt dat hij begrijpt dat er sprake is van een erfdienstbaarheid van weg van 4 meter breed die vanaf de [adres] toegang geeft tot de achterzijde van het perceel van [geïntimeerde] . Anders zou [appellant] immers geen aanpassing daarvan voorstellen. In combinatie met de door het hof gegeven beslissing [appellant] te gebieden de weg vrij te houden van belemmeringen, omdat gebleken is dat [appellant] daar in het verleden een hekwerk heeft geplaatst en dat nog steeds wil, is duidelijk dat [geïntimeerde] bij deze verklaring voor recht geen belang heeft zodat deze wordt afgewezen.
De conclusie
3.18.
Het hoger beroep van [appellant] slaagt niet. Dat van [geïntimeerde] slaagt voor het grootste deel wel zodat het eindvonnis deels wordt vernietigd.
3.19.
Omdat [appellant] in hoger beroep grotendeels in het ongelijk wordt gesteld zal het hof hem tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [1] Het hof ziet geen aanleiding om de proceskosten in de procedure in eerste aanleg anders te verdelen dan de kantonrechter heeft gedaan.
3.20.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen van 2 april 2021, behoudens wat betreft de proceskostenveroordelingen in dat vonnis onder 3.3. en 3.5., en beslist verder als volgt:
op het hoger beroep van [appellant] :
4.2.
wijst de vorderingen van [appellant] af,
op het hoger beroep van [geïntimeerde] :
4.3.
verbiedt [geïntimeerde] om auto’s of andere vervoermiddelen langer dan maximaal vijf minuten te parkeren op de erfdienstbaarheid van weg,
verbiedt [geïntimeerde] om een auto met aanhanger of caravan langer dan maximaal 10 minuten te laten stilstaan op de erfdienstbaarheid van weg en bepaalt dat [geïntimeerde] dwangsommen van € 100,00 per overtreding verbeurt tot een maximum van € 10.000,00,
4.4.
veroordeelt [appellant] aan [geïntimeerde] een bedrag van € 533,72 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 december 2021 tot aan de dag van algehele betaling,
4.5.
gebiedt [appellant] om de breedte van 4 meter van de weg te handhaven en daarop geen afscheidingen of andere bouwsels te plaatsen en bepaalt dat [appellant] een dwangsom van € 100,00 per overtreding verbeurt tot een maximum van € 10.000,00,
op het hoger beroep van [appellant] en [geïntimeerde] :
4.6.
veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] :
€ 338,- aan griffierecht
€ 2.366,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (2 procespunten x appeltarief II)
4.7.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
4.8.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.9.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.A. van Rossum, Th.C.M. Willemse en A.J.J. van Rijen en is door de rolraadsheer ondertekend en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2023.

Voetnoten

1.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.