ECLI:NL:GHARL:2023:5544

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
3 juli 2023
Zaaknummer
21/01522 en 21/01523 en 21/01524
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperkte kennisneming in belastingzaken en geheimhouding van persoonsgegevens

In deze tussenuitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gedateerd 27 juni 2023, wordt een verzoek tot beperkte kennisneming behandeld dat is ingediend door de Inspecteur van de Belastingdienst. Het verzoek betreft de geheimhouding van namen en user-ID's van medewerkers van de Belastingdienst in het kader van een hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 2015, 2017 en 2018, waarbij de rechtbank enkele bezwaren van de belanghebbende gegrond heeft verklaard en andere ongegrond. De belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraken. Tijdens de mondelinge behandeling op 1 november 2022 heeft het Hof de Inspecteur gevraagd om aanvullende informatie en stukken te overleggen. De Inspecteur heeft daarop een verzoek gedaan om beperkte kennisneming van bepaalde gegevens, wat aanleiding gaf tot deze tussenuitspraak. De geheimhoudingskamer heeft geoordeeld dat de beperking van kennisneming van de namen en user-ID's gerechtvaardigd is, maar dat de naam van de competente eenheid niet geheim gehouden mag worden. Dit besluit is genomen na afweging van de belangen van de partijen en de noodzaak van transparantie in het proces. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan niet worden aangevochten, maar kan wel worden meegenomen in een later cassatieberoep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummers BK-ARN 21/01522 tot en met 21/01524
uitspraakdatum: 27 juni 2023
Beslissing van de tweede meervoudige belastingkamer (geheimhoudingskamer)
op het verzoek op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Arnhem(hierna: de Inspecteur)
in het geding tussen de Inspecteur en
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
inzake het hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 30 augustus 2021, nummers LEE 20/140, LEE 20/2192 en LEE 21/252 in de gedingen tussen belanghebbende en de Inspecteur

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2015, 2017 en 2018 aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Bij beschikkingen is belastingrente berekend.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar het bezwaar gericht tegen de aanslag betreffende het jaar 2015 ongegrond verklaard en de bezwaren betreffende de jaren 2017 en 2018 gegrond verklaard, de aanslagen IB/PVV 2017 en IB/PVV 2018 verminderd en de bijbehorende beschikkingen belastingrente dienovereenkomstig verminderd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank.
1.4.
De Rechtbank heeft het beroep betreffende het jaar 2015 ongegrond verklaard en daarbij de Inspecteur en de Minister voor Rechtsbescherming veroordeeld tot het betalen van een immateriële schadevergoeding, proceskosten en griffierecht. De Rechtbank heeft het beroep betreffende het jaar 2017 gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, de aanslag IB/PVV 2017 verminderd en de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd en gelast dat de proceskosten worden vergoed en het griffierecht wordt betaald. De Rechtbank heeft het beroep betreffende het jaar 2018 ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Rechtbank op 12 oktober 2021 hoger beroep ingesteld.
1.6.
Op 1 november 2022 heeft de mondelinge behandeling bij het Hof plaatsgevonden. Aan het einde van die zitting heeft het Hof het onderzoek geschorst om de Inspecteur in de gelegenheid te stellen een aantal vragen van het Hof te beantwoorden en zo mogelijk met stukken te onderbouwen.
1.7.
De Inspecteur heeft bij brief van 28 november 2022 van een deel van de door het Hof gevraagde stukken een geschoonde versie overgelegd en daarbij aangegeven dat hij met betrekking tot die delen een verzoek doet om beperkte kennisneming als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb.
1.8.
De griffier heeft voornoemde brief van de Inspecteur met de geschoonde stukken aan belanghebbende gestuurd. Belanghebbende heeft schriftelijk op het verzoek van de Inspecteur gereageerd.
1.9.
Bij brief van 28 februari 2023 heeft de Inspecteur de niet-geschoonde stukken aan het Hof toegestuurd en ter zake (nogmaals) verzocht om een beperkte kennisneming als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb.
1.10.
Voor het nemen van een beslissing over de vraag of een beperkte kennisneming gerechtvaardigd is, heeft de eerste meervoudige belastingkamer de behandeling van de zaak verwezen naar de tweede meervoudige belastingkamer van het Hof (hierna: de geheimhoudingskamer). Daarbij is de brief van 28 februari 2023 met de ongeschoonde stukken en het volledige procesdossier aan de geheimhoudingskamer ter beschikking gesteld.
1.11.
Het verzoek van de Inspecteur is ter zitting van de geheimhoudingskamer behandeld op 13 juni 2023. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende alsmede namens de Inspecteur [naam1] en [naam2] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze beslissing is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Ter zitting van het Hof van 1 november 2022 heeft het Hof de Inspecteur verzocht de volgende vragen voor de jaren 2015, 2017 en 2018 te beantwoorden:
“Wat zijn de uitworpredenen van de aangifte IB/PVV voor de jaren 2015, 2017 en 2018 geweest?
Wat is ten aanzien van belanghebbende opgenomen in het bestand "Fraude Signalering Voorziening"?
Hoe is de selectie van de betreffende aangiften IB/PVV precies in zijn werk gegaan?
Wat is het precieze tijdpad van het een en ander (wanneer zijn de aangiften uitgeworpen/ geselecteerd, wanneer is een en ander geregistreerd in de FSV, en waarom op dat moment?
Het Hof heeft de Inspecteur daarbij gevraagd de antwoorden op voormelde vragen zoveel mogelijk te onderbouwen met stukken, waaronder uitdraaien uit het geautomatiseerde systeem van de Belastingdienst.”
2.2.
De Inspecteur heeft bij brief van 28 november 2022 acht bijlagen overgelegd. Van bijlage 2 heeft de Inspecteur een geschoonde versie overgelegd aan het Hof met een verzoek om een beperkte kennisneming als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb. Bijlage 2 bestaat uit de volgende pagina’s:
Pagina 1: screenprint FSV datum opname 17-7-2013
Pagina 2: aantekening
Pagina 3: screenprint FSV datum opname 30-9-2013
Pagina 4: aantekening
Pagina 5: screenprint FSV datum opname 11-4-2014
Pagina 6: aantekening
Pagina 7: screenprint FSV datum opname 31-1-2014
Pagina 8: aantekening
Pagina 9: screenprint FSV datum opname 20-7-2015
Pagina 10: aantekening
Pagina 11: screenprint datum opname 17-09-2007
Pagina 12 en 13: Toelichting
2.3.
In een afzonderlijke enveloppe gericht aan de “Geheimhoudingskamer” van het Hof heeft de Inspecteur bij brief met dagtekening 28 februari 2023 een ongeschoonde versie overgelegd van bijlage 2.

3.Overwegingen

3.1.
Uit artikel 8:29, lid 1, Awb volgt dat alleen partijen die verplicht zijn stukken bij de bestuursrechter in te dienen, een verzoek om beperkte kennisneming kunnen doen. De Inspecteur heeft in het onderhavige geval een dergelijke verplichting. Hij is immers op grond van artikel 8:45, lid 2, Awb verplicht de schriftelijke inlichtingen te geven en de stukken in te brengen waarom het Hof ter zitting van 1 november 2022 heeft verzocht.
3.2.
Gelet op artikel 8:29, lid 3, Awb beslist de bestuursrechter of de beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het hoger beroep relevante informatie. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden (ABRvS 25 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:595, r.o. 2).
3.3.
Bij de beoordeling van een verzoek om beperkte kennisneming speelt de betekenis van het stuk voor het oordeel van de rechter in de hoofdzaak en de procespositie van partijen een belangrijke rol. Verder is daarbij van belang of de partij aan wie kennisneming van een stuk wordt onthouden door de beperkte kennisneming wezenlijk in zijn procesvoering wordt belemmerd (ABRvS 10 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1367, r.o. 8).
3.4.
De Inspecteur heeft de volgende onderdelen van bijlage 2 onleesbaar gemaakt:
  • Pagina 1 (screenprint FSV datum opname 17-7-2013): de naam en user-ID (2x) van de administratief medewerker die in opdracht van de belastingdienst de gegevens van PIT – een aan FSV voorafgaand systeem – heeft overgezet in FSV;
  • Pagina 2 (aantekening): niet geschoond;
  • Pagina 3 (screenprint FSV datum opname 30-9-2013): de naam en user-ID (2x) van een medewerker van de belastingdienst;
  • Pagina 3 (screenprint FSV datum opname 30-9-2013): de naam van de competente eenheid;
  • Pagina 4 (aantekening): niet geschoond;
  • Pagina 5 (screenprint FSV datum opname 11-4-2014): de namen en user-ID’s van drie medewerkers van de belastingdienst;
  • Pagina 5 (screenprint FSV datum opname 11-4-2014): de naam van de competente eenheid;
  • Pagina 6 (aantekening): vier namen van medewerkers van de belastingdienst;
  • Pagina 7 (screenprint FSV datum opname 31-1-2014): de namen en user-ID’s van drie medewerkers van de belastingdienst;
  • Pagina 7 (screenprint FSV datum opname 31-1-2014): de naam van de competente eenheid;
  • Pagina 8 (aantekening): niet geschoond;
  • Pagina 9 (screenprint FSV datum opname 20-7-2015): de naam en user-ID van één medewerker van de belastingdienst;
  • Pagina 9 (screenprint FSV datum opname 20-7-2015): de naam van de competente eenheid.
  • Pagina 10 (aantekening), pagina 11 (datum opname 17-09-2007), pagina 12 (Toelichting) en pagina 13: niet geschoond.
3.5.
Desgevraagd heeft de Inspecteur ter zitting verklaard dat de naam van de competente eenheid, te weten Veendam/particulieren, ten onrechte onleesbaar is gemaakt.
3.6.
Ten aanzien van de onleesbaar gemaakte namen en user-ID’s van medewerkers van de belastingdienst, heeft belanghebbende ter zitting bij de geheimhoudingskamer aangegeven er geen bezwaar tegen te hebben dat deze namen en user-ID’s voor haar geheim blijven. Dit betekent dat er tussen partijen in zoverre geen geschil bestaat over het door de Inspecteur gedane verzoek.
3.7.
Gelet op het vorenstaande acht de geheimhoudingskamer het verzoek van de Inspecteur tot beperkte kennisneming voor wat betreft de namen en de user-ID’s van de medewerkers van de belastingdienst gerechtvaardigd en wijst de geheimhoudingskamer het verzoek voor wat betreft de naam van de competente eenheid af.
3.8.
De Inspecteur heeft tijdens de zitting bij de geheimhoudingskamer toegezegd een nieuw geschoond exemplaar van bijlage 2 over te zullen leggen met daarin onleesbaar gemaakt de namen en de user-ID’s van de medewerkers van de belastingdienst, maar met daarin een leesbare naam van de competente eenheid. Op 19 juni 2023 heeft de Inspecteur deze toezegging gestand gedaan. Het stuk is diezelfde dag naar belanghebbende doorgestuurd. Voor de volledigheid is deze nieuwe geschoonde versie van bijlage 2 ook aan de onderhavige beslissing gehecht.
3.9.
Belanghebbende heeft ter zitting bij de geheimhoudingskamer reeds verklaard dat zij de zetel van het Hof die de zaken inhoudelijk behandelt, toestemming geeft om mede op de grondslag van de stukken waarvan beperking van de kennisname gerechtvaardigd is uitspraak te doen als bedoeld in artikel 8:29, lid 5, van de Awb.

4.Beslissing

De geheimhoudingskamer:
– bepaalt dat de door de Inspecteur meegedeelde beperking van de kennisneming van de namen en user-ID’s van medewerkers van de belastingdienst gerechtvaardigd is, en
– bepaalt dat de door de Inspecteur meegedeelde beperking van de kennisneming van de naam van de competente eenheid niet gerechtvaardigd is.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Keuning, voorzitter, mr. A.E. Keulemans en mr. E. Polak, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2023.
De griffier, De voorzitter is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen. In verband daarmee is de
uitspraak ondertekend door
mr. A.E. Keulemans.
(S. Darwinkel) (A.E. Keulemans)
Een afschrift van deze beslissing is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 28 juni 2023
Tegen deze tussenuitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend. Op grond van artikel 28, lid 5, Algemene wet inzake rijksbelastingen, kan tegen de beslissing in deze tussenuitspraak slechts worden opgekomen tegelijkertijd met het beroep in cassatie tegen de einduitspraak, zijnde de uitspraak waarbij het geding wordt afgedaan (vgl. HR 14 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB3489, en HR 22 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:639).