ECLI:NL:GHARL:2023:5467

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
28 juni 2023
Zaaknummer
200.321.478/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake meerwaardeclausule en doorbrekingsgrond artikel 31 Rv

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een hoger beroep van de appellant tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, vertegenwoordigd door mr. R.R.G.M. van Beurden, is in deze procedure in hoger beroep gekomen tegen de beslissing van de rechtbank die een vordering van de geïntimeerden, vertegenwoordigd door mr. P. Sipma, heeft toegewezen. De vordering betreft een betaling op basis van een meerwaardeclausule, die in een akte van verdeling is opgenomen. De rechtbank had de appellant veroordeeld tot betaling van € 588.066,90, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De appellant stelt dat er een kennelijke fout is gemaakt in de berekening van het bedrag, en heeft geprobeerd deze fout te herstellen door een beroep te doen op artikel 31 Rv.

Het hof heeft de procedure bij de rechtbank in zijn geheel bekeken, inclusief eerdere vonnissen en de argumenten van beide partijen. De appellant heeft in zijn dagvaarding in hoger beroep een doorbrekingsgrond gesteld, maar het hof oordeelt dat de rechtbank artikel 31 Rv niet onjuist heeft toegepast. De door appellant aangevoerde gronden voor doorbreking van het rechtsmiddelenverbod zijn niet voldoende onderbouwd. Het hof concludeert dat het hoger beroep niet ontvankelijk is en verwerpt dit. De appellant wordt veroordeeld in de proceskosten van de geïntimeerden, die zijn vastgesteld op € 343,- voor griffierecht en € 2.148,- voor salaris advocaat. Het arrest is uitgesproken op 27 juni 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.321.478/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 152819)
arrest van 27 juni 2023
in de zaak van
[appellant],
die woont in [woonplaats1] ,
appellant,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. R.R.G.M. van Beurden, die kantoor houdt te 's-Gravenhage,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

die woont in [woonplaats2] ,
2. [geïntimeerde2],
die woont in [woonplaats3] ,
3. [geïntimeerde3],
die woont in [woonplaats4] ,
hierna:
[geïntimeerde3],
geïntimeerden,
bij de rechtbank: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden],
advocaat: mr. P. Sipma, die kantoor houdt te Drachten.

1.De procedure bij de rechtbank

Voor het verloop van de procedure bij de rechtbank verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 29 april 2015, 4 mei 2016 en 28 september 2022 die de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, heeft gewezen.

2.De procedure bij het hof

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 20 december 2022,
- de memorie van antwoord van 1 november 2022,
- het tussenarrest van 14 maart 2023 waarin de mondelinge behandeling is bepaald,
- de mondelinge behandeling van 5 juni 2023, gelijktijdig met de zaken met nummers 200.315.999 en 200.211.654, waarvan een verslag (proces-verbaal) is opgemaakt dat aan de stukken is toegevoegd.
2.2
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

3.Waar gaat de zaak over?

3.1
Partijen hebben in een akte van verdeling een meerwaardeclausule opgenomen.
Tussen partijen zijn meerdere zaken aanhangig (geweest) over (de uitleg van) de
meerwaardeclausule. [geïntimeerden] hebben in deze procedure bij de rechtbank gevorderd dat
[appellant] op basis van die meerwaardeclausule wordt veroordeeld tot betaling aan hen van
€ 588.066,90 vermeerderd met de wettelijke rente en de proceskosten. De rechtbank heeft die
vordering in haar vonnis van 4 mei 2016 toegewezen. Dit hof heeft dat vonnis op
6 november 2018 bekrachtigd.
3.2
Volgens [appellant] is in het vonnis van 4 mei 2016 sprake van een kennelijke fout in de
berekening van het bedrag waartoe hij in het kader van de meerwaardeclausule is
veroordeeld, die zich voor eenvoudig herstel leent (artikel 31 Rv). De rechtbank heeft in haar
vonnis van 28 september 2022 het verzoek tot verbetering afgewezen. [appellant] is van dit
vonnis in hoger beroep gekomen. Het hof zal het vonnis van de rechtbank bekrachtigen en
hierna uitleggen hoe het tot dit oordeel komt.

4.De beoordeling in hoger beroep

Juridisch kader
4.1
Van een kennelijke fout die zich voor eenvoudig herstel in de zin van artikel 31 Rv
leent, is sprake indien voor partijen en derden kenbaar is waarin de fout is gelegen [1] . Artikel artikel 31 lid 4 Rv bevat een algeheel rechtsmiddelenverbod. Dat brengt mee dat van de uitspraak van de rechtbank in beginsel geen hoger beroep openstaat. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan een dergelijk rechtsmiddelenverbod echter worden doorbroken indien de rechter (i) buiten het toepassingsgebied van de desbetreffende regeling is getreden; (ii) de desbetreffende regeling ten onrechte niet heeft toegepast, of (iii) zo fundamentele rechtsbeginselen heeft veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet meer kan worden gesproken. De stelling dat het desbetreffende wetsartikel onjuist is toegepast, leidt niet tot doorbreking van het rechtsmiddelenverbod. [2]
Om in het geval van een rechtsmiddelenverbod in hoger beroep toch ontvankelijk te (kunnen) zijn, moet in het hoger beroep worden gesteld dat en waarom het rechtsmiddelenverbod kan worden doorbroken.
Doorbrekingsgrond
4.2
[appellant] heeft met betrekking tot artikel 31 Rv in de dagvaarding in hoger beroep met zoveel woorden een doorbrekingsgrond gesteld. [appellant] heeft gesteld dat er sprake is van gecombineerde doorbrekingsgronden in de zin dat de rechter artikel 31 Rv ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten, dan wel dat de rechter bij de behandeling van de zaak essentiële vormen heeft verzuimd.
4.3
Als gevolg van het stellen van een doorbrekingsgrond is [appellant] ontvankelijk in hoger beroep en komen de door hem geformuleerde grieven in zoverre voor behandeling in hoger beroep in aanmerking. Bij de behandeling daarvan dient vervolgens te worden beoordeeld of de door [appellant] gestelde doorbrekingsgrond zich voordoet. Als dat niet het geval is slaagt het beroep niet en wordt het vonnis bekrachtigd.
4.4
Dat de rechtbank, zoals door [appellant] wordt gesteld, artikel 31 Rv ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten wordt niet onderbouwd. [appellant] voert slechts aan dat de rechtbank opmerkt in rov. 2.3 (dat [geïntimeerden] naar voren hebben gebracht) dat [appellant] een eventuele vergissing ook in hoger beroep naar voren had kunnen brengen. Feitelijk zegt [appellant] daarmee dat de rechtbank artikel 31 Rv onjuist heeft toegepast en dat leidt niet tot een doorbreking van het appelverbod. Bij de andere genoemde doorbrekingsgrond moet worden gedacht aan het niet in acht nemen van zodanig essentiële normen dat niet kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling, bijvoorbeeld door het schenden van het beginsel van hoor- en wederhoor. Dat de rechter bij de behandeling van het verzoek van [appellant] dergelijk essentiële normen zou hebben verzuimd, is in het geheel niet onderbouwd.
De door [appellant] opgeworpen vraag, door hemzelf betiteld als rechtsvraag, heeft daar niets mee van doen. Het hof ziet geen redenen om prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad over het bereik van artikel 31 Rv.
Conclusie
4.5
Het beroep op de doorbrekingsgrond gaat niet op. Dit betekent dat het hoger beroep zal worden verworpen. Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk te stellen partij veroordelen in de kosten van het hoger beroep. Deze kosten worden aan de zijde van [geïntimeerden] vastgesteld op: € 343,- voor griffierecht en aan salaris advocaat € 2.148,- (2 punten x tarief II).

5.De beslissing

Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
verwerpt het hoger beroep
veroordeelt [appellant] in de proceskosten aan de zijde van [geïntimeerden] vastgesteld op € 343,- voor verschotten en op € 2.148,- voor salaris advocaat,
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. I. Tubben, J.H. Kuiper en M. Willemse en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
27 juni 2023