ECLI:NL:GHARL:2023:5370

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
200.322.415
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en omgangsregeling van minderjarige met ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gezags- en omgangsregeling van een minderjarige, geboren in 2014, wiens ouders in een conflict zijn verwikkeld. De vader heeft sinds een eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland het eenhoofdig gezag over de minderjarige. De moeder heeft in eerste aanleg verzocht om wijziging van het gezag en de hoofdverblijfplaats van de minderjarige, alsook om een wijziging van de omgangsregeling. De rechtbank heeft de verzoeken van de moeder afgewezen, waarna zij in hoger beroep is gegaan.

Het hof heeft de ontvankelijkheid van de moeder in haar verzoeken beoordeeld en vastgesteld dat er gewijzigde omstandigheden zijn sinds de eerdere beschikking. De moeder heeft nieuwe signalen van seksueel misbruik van de minderjarige benoemd, wat het hof aanleiding gaf om haar verzoeken te behandelen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de belangen van de minderjarige zich verzetten tegen een nieuw deskundigenonderzoek, gezien de eerdere onderzoeken die geen aanwijzingen voor misbruik hebben aangetoond.

Wat betreft het gezag heeft het hof geoordeeld dat er geen onaanvaardbaar risico is dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders, en dat het in het belang van de minderjarige is dat de vader het gezag behoudt. De verzoeken van de moeder om haar alleen met het gezag te belasten of om gezamenlijk gezag te verkrijgen zijn afgewezen. De omgangsregeling is niet gewijzigd, omdat de huidige regeling stabiliteit biedt voor de minderjarige. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd en alle verzoeken van de moeder afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.322.415
(zaaknummer rechtbank Gelderland 406028)
beschikking van 27 juni 2023
inzake
[verzoekster],
wonende in [woonplaats1] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. C.L. Mens te Hoofddorp,
en
[verweerder],
wonende in [woonplaats2] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.W.C. Giebels te Nijmegen.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd in Amsterdam,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 8 november 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 6 februari 2023;
  • het verweerschrift, tevens incidenteel hoger beroep, met producties;
  • het verweerschrift van de GI met producties;
  • het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep, tevens houdende aanvullend verzoek, met producties, en
  • een journaalbericht van mr. Mens van 10 mei 2023 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 23 mei 2023 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
  • twee vertegenwoordigers van de GI,
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2014. De vader heeft sinds de bestreden beschikking alleen het gezag over [de minderjarige] .
3.3
Bij beschikking van 17 augustus 2018 heeft de kinderrechter [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI. Deze ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd, de laatste keer bij beschikking van 5 augustus 2022, tot 17 augustus 2023.
3.4
Bij beschikking van 26 september 2018 heeft de kinderrechter een machtiging verleend aan de GI om [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg, dan wel in een gezinshuis, voor de duur van vier weken.
3.5
Bij beschikking van 10 oktober 2018 heeft de kinderrechter aan de GI een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader met ingang van 12 oktober 2018 tot 12 februari 2019. De machtiging tot uithuisplaatsing is nadien verlengd tot 12 mei 2019.
3.6
De rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, heeft bij beschikking van 10 juli 2019 de echtscheiding tussen de ouders uitgesproken. In deze beschikking is ook de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader vastgesteld.
3.7
Bij beschikking van 8 april 2021 heeft de rechtbank het gezamenlijk gezag van de ouders over [de minderjarige] beëindigd, de vader alleen belast met het gezag over [de minderjarige] , de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] (opnieuw) bij de vader vastgesteld en als omgangsregeling vastgesteld dat [de minderjarige] bij de moeder verblijft:
  • twee weekends achtereen van vrijdagmiddag uit school tot en met zondagmiddag 17:00 uur, waarbij geldt dat de moeder [de minderjarige] op vrijdagmiddag uit school ophaalt en de vader [de minderjarige] op zondagmiddag om 17.00 uur ophaalt bij de moeder;
  • gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg overeen te komen, al dan niet onder regie van de jeugdbeschermer;
  • waarbij geldt dat [de minderjarige] het derde weekend bij de vader verblijft en vanaf het vierde weekend de cyclus van drie weken opnieuw start.
3.8
Bij vonnis in kort geding van 11 augustus 2022 heeft de voorzieningenrechter, voor zover hier van belang, de vader veroordeeld tot nakoming van de in de beschikking van 8 april 2021 vastgestelde omgangsregeling zolang in de bodemprocedure niet anders wordt beslist en zolang de moeder zich houdt aan de voorwaarde om geen huisarts of andere professionele derde(n) te bezoeken met [de minderjarige] , als dit niet spoedeisend is, tenzij na instemming van de GI, en de voorwaarde om in een voorkomend geval het onderwerp van seksueel misbruik niet aan de orde te stellen.
3.9
De moeder heeft de rechtbank in eerste aanleg verzocht:
1. dat het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] wordt gewijzigd in:
-
primair: gezamenlijk gezag, in die zin dat de moeder samen met de vader wordt belast met het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] , met wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] naar de moeder. Hiermee samenhangend: aan de moeder vervangende toestemming te verlenen voor schoolwijziging, naar basisschool [naam1] in [plaats1] ;
-
subsidiair: de moeder alleen te belasten met het gezag over [de minderjarige] , met wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] naar de moeder en aan de moeder vervangende toestemming te verlenen voor schoolwijziging, naar basisschool [naam1] in [plaats1] ;
-
meer subsidiair: een onderzoek door de raad te verzoeken over het gezag en de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] ;
2. dat de beschikking van de rechtbank Gelderland van 8 april 2021 wordt gewijzigd,
in die zin dat de omgangsregeling als volgt wordt gewijzigd:
-
primair: de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] wordt bij de moeder vastgesteld met vaststelling van een (begeleide) omgangsregeling met de vader;
- -
subsidiair: de zorgregeling wordt uitgebreid in die zin dat [de minderjarige] van
donderdagmiddag 14.00 uur tot zondagmiddag 17.00 uur bij de moeder verblijft, met verdeling van de zomervakantie bij helfte;
3. dat nader onderzoek wordt gelast; en
4. dat wordt bepaald dat de ouders moeten deelnemen aan wat in het raadsrapport van 26 maart 2021 staat, meer specifiek hulpverlening gericht op ouderschapsreconstructie.
3.1
De vader heeft in eerste aanleg verweer gevoerd. Daarnaast heeft de vader als zelfstandig verzoek geformuleerd dat:
de in de beschikking van 8 april 2021 vastgestelde omgangsregeling wordt aangevuld in zie zin dat aan deze regeling de voorwaarde wordt verbonden dat de moeder geen huisarts of andere professionele derde(n) met [de minderjarige] bezoekt, uitgezonderd in situaties van levensgevaar, tenzij de GI daarvoor toestemming geeft, nadat de vader door de GI is geraadpleegd, waarbij in dat geval geldt dat het onderwerp seksueel misbruik niet aan de orde wordt gesteld en dat de vader de omgang kan opschorten als niet aan deze voorwaarde wordt voldaan; en
de in de beschikking van 8 april 2021 vastgestelde omgangsregeling wordt gewijzigd voor zover deze ziet op het vervoer en te bepalen dat de vader [de minderjarige] naar de moeder brengt en zij [de minderjarige] terugbrengt naar de vader.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de beschikking van 8 april 2021 voor wat betreft het halen en brengen van [de minderjarige] gewijzigd, in die zin dat [de minderjarige] op vrijdag uit school door de vader wordt opgehaald en direct door hem naar de moeder wordt gebracht en dat de moeder [de minderjarige] op zondag om 18.00 uur terugbrengt naar de vader. Daarnaast heeft de rechtbank de beschikking van 8 april 2021 aangevuld en aan de omgangsregeling verbonden dat de moeder zich dient te houden aan de voorwaarde om geen huisarts of andere professionele derde(n) te bezoeken met [de minderjarige] , als dit niet spoedeisend is, tenzij na instemming van de GI, en de voorwaarde om in een voorkomend geval het onderwerp van seksueel misbruik niet aan de orde te stellen. Tot slot heeft de rechtbank het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2
De moeder is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de zelfstandige verzoeken van de vader alsnog af te wijzen en te bepalen dat:
een onderzoek wordt verricht naar het vermeende seksuele misbruik bij [de minderjarige] , door een onafhankelijk deskundige die is gespecialiseerd in het verrichten van onderzoek naar mogelijk seksueel misbruik bij kinderen met een beperking;
het eenhoofdige gezag over [de minderjarige] wordt gewijzigd in:
- primairhet eenhoofdige gezag bij de moeder, alsmede een wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder. Hiermee samenhangend: aan de moeder vervangende toestemming te verlenen voor wijziging van de basisschool naar [naam1] te [plaats1] ;
- subsidiairgezamenlijk gezag, in die zin dat de moeder samen met de vader wordt belast met het gezag over [de minderjarige] met wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder. Hiermee samenhangend: aan de moeder vervangende toestemming te verlenen voor wijziging van de basisschool naar [naam1] te [plaats1] ;
- meer subsidiaireen onderzoek door de raad te gelasten naar het gezag en de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] ;
3. de omgangsregeling, zoals neergelegd in de beschikking van 8 april 2021 en 8 november 2022 in die zin wordt gewijzigd dat:
- primairgeen omgang dan wel begeleide omgang met de vader plaatsvindt;
- subsidiairde omgangsregeling wordt gewijzigd in die zin dat [de minderjarige] twee weekends achtereen bij de vader verblijft van vrijdagmiddag uit school tot en met zondagmiddag 17.00 uur, waarbij de vader [de minderjarige] op vrijdagmiddag uit school ophaalt en de moeder [de minderjarige] op zondagmiddag om 17.00 uur ophaalt bij de vader, alsmede gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg overeen te stemmen;
- meer subsidiairuitbreiding van de omgangsregeling wordt vastgesteld, waarbij [de minderjarige] van donderdagmiddag 14.00 uur tot zondagmiddag 17.00 uur bij de moeder verblijft, evenals verdeling van de vakanties bij helfte.
4. de ouders dienen deel te nemen aan wat in het raadsrapport van 26 maart 2021 staat, meer specifiek hulpverlening gericht op ouderschapsreconstructie.
4.3
De vader heeft verweer gevoerd en ook incidenteel hoger beroep ingesteld van de bestreden beschikking. De vader vraagt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in hoger beroep dan wel dit verzoek af te wijzen.
Daarnaast verzoekt hij de door de rechtbank bij beschikking van 8 april 2021 vastgestelde omgangsregeling, die bij de bestreden beschikking is aangevuld, te wijzigen in die zin dat omgang plaatsvindt tussen de moeder en [de minderjarige] onder begeleiding van een professional, dan wel een zodanige omgangsregeling vast te stellen als het hof in het belang van [de minderjarige] acht.
4.4
De GI voert eveneens verweer. De GI vraagt het hof de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in hoger beroep dan wel dit verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.5
De moeder voert verweer tegen het verzoek van de vader, en zij vraagt de vader in zijn verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren dan wel zijn verzoeken af te wijzen en bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- de eerder ingediende verzoeken van de moeder zoals vermeld in het beroepschrift toe te wijzen, en als aanvullend verzoek:
- te bepalen dat de raad wordt gelast om een onderzoek te verrichten naar het handelen van de GI en de verstoorde verhouding die tussen de GI en de moeder is ontstaan en te bepalen dat de GI vervangen moet worden door een andere GI.

5.De motivering van de beslissing

Ontvankelijkheid
5.1
Het hof zal eerst beslissen op de vraag of het door de moeder op 1 mei 2023 ingediende aanvullende verzoek (zie onder 4.5) in behandeling kan worden genomen.
5.2
In artikel 347 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) staat dat in hoger beroep (alleen) een conclusie van eis en een conclusie van antwoord worden genomen. Met deze zogenoemde ‘twee-conclusieregel’, die ook geldt in verzoekschriftprocedures, wordt een concentratie van de discussie bij het gerechtshof beoogd.
Deze regel beperkt niet alleen de mogelijkheid om na het eerste processtuk in hoger beroep nog nieuwe grieven aan te voeren, maar ook de bevoegdheid om nieuwe feiten aan te voeren of het verzoek te veranderen of te vermeerderen [1] . De twee-conclusieregel berust op de eisen van de goede procesorde. [2]
5.3
Er staat vast dat de moeder haar aanvullende verzoek pas heeft ingediend na de verweerschriften van de vader en de GI, dus na haar eerste processtuk in hoger beroep. De vader en de GI hebben zich dus geconfronteerd gezien met een nieuw gezichtspunt en de discussie tussen partijen en heeft zich niet meteen in die eerste (drie) processtukken in hoger beroep geconcentreerd op het volledige inhoudelijke geschil.
Het hof is daarom van oordeel dat er in dit geval strijd is met de eisen van de goede procesorde en dus ook met de twee-conclusieregel. Dat betekent dat de moeder (reeds op deze grond) niet-ontvankelijk is voor wat betreft dit aanvullende verzoek. Tijdens de zitting in hoger beroep is dit ook besproken.
5.4
Daarbij overweegt het hof nog dat het niet aan de raad is om (kort gezegd) onderzoek te doen naar het handelen van de GI, zoals de moeder in haar aanvullende verzoek heeft verzocht. De raad doet onderzoek naar kinderen en hun belangen, maar niet naar het handelen van een GI, aldus ook de raad op de zitting.
Ten slotte overweegt het hof dat de moeder, omdat zij niet langer het ouderlijk gezag over [de minderjarige] heeft, juridisch gezien geen zelfstandig verzoek kan doen tot het (doen) vervangen van de GI door een andere GI. Op grond van artikel 1:259 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een dergelijk verzoek slechts worden ingediend door de gecertificeerde instelling die het toezicht heeft, de raad, een met het gezag belaste ouder of de minderjarige van twaalf jaar of ouder. Ook op grond van het voorgaande is de moeder niet-ontvankelijk in haar aanvullende verzoek.
Gewijzigde omstandigheden5.5 De moeder heeft (primair) verzocht om haar alleen met het gezag over [de minderjarige] te belasten. Voordat het hof daarover kan oordelen, moet eerst worden beoordeeld of de omstandigheden zijn gewijzigd en dus of de moeder ontvankelijk is op dit onderdeel. Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat de omstandigheden zijn gewijzigd sinds de beschikking van 8 april 2021. Deze wijziging bestaat er onder andere in dat de voorzieningenrechter op 11 augustus 2022 bij vonnis in kort geding voorwaarden heeft verbonden aan de omgangsregeling. Daarnaast waren er volgens de moeder nieuwe signalen van seksueel misbruik van [de minderjarige] . Zij heeft die ook benoemd en geconcretiseerd. Zo zijn er notities van de waarnemend huisarts [naam2] (van 19 november 2021, 7 januari 2022 en
25 juni 2022) en heeft de moeder op 27 januari 2023 [de minderjarige] thuis gekregen met blauwe plekken en een opgezwollen buik. De moeder benoemt dit als nieuwe incidenten en het hof kan haar daarin volgen. De moeder kan dus worden ontvangen in haar hoger beroep.
Deskundigenonderzoek
5.6
Het hof komt nu toe aan de inhoudelijke bespreking van het geschil.
De moeder verzoekt het hof om (kort gezegd) een onderzoek te laten verrichten naar het vermeende seksueel misbruik bij [de minderjarige] door een onafhankelijke deskundige. Dit verzoek zal het hof nu als eerste behandelen.
5.7
De vraag is wat de juridische grondslag is van het verzoek. In artikel 810a lid 2 Rv is bepaald dat de rechter op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige benoemt, mits dat mede tot beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet. Een voldoende concreet en ter zake dienend verzoek tot toepassing van artikel 810a lid 2 Rv bevat feiten en omstandigheden die zich lenen voor een onderzoek door een deskundige en zal in beginsel moeten worden toegewezen indien de rechter geen feiten of omstandigheden aanwezig oordeelt op grond waarvan moet worden aangenomen dat toewijzing van het verzoek strijdig is met het belang van het kind.
Artikel 810a lid 2 Rv ziet echter op (het recht op contra-expertise bij) maatregelen van jeugdbescherming. Dat is hier niet aan de orde.
In deze zaak gaat het om een geschil tussen de ouders. Het eerste lid van artikel 810a Rv heeft betrekking op (alle) zaken die over minderjarigen gaan. Het toetsingskader is gelijkluidend aan dat van het eerste lid.
In artikel 810a lid 2 Rv staat echter dat de rechter pas beslist nadat een ouder, indien die daarom verzoekt, zelf in de gelegenheid is gesteld een rapport van een (niet door de rechter benoemde) deskundige over te leggen. Dat heeft de moeder niet verzocht. Zij heeft niet gevraagd om een rapport van een, bij naam genoemde, deskundige over te mogen leggen.
Hoewel dus eigenlijk niet inhoudelijk kan worden getoetst aan artikel 810a Rv, vindt het hof dat - gelet op de aard van deze (precaire) zaak - wel geraden.
Bovendien is er nog het algemene artikel 194 Rv dat gaat over het gebruik van deskundigen in het kader van voorlichting en bewijs, en dat ook van toepassing is bij verzoekschriftprocedures.
5.8
Het hof zal het verzoek van de moeder afwijzen. In de eerste plaats acht het hof zich - met verwijzing naar artikel 194 Rv - voldoende voorgelicht, maar bovenal is het hof van oordeel dat - met verwijzing naar artikel 810a Rv - de belangen van [de minderjarige] zich verzetten tegen een nieuw onderzoek. Het hof zal dit toelichten.
5.9
Het hof onderkent dat de moeder zorgen heeft. Tijdens de zitting hebben de moeder en haar advocaat dat ook duidelijk kunnen uitleggen. Daar staat tegenover dat [de minderjarige] al regelmatig met de zorgen van haar moeder is geconfronteerd en de gevolgen daarvan heeft ondervonden. Sinds de eerste melding door de moeder van seksueel misbruik is [de minderjarige] , die extra kwetsbaar is omdat zij het syndroom van Down heeft, meerdere keren ondervraagd en fysiek onderzocht. In 2020 én in 2022 is een kweek genomen van vaginaal vocht. In 2020 heeft het [naam3] ( [naam3] ) [de minderjarige] uitvoerig onderzocht (‘top-tot-teen onderzoek’) en heeft inwendig onderzoek plaatsgevonden. De uitkomst van de onderzoeken was dat geen seksueel misbruik heeft plaatsgevonden. Niet ter discussie staat dat [de minderjarige] ten tijde van het onderzoek al was gewassen door de moeder maar dat maakt niet dat geen waarde aan de uitkomst kan worden gehecht.
De zedenpolitie heeft het dossier meerdere keren onderzocht. Tijdens de zitting heeft de raad gewezen op het gegeven dat de raad in 2021 uitvoerig onderzoek gedaan waarbij verschillende deskundigen zijn geraadpleegd, waaronder de huisarts van [de minderjarige] en een kinderarts. Vanuit de GI is ook onderzoek gedaan naar het vermoeden van seksueel misbruik. Mevrouw [naam4] , werkzaam bij de GI, heeft het dossier bestudeerd. Uit deze onderzoeken zijn evenmin aanwijzingen voor seksueel misbruik voortgekomen.
Anders dan de moeder is het hof van oordeel dat deze onderzoekers en onderzoeken voldoende deskundig en professioneel moeten worden geacht.
Het hof ziet in dat een nieuw onderzoek voor de (gemoedsrust van de) moeder van wezenlijk belang is maar het hof, de belangen over en weer afwegend, is met de raad van oordeel dat het belang van [de minderjarige] - om niet opnieuw met een ingrijpend onderzoek te worden belast - zich tegen zo’n onderzoek verzet. Daarbij neemt het hof ook in aanmerking dat eveneens meerdere professionals die bij [de minderjarige] zijn betrokken zijn, waaronder haar docenten op school, BSO-begeleiders, ambulante begeleiders bij de vader thuis, de huisarts van [de minderjarige] in [woonplaats2] , de op het gebied van Downsyndroom bij jongeren gespecialiseerde arts in het Amsterdam UMC, de logopedist, de fysiotherapeut, de ergotherapeut en de zwemleraar geen signalen zien die kunnen duiden op seksueel misbruik van [de minderjarige] . De huisarts van [de minderjarige] heeft, geconfronteerd met foto’s van de krassen en blauwe plekken bij [de minderjarige] , zijn professionele mening niet gewijzigd. De moeder heeft verklaard dat de waarnemend huisarts [naam2] wel zorgen heeft, en het hof heeft dat ook (in notities) gelezen. Huisarts [naam2] is echter niet de eigen huisarts van [de minderjarige] en zij is de enige arts die het standpunt van de moeder onderschrijft. Gelet op de (professionele) bevindingen van de andere deskundigen, heeft het hof daaraan meer waarde gehecht.
Daarbij komt ook nog dat [de minderjarige] ook in haar (spel)gedrag geen signalen laat zien die zouden kunnen duiden op seksueel misbruik, terwijl zij alle andere gebeurtenissen in haar leven uitspeelt, aldus de GI. De GI heeft bovendien op de zitting gezegd dat [de minderjarige] zich, ondanks de strijd die tussen de ouders plaatsvindt, goed ontwikkelt. Tegen die achtergrond, waarbij ondanks meerdere onderzoeken en door bij [de minderjarige] betrokken professionals geen aanwijzing van seksueel misbruik wordt gezien, is een onderzoek zoals door de moeder verzocht te belastend voor [de minderjarige] .
Ten slotte neemt het hof nog in aanmerking dat, zoals de raad op de zitting heeft gezegd, een onderzoek zoals door de moeder verzocht, hoogstwaarschijnlijk geen uitsluitsel geeft over de vraag of er wel of geen misbruik heeft plaatsgevonden. In het algemeen geldt dat dergelijke onderzoeken meestal niet de geruststelling bieden die ouders zoeken, aldus de raad. De raad verwacht dat het wantrouwen van de moeder richting de vader ook na een nieuw onderzoek zal blijven bestaan en dat de onrust voor [de minderjarige] daardoor niet stopt. Ook in dat opzicht is een onderzoek niet in het belang van [de minderjarige] en zal een nieuw onderzoek niet tot een beslissing in deze zaak leiden.
5.1
Het hof acht zich, gelet op het voorgaande, voldoende voorgelicht om een beslissing op de voorliggende punten te nemen. Nu het hof daarnaast van oordeel is dat de belangen van [de minderjarige] zich verzetten tegen een nieuw onderzoek zal het hof het verzoek van de moeder om een nieuw onderzoek door een gespecialiseerd deskundige te gelasten, afwijzen.
Gezag
5.11
Op grond van artikel 1:253o BW kunnen beslissingen waarbij een ouder alleen met het gezag is belast, op verzoek van de ouders of van een van hen door de rechter worden gewijzigd op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.12
Voor het primaire verzoek van de moeder om haar alleen met het gezag over [de minderjarige] te belasten sluit het hof aan bij de criteria uit artikel 1:251a BW. Volgens dat artikel kan de rechter bepalen dat één van de ouders alleen het gezag over het kind krijgt, als er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt, of wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.13
Het hof zal het verzoek van de moeder om haar alleen met het gezag over [de minderjarige] te belasten, afwijzen. De moeder heeft het hof er niet van overtuigd dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat [de minderjarige] bij het eenhoofdig gezag van de vader klem of verloren zal raken tussen de ouders. Evenmin is gebleken dat wijziging van het gezag anderszins in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is. Het gaat goed met [de minderjarige] bij de vader, die nu al enkele jaren haar hoofdverzorger is. Er zijn geen zorgen over haar ontwikkeling bij de vader en de GI heeft op de zitting gezegd dat zij geen ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [de minderjarige] meer ziet. Om die reden overweegt de GI om, na het aflopen van de ondertoezichtstelling, geen verlenging daarvan meer te vragen bij de kinderrechter.
Dat de vader, zoals de moeder stelt, zijn eenhoofdig gezag misbruikt, heeft de vader, ook nog tijdens de zitting, gemotiveerd betwist en kan niet worden vastgesteld.
Daar staat tegenover dat er wel zorgen zijn benoemd over de veiligheid en ontwikkeling van [de minderjarige] als zij bij de moeder is. Ondanks de in het vonnis van 11 augustus 2022 gestelde voorwaarden blijven signalen binnenkomen dat de moeder [de minderjarige] lichamelijk laat onderzoeken, dat zij foto’s van haar lichaam maakt en (belastende) informatie met [de minderjarige] deelt, bijvoorbeeld over de juridische procedures.
Hoewel het hof zich kan voorstelen dat de moeder dat doet omdat zij oprecht zorgen heeft en onderbouwing zoekt voor haar standpunt dat die zorgen gegrond zijn en samenhangen met misbruik van [de minderjarige] door de vader, onderkent de moeder daarmee onvoldoende hoe belastend deze uiting van voortdurende zorg zijn voor [de minderjarige] . De moeder verliest de belangen van [de minderjarige] uit het oog. Dat geldt temeer waar bij [de minderjarige] betrokken professionele derden, zoals hiervoor onder 5.9 overwogen, de zorgen van de moeder niet onderschrijven.
Het hof ziet ook daarom geen redenen om de moeder eenhoofdig met het gezag over [de minderjarige] te belasten.
De moeder stelt verder dat zij zich door het eenhoofdig gezag van de vader in haar rol als ouder gemarginaliseerd voelt. Gelet op wat hiervoor is overwogen maakt deze stelling het oordeel van het hof niet anders. Het gaat relatief goed met [de minderjarige] bij de vader en haar belang dient te prevaleren.
5.14
De moeder verzoekt subsidiair om haar samen met de vader te belasten met het gezag over [de minderjarige] . Een verzoek om gezamenlijk met de andere ouder met het gezag te worden belast wordt (met analoge toepassing van artikel 1:253c lid 2 BW) alleen afgewezen als er nog steeds een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.15
Naar het oordeel van het hof en onder verwijzing naar wat het hof hiervoor al heeft overwogen over het verzoek van de moeder om haar eenhoofdig met het gezag te belasten, zal ook het verzoek van de moeder om haar weer samen met de vader te belasten met het gezag over [de minderjarige] , worden afgewezen. Er is nog steeds een onaanvaardbaar risico dat [de minderjarige] klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen. Tussen de ouders bestaan al jarenlang forse communicatieproblemen. Zij hebben geen enkel vertrouwen in elkaar en enige vorm van samenwerking ontbreekt. Ook ontbreekt het hen aan een gezamenlijke visie over de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . Toen de ouders nog samen het gezag hadden, waren juridische procedures nodig voor het verkrijgen van vervangende toestemming omdat zij nauwelijks gezamenlijke besluiten konden nemen. Zo heeft de vader onder andere vervangende toestemming verzocht voor inschrijving op een bepaalde school, wijziging van de zorgverzekeringspolis en voor het geven van vaccinaties. Een herstel van het gezamenlijk gezag zou in dat opzicht opnieuw voor onrust zorgen, wat niet in het belang van [de minderjarige] is.
5.16
Het hof overweegt ten overvloede dat nu de vader het eenhoofdig gezag heeft, hij ook de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] en de schoolkeuze bepaalt. De verzoeken van de moeder hoeven op dit punt dus niet te worden behandeld.
5.17
Het meer subsidiaire verzoek van de moeder om te bepalen dat een onderzoek door de raad wordt verricht over [de minderjarige] en haar hoofdverblijfplaats zal het hof afwijzen. Het hof is voldoende voorgelicht en een nieuw onderzoek vormt, gelet op de belangen van [de minderjarige] , een te grote belasting voor haar.
Omgang
5.18
Op grond van artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van (één van) de ouders een beslissing over de omgang of over een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.19
Tussen de ouders staat niet ter discussie dat, waar het gaat over de omgang, sprake is van een wijziging van omstandigheden die een nieuwe beoordeling van de verzoeken rechtvaardigt.
5.2
Het hof ziet onvoldoende reden om de huidige omgangsregeling te wijzigen en zal de verzoeken van de moeder op dit punt afwijzen. Het gaat naar omstandigheden goed met [de minderjarige] , zij geniet ook van het contact met haar moeder. Maar aan de andere kant zijn er ook zorgen over dat contact, zoals hiervoor al is overwogen.
Het hof ziet daarom nu geen aanleiding om de omgangsregeling, waarbij [de minderjarige] twee van de drie weekends bij de moeder verblijft, verder uit te breiden. De huidige regeling heeft volgens de GI gezorgd voor meer stabiliteit. Deze regeling lijkt duidelijkheid en structuur te bieden, voor zowel [de minderjarige] als de ouders, waarbij het voor [de minderjarige] ook fijn is te weten dat zij alle dagen wordt opgehaald door de vader. Ook de verzoeken van de moeder over het halen en brengen zal het hof daarom afwijzen. Daarbij komt dat de door de rechtbank bepaalde regeling waarbij de moeder [de minderjarige] niet langer op school ophaalt, voortkomt uit de onrust die de moeder op de school van [de minderjarige] veroorzaakte. De moeder heef bij de school meerdere keren haar zorgen geuit over de veiligheid van [de minderjarige] bij de vader. De school raakte hierdoor ongewild betrokken in de strijd tussen de ouders.
Het primaire verzoek van de moeder om te bepalen dat geen omgang dan wel begeleide omgang met de vader plaatsvindt zal het hof op grond van het voorgaande eveneens afwijzen. De vader heeft het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] . Er zijn vanuit de GI, maar ook overigens, geen zorgen over de opvoedsituatie bij de vader thuis. Voor toewijzing van het primaire verzoek van de moeder ten aanzien van de omgang bestaat dan ook geen aanleiding.
5.21
Het verzoek van de vader om de omgang tussen [de minderjarige] en de moeder alleen nog onder begeleiding te laten plaatsvinden, zal het hof eveneens afwijzen. Een begeleide omgangsregeling vormt, ondanks hiervoor genoemde zorgen, een te grote beperking van dat contact. [de minderjarige] heeft het naar haar zin bij de moeder en zij geniet van het contact.
Hulpverlening in de vorm van ouderschapsreconstructie
5.22
De moeder verzoekt ten slotte om te bepalen dat de ouders deelnemen aan hulpverlening gericht op ouderschapsreconstructie, zoals in het raadsrapport van 26 maart 2021 wordt geadviseerd. Vaststaat dat de verstandhouding tussen de ouders ernstig is verstoord. Het hof onderschrijft dan ook dat het van belang is dat zij onder regie van professionals gaan werken aan het verbeteren van die verstandhouding, in het belang van [de minderjarige] en om in de toekomst juridische procedures te voorkomen. Het hof kan de ouders daartoe echter niet verplichten zodat het hof het verzoek van de moeder zal afwijzen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen alle grieven. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van
8 november 2022;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, R. Feunekes en A.T. Bol en is op
27 juni 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.HR 20 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4959
2.HR 6 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1097