Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in het principaal hoger beroep,
1.1. Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 6 februari 2023;
- het verweerschrift, tevens incidenteel hoger beroep, met producties;
- het verweerschrift van de GI met producties;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep, tevens houdende aanvullend verzoek, met producties, en
- een journaalbericht van mr. Mens van 10 mei 2023 met producties.
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- twee vertegenwoordigers van de GI,
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).
3.De feiten
- twee weekends achtereen van vrijdagmiddag uit school tot en met zondagmiddag 17:00 uur, waarbij geldt dat de moeder [de minderjarige] op vrijdagmiddag uit school ophaalt en de vader [de minderjarige] op zondagmiddag om 17.00 uur ophaalt bij de moeder;
- gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg overeen te komen, al dan niet onder regie van de jeugdbeschermer;
- waarbij geldt dat [de minderjarige] het derde weekend bij de vader verblijft en vanaf het vierde weekend de cyclus van drie weken opnieuw start.
primair: gezamenlijk gezag, in die zin dat de moeder samen met de vader wordt belast met het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] , met wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] naar de moeder. Hiermee samenhangend: aan de moeder vervangende toestemming te verlenen voor schoolwijziging, naar basisschool [naam1] in [plaats1] ;
subsidiair: de moeder alleen te belasten met het gezag over [de minderjarige] , met wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] naar de moeder en aan de moeder vervangende toestemming te verlenen voor schoolwijziging, naar basisschool [naam1] in [plaats1] ;
meer subsidiair: een onderzoek door de raad te verzoeken over het gezag en de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] ;
primair: de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] wordt bij de moeder vastgesteld met vaststelling van een (begeleide) omgangsregeling met de vader;
subsidiair: de zorgregeling wordt uitgebreid in die zin dat [de minderjarige] van
4.De omvang van het geschil
Daarnaast verzoekt hij de door de rechtbank bij beschikking van 8 april 2021 vastgestelde omgangsregeling, die bij de bestreden beschikking is aangevuld, te wijzigen in die zin dat omgang plaatsvindt tussen de moeder en [de minderjarige] onder begeleiding van een professional, dan wel een zodanige omgangsregeling vast te stellen als het hof in het belang van [de minderjarige] acht.
5.De motivering van de beslissing
Deze regel beperkt niet alleen de mogelijkheid om na het eerste processtuk in hoger beroep nog nieuwe grieven aan te voeren, maar ook de bevoegdheid om nieuwe feiten aan te voeren of het verzoek te veranderen of te vermeerderen [1] . De twee-conclusieregel berust op de eisen van de goede procesorde. [2]
Het hof is daarom van oordeel dat er in dit geval strijd is met de eisen van de goede procesorde en dus ook met de twee-conclusieregel. Dat betekent dat de moeder (reeds op deze grond) niet-ontvankelijk is voor wat betreft dit aanvullende verzoek. Tijdens de zitting in hoger beroep is dit ook besproken.
De moeder verzoekt het hof om (kort gezegd) een onderzoek te laten verrichten naar het vermeende seksueel misbruik bij [de minderjarige] door een onafhankelijke deskundige. Dit verzoek zal het hof nu als eerste behandelen.
Artikel 810a lid 2 Rv ziet echter op (het recht op contra-expertise bij) maatregelen van jeugdbescherming. Dat is hier niet aan de orde.
In deze zaak gaat het om een geschil tussen de ouders. Het eerste lid van artikel 810a Rv heeft betrekking op (alle) zaken die over minderjarigen gaan. Het toetsingskader is gelijkluidend aan dat van het eerste lid.
In artikel 810a lid 2 Rv staat echter dat de rechter pas beslist nadat een ouder, indien die daarom verzoekt, zelf in de gelegenheid is gesteld een rapport van een (niet door de rechter benoemde) deskundige over te leggen. Dat heeft de moeder niet verzocht. Zij heeft niet gevraagd om een rapport van een, bij naam genoemde, deskundige over te mogen leggen.
Hoewel dus eigenlijk niet inhoudelijk kan worden getoetst aan artikel 810a Rv, vindt het hof dat - gelet op de aard van deze (precaire) zaak - wel geraden.
Bovendien is er nog het algemene artikel 194 Rv dat gaat over het gebruik van deskundigen in het kader van voorlichting en bewijs, en dat ook van toepassing is bij verzoekschriftprocedures.
De zedenpolitie heeft het dossier meerdere keren onderzocht. Tijdens de zitting heeft de raad gewezen op het gegeven dat de raad in 2021 uitvoerig onderzoek gedaan waarbij verschillende deskundigen zijn geraadpleegd, waaronder de huisarts van [de minderjarige] en een kinderarts. Vanuit de GI is ook onderzoek gedaan naar het vermoeden van seksueel misbruik. Mevrouw [naam4] , werkzaam bij de GI, heeft het dossier bestudeerd. Uit deze onderzoeken zijn evenmin aanwijzingen voor seksueel misbruik voortgekomen.
Anders dan de moeder is het hof van oordeel dat deze onderzoekers en onderzoeken voldoende deskundig en professioneel moeten worden geacht.
Het hof ziet in dat een nieuw onderzoek voor de (gemoedsrust van de) moeder van wezenlijk belang is maar het hof, de belangen over en weer afwegend, is met de raad van oordeel dat het belang van [de minderjarige] - om niet opnieuw met een ingrijpend onderzoek te worden belast - zich tegen zo’n onderzoek verzet. Daarbij neemt het hof ook in aanmerking dat eveneens meerdere professionals die bij [de minderjarige] zijn betrokken zijn, waaronder haar docenten op school, BSO-begeleiders, ambulante begeleiders bij de vader thuis, de huisarts van [de minderjarige] in [woonplaats2] , de op het gebied van Downsyndroom bij jongeren gespecialiseerde arts in het Amsterdam UMC, de logopedist, de fysiotherapeut, de ergotherapeut en de zwemleraar geen signalen zien die kunnen duiden op seksueel misbruik van [de minderjarige] . De huisarts van [de minderjarige] heeft, geconfronteerd met foto’s van de krassen en blauwe plekken bij [de minderjarige] , zijn professionele mening niet gewijzigd. De moeder heeft verklaard dat de waarnemend huisarts [naam2] wel zorgen heeft, en het hof heeft dat ook (in notities) gelezen. Huisarts [naam2] is echter niet de eigen huisarts van [de minderjarige] en zij is de enige arts die het standpunt van de moeder onderschrijft. Gelet op de (professionele) bevindingen van de andere deskundigen, heeft het hof daaraan meer waarde gehecht.
Daarbij komt ook nog dat [de minderjarige] ook in haar (spel)gedrag geen signalen laat zien die zouden kunnen duiden op seksueel misbruik, terwijl zij alle andere gebeurtenissen in haar leven uitspeelt, aldus de GI. De GI heeft bovendien op de zitting gezegd dat [de minderjarige] zich, ondanks de strijd die tussen de ouders plaatsvindt, goed ontwikkelt. Tegen die achtergrond, waarbij ondanks meerdere onderzoeken en door bij [de minderjarige] betrokken professionals geen aanwijzing van seksueel misbruik wordt gezien, is een onderzoek zoals door de moeder verzocht te belastend voor [de minderjarige] .
Dat de vader, zoals de moeder stelt, zijn eenhoofdig gezag misbruikt, heeft de vader, ook nog tijdens de zitting, gemotiveerd betwist en kan niet worden vastgesteld.
Hoewel het hof zich kan voorstelen dat de moeder dat doet omdat zij oprecht zorgen heeft en onderbouwing zoekt voor haar standpunt dat die zorgen gegrond zijn en samenhangen met misbruik van [de minderjarige] door de vader, onderkent de moeder daarmee onvoldoende hoe belastend deze uiting van voortdurende zorg zijn voor [de minderjarige] . De moeder verliest de belangen van [de minderjarige] uit het oog. Dat geldt temeer waar bij [de minderjarige] betrokken professionele derden, zoals hiervoor onder 5.9 overwogen, de zorgen van de moeder niet onderschrijven.
Het hof ziet ook daarom geen redenen om de moeder eenhoofdig met het gezag over [de minderjarige] te belasten.
Het hof ziet daarom nu geen aanleiding om de omgangsregeling, waarbij [de minderjarige] twee van de drie weekends bij de moeder verblijft, verder uit te breiden. De huidige regeling heeft volgens de GI gezorgd voor meer stabiliteit. Deze regeling lijkt duidelijkheid en structuur te bieden, voor zowel [de minderjarige] als de ouders, waarbij het voor [de minderjarige] ook fijn is te weten dat zij alle dagen wordt opgehaald door de vader. Ook de verzoeken van de moeder over het halen en brengen zal het hof daarom afwijzen. Daarbij komt dat de door de rechtbank bepaalde regeling waarbij de moeder [de minderjarige] niet langer op school ophaalt, voortkomt uit de onrust die de moeder op de school van [de minderjarige] veroorzaakte. De moeder heef bij de school meerdere keren haar zorgen geuit over de veiligheid van [de minderjarige] bij de vader. De school raakte hierdoor ongewild betrokken in de strijd tussen de ouders.
Het primaire verzoek van de moeder om te bepalen dat geen omgang dan wel begeleide omgang met de vader plaatsvindt zal het hof op grond van het voorgaande eveneens afwijzen. De vader heeft het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] . Er zijn vanuit de GI, maar ook overigens, geen zorgen over de opvoedsituatie bij de vader thuis. Voor toewijzing van het primaire verzoek van de moeder ten aanzien van de omgang bestaat dan ook geen aanleiding.