In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de waardevaststelling van twee onroerende zaken, te weten een opvanghuis en een woon-zorgcomplex, in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De belanghebbende, een stichting, had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 21 februari 2022, waarin de WOZ-waarde van de onroerende zaken was vastgesteld. De heffingsambtenaar had de waarde van het opvanghuis vastgesteld op € 1.088.000 en de waarde van het woon-zorgcomplex op € 17.009.000. De rechtbank had de WOZ-waarde van het woon-zorgcomplex verlaagd naar € 16.600.000, maar de waarde van het opvanghuis gehandhaafd.
Tijdens de zitting op 22 maart 2023 hebben partijen overeenstemming bereikt over de gebruikerswaarde van het woon-zorgcomplex, die door de rechtbank was vastgesteld op € 5.018.000. Het hof heeft de WOZ-waarde van het woon-zorgcomplex bevestigd op € 17.009.000, maar de waarde van het opvanghuis is door het hof niet verlaagd. De belanghebbende heeft ook hoger beroep ingesteld tegen de hoogte van de proceskostenvergoeding die door de rechtbank was toegekend. Het hof heeft geoordeeld dat de rechtbank een onjuist tarief en wegingsfactor had toegepast bij de berekening van de proceskostenvergoeding. Het hof heeft de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 4.666, inclusief het griffierecht van € 548 dat de heffingsambtenaar aan de belanghebbende moet vergoeden.
De uitspraak van het hof heeft belangrijke implicaties voor de waardering van onroerende zaken en de toekenning van proceskosten in belastingzaken, waarbij het hof de eerdere uitspraak van de rechtbank gedeeltelijk heeft vernietigd en de proceskostenvergoeding heeft verhoogd.