ECLI:NL:GHARL:2023:5247

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 juni 2023
Publicatiedatum
22 juni 2023
Zaaknummer
TBS P23/119
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Penitentiair strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging terbeschikkingstelling en ontvankelijkheid openbaar ministerie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 juni 2023 uitspraak gedaan over de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling van een terbeschikkinggestelde, die eerder door de rechtbank Limburg was verlengd. De vordering tot verlenging was ingediend op 22 februari 2023, na afloop van de eerste termijn van de terbeschikkingstelling, die eindigde op 15 februari 2023. Het hof oordeelt dat de vordering niet tijdig was ingediend, maar dat het openbaar ministerie toch ontvankelijk is in de vordering, omdat deze binnen een redelijke termijn is ingediend en er bijzondere omstandigheden aanwezig zijn die de verlenging van de terbeschikkingstelling rechtvaardigen. Het hof heeft daarbij gekeken naar de veiligheid van anderen en de ernst van de problematiek van de terbeschikkinggestelde. De terbeschikkinggestelde is veroordeeld voor verschillende (zeden)misdrijven en er is een risico op recidive. De psychiater en de reclassering adviseren om de terbeschikkingstelling met twee jaar te verlengen. Het hof bevestigt de beslissing van de rechtbank en wijzigt de voorwaarden met betrekking tot de time-out opname in een Forensisch Psychiatrisch Centrum, zodat deze kan plaatsvinden op verzoek van de reclassering en met instemming van de terbeschikkinggestelde.

Uitspraak

TBS P23/119
Beslissing d.d. 8 juni 2023
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[terbeschikkinggestelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1964,
verblijvende op de afdeling Klinische Kortdurende Behandeling (KKB) van de [kliniek] te [plaats] .
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 27 maart 2023. Deze beslissing houdt in de verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaar.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
  • het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 25 februari 2020, waarbij de terbeschikkinggestelde is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren en de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden is opgelegd, alsmede de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel is bevolen;
  • de pro justitiarapportage van psychiater M.M. Sprock van 18 januari 2023;
  • het verlengingsadvies van Reclassering Nederland van 20 februari 2023;
  • de vordering van de officier van justitie strekkende tot verlenging van de terbeschikkingstelling met voorwaarden met een termijn van twee jaar, ingekomen ter griffie op 22 februari 2023;
  • het voortgangsverslag van reclassering Nederland van 13 maart 2023;
  • het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
  • de beslissing waarvan beroep;
  • de akte van beroep van de terbeschikkinggestelde van 29 maart 2023;
  • het aanvullend verlengingsadvies van Reclassering Nederland van 9 mei 2023.
Het hof heeft ter zitting van 25 mei 2023 gehoord de terbeschikkinggestelde, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. W.C. Alberts, advocaat te 's-Gravenhage, en de advocaat generaal mr. J.A.M.M. Francissen.

Overwegingen:

Het standpunt van de terbeschikkinggestelde
De terbeschikkinggestelde heeft het in eerste aanleg gevoerde primaire verweer strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de verlengingsvordering gehandhaafd. Ter nadere onderbouwing van dit verweer heeft zijn raadsvrouw betoogd dat de rechtbank er kennelijk ten onrechte vanuit is gegaan dat de tenuitvoerlegging van de maatregel is aangevangen op 13 maart 2021. Volgens de raadsvrouw is dat op 25 februari 2021 geweest en had de verlengingsvordering derhalve vóór 25 januari 2023 ingediend moeten worden. De verlengingsvordering is echter bijna een maand later, op 22 februari 2023 ingediend. Bij een te late indiening van een verlengingsvordering dient de officier van justitie in beginsel niet-ontvankelijk in die vordering te worden verklaard, tenzij die vordering wordt ingediend binnen een redelijke termijn terwijl daarnaast sprake moet zijn van bijzondere omstandigheden, waardoor de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen - ondanks het belang van de terbeschikkinggestelde - verlenging van de terbeschikkingstelling eist. Volgens de raadsvrouw is de verlengingsvordering in dit geval niet ingediend binnen een redelijke termijn en is er ook geen sprake van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 6:6:11, derde lid van het Wetboek van Strafvordering. Zij heeft daarbij gewezen op een beslissing van de rechtbank Rotterdam van 17 september 2008 (ECLI:NL:RBROT:2008:BF3276), waaruit zij afleidt dat er direct gevaar van een terbeschikkinggestelde voor de veiligheid van anderen moet uitgaan. De terbeschikkinggestelde is er vanuit gegaan dat er geen verlenging zou plaatsvinden. Daarvan kon en mocht hij ook uitgaan. De raadsvrouw heeft daarom geconcludeerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in zijn vordering.
Subsidiair heeft zij opgemerkt dat de terbeschikkinggestelde geen meerwaarde ziet in voorzetting van zijn klinische behandeling in een Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) voordat hij begeleid gaat wonen, zoals is geadviseerd door de reclassering. Hij wil liever verblijven in een zelfstandige woning met ambulante hulp en begeleiding. De onlangs opgestarte onbegeleide verloven van de terbeschikkinggestelde verlopen goed. Het is van groot belang dat het traject voor hem te overzien is, zodat hij gemotiveerd blijft om zich in te zetten. Subsidiair heeft zij daarom bepleit de verlenging van de terbeschikkingstelling tot één jaar te beperken.
De verdediging heeft aangegeven zich te kunnen vinden in een wijziging van de voorwaarde met betrekking tot een eventuele time-outopname van de terbeschikkinggestelde in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC), die is gesteld bij oplegging van de terbeschikkingstelling met voorwaarden.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De mogelijkheid om een verlengingsvordering later in te dienen is vastgelegd in de wet. Bij de bespreking van het daartoe strekkende wetsvoorstel in de Eerste Kamer heeft de toenmalige minister van justitie [naam] destijds het volgende gezegd (het hof begrijpt in de Nota naar aanleiding van het verslag, EK 2000-2001, nr. 255b, blz. 1):
“Hoewel het in theorie mogelijk zou kunnen zijn dat de ter beschikking gestelde al in vrijheid is gesteld op het moment dat de te late vordering wordt gedaan, zal het hierbij eigenlijk altijd gaan om gevallen waarin de ter beschikking gestelde nog van zijn vrijheid is beroofd en men gedurende deze vrijheidsberoving ontdekt dat er met de tijdige indiening van de vordering tot verlenging iets mis is gegaan. De laatste volzin van het tweede lid gaat hier ook impliciet van uit door te bepalen dat in afwachting van de beslissing op de vordering tot voorlopige voortzetting ‘de ter beschikking gestelde niet in vrijheid wordt gesteld’. In alle gevallen die zich tot op heden hebben voorgedaan, betrof het ook mensen die nog in een TBS-inrichting verbleven. (…) staat in het eerste lid van het voorgestelde artikel 509oa niet als eis opgenomen dat de vordering voor het verstrijken van het tijdstip van de terbeschikkingstelling moet zijn ingediend. Volstaan is met de aanduiding dat de vordering binnen redelijke termijn moet zijn ingediend. Het is aan de rechter om afhankelijk van de omstandigheden te bepalen wat in een concrete zaak nog een redelijke termijn is.”De rechtbank heeft in deze zaak ook overwogen dat de vordering binnen een redelijke termijn moet worden ingediend en dat er sprake moet zijn van bijzondere omstandigheden, waardoor de veiligheid van andere personen de verlenging vereist. Daarbij spelen de volgende factoren een rol: de fase van de terbeschikkingstelling, de vraag of de terbeschikkingstelling al dan niet gemaximeerd is, het indexdelict, het recidivegevaar, de mate van de overschrijding van termijn en de oorzaak van de termijnoverschrijding. Gezien de indexdelicten waarvoor in deze zaak een niet-gemaximeerde terbeschikkingstelling is opgelegd zouden de rapportages over het recidivegevaar en de noodzaak tot het voortzetten van deze terbeschikkingstelling doorslaggevend moeten zijn en zwaarder moeten wegen dan de termijnoverschrijding van enkele weken bij de indiening van de verlengingsvordering.
De terbeschikkinggestelde schat zijn mogelijkheden en de ernst van zijn problematiek positiever in dan deze worden ingeschat door de psychiater in haar pro justitiarapportage van 18 januari 2023 en de reclassering in haar aanvullende verlengingsadvies van 9 mei 2023. De psychiater en de reclassering geven beiden aan dat een verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaar op haar plaats is. De problematiek van de terbeschikkinggestelde is ernstig, Er wordt met kleine stappen vooruitgang geboekt. In de afgelopen periode zijn er ook tegenslagen geweest. Op grond van de rapportages kan worden vastgesteld dat de behandeling van de terbeschikkinggestelde nog geruime tijd zal duren. Er moeten kleine stappen worden gezet, waarbij het toezicht zo streng mogelijk moet blijven om te voorkomen dat de terbeschikkinggestelde opnieuw in de fout zal gaan. Aan de te late indiening van de verlengingsvordering moeten in dit geval geen consequenties worden verbonden. De terbeschikkingstelling dient te worden verlengd met een termijn van twee jaar. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bevestiging van de beslissing van de rechtbank.
Het oordeel van het hof
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de verlengingsvordering
Het hof komt deels op andere gronden dan de rechtbank tot het oordeel dat het openbaar ministerie ontvankelijk in de verlengingsvordering is.
Op grond van artikel 38d, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht en Hoge Raad 3 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:377 geldt de terbeschikkingstelling voor een tijd van twee jaar, te rekenen van de dag waarop de rechterlijke uitspraak waarbij zij is opgelegd onherroepelijk is geworden of het ogenblik waarop het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid is ingegaan. Met de raadsvrouw en de advocaat-generaal gaat het hof ervan uit dat de aan de terbeschikkinggestelde opgelegde en dadelijk uitvoerbaar verklaarde terbeschikkingstelling met voorwaarden is ingegaan op 25 februari 2021. Er is niet gebleken van een reden voor opschorting van de tenuitvoerlegging van deze maatregel.
Ten tijde van de oplegging van de maatregel werd in artikel 88 Sr een jaar gedefinieerd als twaalf maanden en een maand als dertig dagen, oftewel als 360 dagen. Bij de Spoedreparatiewet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen, (Stb. 2020, 225, inwerkingtreding Stb. 2020, 286) is in artikel 88 Sr de definitie van een jaar vervallen. Vanaf dat moment moet voor een jaar 365 of in voorkomende gevallen 366 dagen, worden gerekend. Bij de parlementaire behandeling van de Spoedreparatiewet heeft de minister voor Rechtsbescherming naar voren gebracht dat het niet mogelijk is om aan deze wijziging terugwerkende kracht te verlenen. De strafrechter is bij het bepalen van de strafmaat uitgegaan van het destijds geldende artikel 88 Sr, waarin de gevangenisstraf van een bepaald aantal jaren moet worden berekend door dat aantal jaren met 360 dagen te vermenigvuldigen. Als voor deze zaken in de uitvoering alsnog (weer) zou worden aangeknoopt bij een vermenigvuldigingsfactor van 365 dagen, zou dat neerkomen op een strafverhoging van overheidswege die afstuit op het verbod van terugwerkende kracht, zoals dat is vastgelegd in artikel 1 Sr (TK 2019-2022, 35 436, nr. 6, blz. 3).
Uitgaande van twee jaren van 360 dagen eindigde de eerste termijn van de maatregel in dit geval na afloop van 720 dagen op 15 februari 2023. De vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling is ingediend op 22 februari 2023. Deze vordering is dus later ingediend dan één maand vóór het tijdstip waarop de terbeschikkingstelling door tijdsverloop zou eindigen, zoals wel is voorgeschreven in het eerste lid van artikel 6:6:11 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Op grond van het derde lid van dit artikel kan het openbaar ministerie niettemin worden ontvangen in een verlengingsvordering die binnen een redelijke termijn is ingediend, indien er bijzondere omstandigheden aanwezig zijn waardoor de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, ondanks het belang van de terbeschikkinggestelde, verlenging van de terbeschikkingstelling eist.
Deze wettelijke bepaling met betrekking tot de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in een niet tijdig ingediende vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling was de codificatie (per 1 maart 2002) van de rechtspraak van deze kamer van dit gerechtshof. In de Memorie van Toelichting (TK 1999-2000, 27258, nr. 3, blz. 5 en 6) bij de wet waarmee dit artikel, destijds 509oa Sv, is ingevoerd, zijn de af te wegen factoren, samengevat, als volgt beschreven:
  • de belangen van de terbeschikkinggestelde, namelijk tijdig weten dat een vordering wordt ingediend en voor welke termijn, zodat hij zich samen met zijn advocaat kan voorbereiden op de procedure. Als er niet tijdig een vordering is ingediend, dan kan de terbeschikkinggestelde dit bijvoorbeeld al wel van de kliniek hebben vernomen;
  • de belangen van de maatschappij, namelijk bescherming tegen het gevaar dat uitgaat van de terbeschikkinggestelde. Bij de beoordeling daarvan kan worden gekeken naar fase van de behandeling en resocialisatie, het indexdelict en de gemaximeerdheid van de maatregel, de risicotaxatie en de resterende behandelmogelijkheden;
  • de mate van en de reden voor de overschrijding van de termijn. Naarmate de overschrijding groter is, zullen zwaardere eisen moeten worden gesteld aan de bijzondere omstandigheden die ertoe leiden dat de maatregel toch wordt verlengd.
Over dit laatste punt overweegt het hof dat de vordering is ingediend na afloop van de eerste termijn van de maatregel. Dit is op zichzelf zwaarwegend. Tegelijkertijd gaat het om een termijn van een week. Uit het dossier volgt dat het openbaar ministerie niet eerder dan 22 februari 2023 door het ministerie van Justitie en Veiligheid op de hoogte is gesteld van de afloop van de termijn, onder toezending van het reclasseringsrapport. Daarbij vermeldt de brief overigens een verkeerde einddatum. Het openbaar ministerie heeft meteen op de dag van ontvangst van de brief de vordering tot verlenging ingediend.
Uit de pro justitiarapportage van psychater M.M. Sprock komt naar voren dat zij driemaal heeft gesproken met de terbeschikkinggestelde ten behoeve van haar onderzoek dat diende ter advisering over de wenselijkheid van verlenging van zijn terbeschikkingstelling. Tijdens het eerste gesprek van de psychiater met de terbeschikkinggestelde op 2 november 2022 werd aan hem de reden van het onderzoek uitgelegd. Na het tweede gesprek op 9 december 2022 werd een conceptrapportage van de psychiater aan hem verstrekt. De psychiater heeft haar conclusies en advies vervolgens met hem besproken tijdens het derde gesprek op 18 januari 2023, waarbij hij gebruik heeft gemaakt van zijn inzage- en (beperkte) correctierecht. Vanaf dat moment moet de terbeschikkinggestelde op de hoogte zijn geweest van het advies van de psychiater om de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaar te verlengen. Het hof is van oordeel dat de terbeschikkinggestelde daarom voor het einde van de periode voor de indiening van de vordering als bedoeld in het eerste lid van artikel 6:6:11 Sv redelijkerwijze had moeten vermoeden dat een verlenging van de terbeschikkingstelling zou worden gevorderd, althans dat hij er niet zonder meer van uit mocht gaan dat geen vordering zou worden ingediend. Naar het oordeel van het hof heeft de terbeschikkinggestelde vervolgens voldoende tijd gehad om zich samen met zijn raadsvrouw voor te bereiden op de verlengingsprocedure.
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft de terbeschikkinggestelde bij arrest van 25 februari 2020 veroordeeld ter zake van verschillende (zeden)misdrijven, waaronder door misleiding een persoon waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen te plegen, waarvan tien minderjarige meisjes slachtoffer zijn geworden. Psychiater Sprock schat het recidiverisico als laag in bij het voortzetten van de maatregel. Bij beëindiging van de maatregel valt het beschermende kader weg en zullen psychosociale problemen van de terbeschikkinggestelde toenemen. Gezien zijn inadequate coping kan het recidiverisico volgens de risico-inschatting van de psychiater oplopen naar hoog op de langere termijn. De risico-inschatting van de psychiater is overgenomen door de reclassering. De psychiater en de reclassering zien mogelijkheden om de klinische behandeling van de terbeschikkinggestelde na het verblijf op de afdeling KKB van de [kliniek] voort te zetten op een Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) als tussenstap voor zijn overgang naar een vervolgvoorziening, waarbij wordt gedacht aan begeleid wonen in combinatie met een COSA-traject.
Gezien dit thans nog aanwezige recidivegevaar in combinatie met de aard en ernst van de indexdelicten alsmede de zeer prille fase waarin de behandeling van de terbeschikkinggestelde en zijn resocialisatietraject zich nu bevinden, is het hof van oordeel dat de bescherming van de maatschappij tegen het gevaar dat van de terbeschikkinggestelde uitgaat zwaarder weegt dan zijn persoonlijke belang bij een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de verlengingsvordering, mede vanwege de beperkte overschrijding van de termijn als bedoeld in het eerste lid van artikel 6:6:11 Sv.
Alles afwegende komt het hof tot het oordeel dat de verlengingsvordering is ingediend binnen een redelijke termijn en dat er daarnaast ook sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld het derde lid van artikel 6:6:11 Sv. Het hof acht het openbaar ministerie daarom ontvankelijk in de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling.
Bevestiging verlengingsbeslissing
Het hof heeft als uitgangspunt dat de terbeschikkingstelling verlengd dient te worden met een termijn van twee jaren wanneer aannemelijk is geworden dat de behandeling en resocialisatie van de terbeschikkinggestelde in het bestaande juridische kader meer tijd in beslag zal nemen dan de tijd die resteert bij een verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van een jaar. Anders dan de terbeschikkinggestelde is het hof van oordeel dat er niet een zodanige positieve ontwikkeling is te zien in zijn behandeling en resocialisatie dat het hof aanleiding ziet om de terbeschikkingstelling met voorwaarden te verlengen met slechts één jaar. Het hof ziet in dit geval ook geen aanleiding om van zijn uitgangspunt af te wijken. Een kortere verlengingstermijn is niet nodig om de terbeschikkinggestelde gemotiveerd te houden. De motivatie van de terbeschikkinggestelde om zich te blijven inzetten moet hij primair ontlenen aan zijn behandeling en resocialisatie en de daarin door hem te bereiken resultaten, op grond waarvan verdere verantwoorde stappen gemaakt kunnen worden.
Wijziging van voorwaarden
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 25 februari 2020 voorwaarden verbonden aan de terbeschikkingstelling, waaronder de volgende voorwaarde:
-
betrokkene werkt mee aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of een andere instelling als de reclassering dat nodig vindt. Deze time-out duurt maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, tot maximaal 14 weken per jaar.
Deze kamer heeft eerder geoordeeld dat bij oplegging van de terbeschikkingstelling met voorwaarden de beslissing of zich de noodzaak voordoet van opneming in een zorginstelling en voor welke duur, is voorbehouden aan de rechter. De verplichte betrokkenheid van de rechter bij de plaatsing in een zorginstelling dient te worden gezien als een waarborg ter bescherming van de vrijheden van de terbeschikkinggestelde, die bij de verplichte opname in een zorginstelling vergaand kunnen worden ingeperkt. Voor een verplichte tijdelijke crisisopname zal gebruik moeten worden gemaakt van de regeling neergelegd in 6:6:10a Sv. Er staat overigens niets aan in de weg dat de terbeschikkinggestelde zich vrijwillig laat opnemen. De opname kan dan alleen zolang voortduren als de terbeschikkinggestelde daarmee instemt (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 15 december 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:10739).
Het hof constateert dat de beslissing over de time-out opname van de terbeschikkinggestelde in de eerder gestelde voorwaarden wordt overgelaten aan de reclassering. Gelet op voormelde beslissing zal het hof deze voorwaarden wijzigen.

Beslissing

Het hof:
Bevestigtmet verbetering en aanvulling van gronden zoals hiervoor is overwogen de beslissing van de rechtbank Limburg van 27 maart 2023, zittingsplaats Roermond, met betrekking tot de terbeschikkinggestelde
[terbeschikkinggestelde].
Wijzigtde voorwaarde met betrekking tot de time-out in die zin dat deze voorwaarde komt te luiden als volgt:
Als de reclassering dat nodig vindt en de terbeschikkinggestelde daarmee instemt, kan de terbeschikkinggestelde voor een time-out worden opgenomen in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of de terbeschikkinggestelde deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar.
Aldus gedaan door
mr. W.A. Holland als voorzitter,
mr. M.E. van Wees en mr. E.A.K.G. Ruys als raadsheren,
en drs. R.J.A. van Helvoirt en drs. I. van Outheusden als raden,
in tegenwoordigheid van mr. R. Hermans als griffier,
en op 8 juni 2023 in het openbaar uitgesproken.
Mr. E.A.K.G. Ruys en de raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.