In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 juni 2023 uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld door de moeder tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland. De moeder had in kort geding vervangende toestemming gevorderd voor twee vakantiereizen met haar dochter, terwijl de vader in reconventie toestemming had gevraagd om met de dochter in Vlaanderen te verblijven tijdens zijn zorgweekenden. De voorzieningenrechter had beide vorderingen toegewezen en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De moeder heeft vervolgens in hoger beroep een incidentele vordering ingediend tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis van de voorzieningenrechter, specifiek voor de toewijzing van de eis van de vader.
Het hof heeft de vordering van de moeder afgewezen. Het hof overwoog dat de belangenafweging in het nadeel van de moeder uitvalt, omdat er geen sprake is van een kennelijke misslag in het vonnis van de voorzieningenrechter. De moeder had onvoldoende onderbouwd dat de vader in België woont of dat hij de zorgweekenden met de dochter daar volledig zou doorbrengen. De vader had verklaard dat hij in de omgeving van de woonplaats van de moeder woont en dat hij de zorgweekenden met de dochter in Nederland kan doorbrengen. Het hof concludeerde dat het belang van de moeder bij schorsing van de uitvoerbaarheid niet zwaarder weegt dan het belang van de vader bij de uitvoering van het vonnis. De incidentele vordering werd afgewezen, en het hof bepaalde dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.