Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.Het geschil na verwijzing
3.De verdere beoordeling na verwijzing
naastde huwelijkse voorwaarden hebben partijen afgesproken om op basis van de potovereenkomst met elkaar af te rekenen. Zij heeft daarbij vermeld dat zij (op 3 uitzonderingen na) in de huwelijkse periode een positief inkomen had; zij heeft altijd een WAZ-uitkering gehad, en daardoor een positief inkomen. Ter zitting bij het hof ’s-Hertogenbosch op 13 september 2017 heeft de vrouw verklaard dat de bedoeling van de potovereenkomst was dat ieder hetzelfde in de portemonnee zou hebben. De vrouw heeft (in eerste aanleg, in voornoemde akte van 7 oktober 2015) bij haar verweer aangevoerd dat de betaling van de man een bijdrage in de kosten van de huishouding van partijen betreft. De vrouw betaalde gemiddeld € 27.000,- per jaar aan de huishouding. De bijdrage van de man was gemiddeld ongeveer €20.000,- per jaar, maar werd door de man onregelmatig betaald vanwege de fluctuerende liquiditeiten in zijn bedrijf. Partijen hebben volgens de vrouw niet over één jaar afgerekend, maar over een periode van meerdere jaren, namelijk van 1996 tot en met 2002 en in 2004 is dit uitgevoerd. Het bedrag van € 27.433,- maakte deel uit van een groter bedrag van € 177.433,-, dat de man in november 2004 aan haar heeft betaald en dat op zijn verzoek grotendeels weer door de vrouw aan de man is teruggeboekt (volgens de vrouw bij wijze van lening), omdat hij dat geld nodig had voor zijn bedrijf. Partijen hebben het bedrag van € 27.433,- als bijdrage in de huishouding gezien en ook als zodanig benut, aldus de vrouw.
Partijen verbinden zich om na afloop van ieder boekjaar-kalenderjaar vóór 1 juni van het daaropvolgende jaar mededeling van ieders jaarresultaten onder overlegging van de jaarstukken te zullen doen aan het Accountantskantoor [naam1] te [woonplaats2] .(…)”
Parl. Gesch. BW Boek 1, p. 242). Aangenomen wordt dat alle uitgaven die dienen tot het lichamelijk en geestelijk welzijn van de echtgenoten en hun kinderen als kosten van de huishouding kunnen worden aangemerkt. Artikel 7 van de huwelijkse voorwaarden van partijen wijkt hier niet van af, en vermeldt dat onder de kosten van de huishouden mede worden verstaan premies voor gebruikelijke verzekeringen, huurpenningen voor de echtelijke woning en renten van geldleningen voor de financiering van de echtelijke woning, de inboedel en de gezinsauto.